ECLI:NL:RBAMS:2022:5451

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
C/13/701001 / HA ZA 21-390
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over rechtsgeldige cessie van vorderingen en aansprakelijkheid van bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de curator van een failliete vennootschap en de besloten vennootschap PSYON B.V. De curator vorderde betaling van openstaande facturen die door PSYON aan de gefailleerde vennootschap waren betaald, terwijl deze vorderingen rechtsgeldig waren gecedeerd aan de curator. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cessie van de vorderingen aan de curator rechtsgeldig was en dat PSYON niet bevrijdend had betaald aan de oude schuldeiser. De rechtbank oordeelde dat PSYON de facturen niet had voldaan aan de juiste schuldeiser, waardoor de curator recht had op betaling van de openstaande bedragen. Daarnaast werd de aansprakelijkheid van de bestuurder van de gefailleerde vennootschap, [gedaagde], beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat hoewel [gedaagde] onzorgvuldig had gehandeld door aan te dringen op betaling aan de oude schuldeiser, hij niet onrechtmatig had gehandeld en dus niet aansprakelijk was voor de schade van PSYON. De vordering van de curator werd toegewezen tot een bedrag van € 69.844,98, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 21 september 2022
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/ 13 /701001 / HA ZA 21-390 van
[curator]
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [gefailleerde] B.V.,
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. B.F.A.M. Brand te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PSYON B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. L.M. Geboers te Amsterdam,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/ 13 /705098 / HA ZA 21-679 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PSYON B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. L.M. Geboers te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Ellens te Amsterdam.
Partijen worden hierna de Curator, Psyon en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 april 2021, met producties;
  • de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring voor alle weren ex artikel 210 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met producties;
  • de conclusie van antwoord in incident;
  • de rolbeslissing van 23 juni 2021, waarbij het Psyon is vergund om [gedaagde] in vrijwaring te doen dagvaarden;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 9 februari 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 juni 2022 en de daarin genoemde (proces)stukken, alsmede de door de griffier gemaakte zittingsaantekeningen die zich in het procesdossier bevinden.
1.2.
De rechter heeft bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in vrijwaring van 13 juli 2021, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 23 februari 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het verkort proces-verbaal van mondelinge behandeling van 24 juni 2022 en de daarin genoemde (proces)stukken, alsmede de door de griffier gemaakte zittingsaantekeningen die zich in het procesdossier bevinden.
2.2.
De rechter heeft bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

3.De feiten

3.1.
[gefailleerde] dreef een onderneming die onder meer factoring-activiteiten verrichtte. Bij vonnis van deze rechtbank van 2 september 2019 is [gefailleerde] failliet verklaard en is de Curator als curator in het faillissement van [gefailleerde] aangesteld.
3.2.
[gedaagde] was (indirect) bestuurder van [naam bedrijf] B.V. (hierna: [naam bedrijf] ), een onderneming die zich richtte op de ontwikkeling van software en arbeidsbemiddeling. Bij vonnis van deze rechtbank van 21 januari 2020 is [naam bedrijf] failliet verklaard.
3.3.
Psyon drijft een onderneming die zich onder meer richt op de geestelijke gezondheidszorg.
3.4.
Begin 2018 hebben [gefailleerde] en [naam bedrijf] een factoringovereenkomst gesloten. Op basis daarvan zou [gefailleerde] de nader door [naam bedrijf] te bepalen vorderingen van [naam bedrijf] op haar debiteuren (“
selected invoices”) – verminderd met een factoringsvergoeding voor [gefailleerde] – binnen drie werkdagen aan [naam bedrijf] voldoen, terwijl [naam bedrijf] die vorderingen op haar beurt zou overdragen aan [gefailleerde] . In de factoringovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
4. (…) If any payments of Receivables are made directly to Client, Client shall immediately transfer these payments to Factor.
(…)”
3.5.
Bij akte van cessie van 9 oktober 2018 heeft [naam bedrijf] de daarin genoemde vorderingen op Psyon gecedeerd aan [gefailleerde] . In deze akte, waarin [gefailleerde] als Factor en [naam bedrijf] als Client is aangeduid, is het volgende bepaald:
“(…)
In aanmerking nemende dat:
 Client huidige en toekomstige vorderingen (hierna te noemen ‘Vorderingen’) heeft en/of zal verkrijgen op Psyon B.V. (PSYON), ingevolge de tussen Client en PSYON gemaakte afspraken voor het door de Client uit te voeren projecten ten behoeve van PSYON.
 Client de Vorderingen wil overdragen aan Factor, die bereid is deze cessie te aanvaarden;
Partijen verklaren als volgt te zijn overeengekomen:
1. Client draagt hierbij de in de considerans genoemde Vorderingen over aan Factor welke overdracht door Factor wordt aanvaard.
2. Client (…) zal na eigendomsoverdracht niet meer op naam van Client incasso-activiteiten op de Vorderingen verrichten.
3. Client en Factor zijn bevoegd deze cessie terstond schriftelijk mede te delen aan PSYON, dit onder bijvoeging van een afschrift van deze cessie-akte.
(…)
6. Partijen verlenen PSYON voor zover nodig onherroepelijk de bevoegdheid om de Vorderingen geheel aan Factor te betalen.
(…)”
3.6.
Bij factuur van 9 oktober 2018 met nummer 18600245 heeft [naam bedrijf] een bedrag van € 7.005,90 aan Psyon in rekening gebracht voor de door [naam bedrijf] op 15 en 16 oktober 2018 georganiseerde “Builddagen”. Op de factuur is de volgende tekst opgenomen (hierna: de factuurtekst):
“Deze vordering is in het kader van een Factoringovereenkomst aan [gefailleerde] (…) gecedeerd. Betaling met schuldbevrijdende werking kunnen derhalve uitsluitend op de rekening van National Westminster Bank (…) [met vermelding rekening nummer van [gefailleerde] ,
toevoeging rechtbank] worden gedaan.”
Op 15 oktober 2018 heeft Psyon het gefactureerde bedrag aan [gefailleerde] betaald.
3.7.
Over de daaropvolgende periode tot en met januari 2019 heeft [naam bedrijf] meerdere facturen aan Psyon toegezonden, allen zonder vermelding van de factuurtekst. Psyon heeft deze facturen betaald aan [naam bedrijf] .
3.8.
Ondertussen is op 1 november 2018 tussen [naam bedrijf] en Psyon een samenwerkingsovereenkomst tot stand gekomen op basis waarvan [naam bedrijf] voor Psyon projectwerkzaamheden zou verrichten. In de samenwerkingsovereenkomst is linksboven het logo van [naam bedrijf] zichtbaar. In de voettekst zijn de bedrijfsgegevens van [naam bedrijf] opgenomen, waaronder haar eigen bankrekeningnummer.
3.9.
Voor de daarna door [naam bedrijf] verrichte werkzaamheden voor Psyon heeft [naam bedrijf] , naast de onder 3.7 genoemde facturen, de volgende bedragen (inclusief btw) aan Psyon gefactureerd:
Factuurnummer:
Factuurbedrag:
Factuurdatum:
Vervaldatum:
[fact.nr. 1]
€ 11.192,50
21 januari 2019
4 februari 2019
[fact.nr. 2]
€ 4.700,85
4 februari 2019
6 maart 2019
[fact.nr. 3]
€ 9.364,40
31 januari 2019
2 maart 2019
[fact.nr. 4]
€ 22.385,00
21 februari 2019
23 maart 2019
[fact.nr. 5]
€ 22.385,00
7 maart 2019
6 april 2019
[fact.nr. 6]
€ 10.297,10
3 april 2019
3 mei 2019
[fact.nr. 7]
€ 17.068,56
18 april 2019
18 mei 2019
[fact.nr. 8]
€ 5.372,40
25 april 2019
25 mei 2019
[fact.nr. 9]
€ 7.582,92
30 april 2019
30 mei 2019
[fact.nr. 10]
€ 8.058,60
8 mei 2019
7 juni 2019
Op deze facturen (die hierna gezamenlijk als de Facturen en afzonderlijk met de laatste twee cijfers van het factuurnummer zullen worden aangeduid) is steeds de factuurtekst opgenomen. De Facturen bedragen in totaal € 118.407,33. Zij zijn (evenals de in 3.6 en 3.7 genoemde facturen) vanuit een [naam bedrijf] -emailadres aan Psyon toegestuurd. In de rechterbovenhoek van de Facturen staat het logo van [naam bedrijf] .
3.10.
Bij e-mail van 21 januari 2019 heeft [gedaagde] factuur [fact.nr. 1] (met de factuurtekst) aan Psyon toegezonden. Vervolgens heeft [gedaagde] bij e-mail van 27 januari 2019 factuur [fact.nr. 1] nogmaals aan Psyon toegestuurd, ditmaal zonder vermelding van de factuurtekst. In plaats daarvan is het rekeningnummer van [naam bedrijf] opgenomen. In de begeleidende e-mail heeft [gedaagde] het volgende opgemerkt:
“(…) Bijgaand twee facturen (…) Ik heb factuur nr 6 ook al eerder deze week gestuurd met een ander bankrekening. In het licht van deze deal kun je het beste beide naar onze abn [bankrekening Psyon,
toevoeging rechtbank] overmaken. (…)”
3.11.
[gefailleerde] heeft het totaalbedrag van de Facturen in overeenstemming met de factoringovereenkomst kort na facturering aan [naam bedrijf] voldaan. De facturen [fact.nr. 1] , [fact.nr. 7] , [fact.nr. 8] , [fact.nr. 9] en [fact.nr. 10] zijn tussen januari en mei 2019 ook door Psyon aan [naam bedrijf] betaald.
3.12.
Op 1 augustus 2019 heeft [gefailleerde] per e-mail aan Psyon verzocht om betaling van de Facturen en daarna, op verzoek van Psyon, ook de Facturen aan Psyon toegestuurd.
3.13.
Daarop heeft Psyon bij e-mail van 2 augustus 2019 aan [gedaagde] vragen gesteld over de juistheid van het betaalverzoek van [gefailleerde] , omdat zij de facturen [fact.nr. 1] , [fact.nr. 7] , [fact.nr. 8] , [fact.nr. 9] en [fact.nr. 10] al aan [naam bedrijf] had betaald en omdat de hoogte van de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] onjuist zou zijn. Daarbij heeft zij het volgende opgemerkt:
“(…) Overigens is het toch ongelofelijk dat een project dat in januari 2019 af had moeten zijn inmiddels meer dan 100.000 euro duurder uitvalt? (…)”
3.14.
Daarop heeft [gedaagde] nog diezelfde dag als volgt gereageerd:
“(…) Ik pak dit op met [gefailleerde] (bij [naam bedrijf] werkten we met Factoring) (…) Dit zijn idd oude zaken die we samen goed willen oplossen. Ik mail en bel Rene straks even. Jij hoeft niks te doen. Ik zag daar ook een paar fouten. Komt goed! (…)”
3.15.
Nadat Psyon om bevestiging vroeg dat zij niet richting [gefailleerde] hoefde te reageren op het betaalverzoek van [gefailleerde] , heeft [gedaagde] nogmaals per e-mail op 2 augustus 2019 aan haar laten weten:
“yes ik regel dit vandaag. Uiteindelijk werken ze voor ons. (…) Dit komt goed (…)”
3.16.
Na het faillissement van [gefailleerde] zijn [gedaagde] en Psyon vanaf 9 september 2019 per e-mail met elkaar in gesprek gegaan over de mogelijkheid om tot een regeling te komen voor wat betreft de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] ten bedrage van in totaal € 69.132,35 (inclusief btw). In dat kader heeft [gedaagde] op 10 september 2019 per e-mail aan Psyon bericht:
“(…) Indien jullie dit niet accepteren of met een constructief tegenvoorstel komen geven we de gehele vordering uit handen. (…)”
3.17.
Op 11 september 2019 zijn [gedaagde] en Psyon overeengekomen dat Psyon voor de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] een bedrag van € 20.570,00 (inclusief btw) zou betalen aan [naam bedrijf] tegen finale kwijting. [naam bedrijf] heeft dit bedrag bij factuur van 11 september 2019 aan Psyon gefactureerd, met als vervaldatum diezelfde dag. Psyon heeft de schikkingsfactuur nog dezelfde dag aan [naam bedrijf] voldaan.
3.18.
De Curator heeft Psyon bij brief van 16 oktober 2019 gesommeerd om binnen zeven dagen over te gaan tot betaling van € 151.984,83 aan openstaande facturen, waaronder de Facturen. Psyon heeft aan deze sommatie niet voldaan.
3.19.
Bij brief van 31 mei 2021 heeft Psyon [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor alle schade die zij lijdt, als in de onderhavige procedure wordt geoordeeld dat sprake is geweest van een rechtsgeldige cessie van de Facturen door [naam bedrijf] aan [gefailleerde] . [gedaagde] heeft iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.

4.Het geschil

in de hoofdzaak

4.1.
De Curator vordert – samengevat – dat Psyon bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling aan hem van de Facturen ten bedrage van € 118.407,33, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.959,07 en de proceskosten (waaronder de nakosten) en met de wettelijke handelsrente over de Facturen en de proceskosten.
4.2.
De Curator legt daaraan het volgende ten grondslag. De Facturen zien op vorderingen van [naam bedrijf] op Psyon die [naam bedrijf] rechtsgeldig heeft gecedeerd aan [gefailleerde] . Psyon moet de Facturen daarom aan (de gefailleerde boedel van) [gefailleerde] betalen, maar heeft tot op heden niet aan die betalingsverplichting voldaan.
4.3.
Psyon voert verweer. Zij betwist dat de genoemde vorderingen rechtsgeldig aan [gefailleerde] zijn gecedeerd. Daarnaast stelt zij dat Psyon redelijke gronden had om aan te nemen dat [naam bedrijf] betalingsgerechtigd was, zodat zij de Facturen bevrijdend aan [naam bedrijf] heeft betaald. Ook zijn Psyon en [naam bedrijf] voor de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] een regeling tegen finale kwijting overeengekomen. In het geval dat de rechtbank over het voorgaande anders oordeelt, is Psyon bevoegd om de vorderingen van [gefailleerde] te verrekenen met een tegenvordering die zij op [gefailleerde] heeft uit hoofde van wanprestatie dan wel onverschuldigde betaling.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.5.
Psyon vordert – samengevat – dat [gedaagde] wordt veroordeeld om aan Psyon te betalen al hetgeen waartoe Psyon in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de vrijwaring (waaronder de nakosten) en de daarover verschuldigde wettelijke rente.
4.6.
Psyon legt daaraan ten grondslag dat [gedaagde] bij Psyon heeft aangedrongen op betaling van de Facturen aan [naam bedrijf] , terwijl hij wist dat [naam bedrijf] de onderliggende vorderingen aan [gefailleerde] had gecedeerd en dat Psyon de Facturen dus alleen bevrijdend kon betalen aan [gefailleerde] . Daarmee heeft [gedaagde] onrechtmatig tegenover Psyon gehandeld. Hij moet Psyon daarom vrijwaren voor de aanspraken die de Curator, afhankelijk van het oordeel in de hoofdzaak, op Psyon heeft.
4.7.
[gedaagde] voert verweer en stelt zich op het volgende standpunt. [gefailleerde] en [naam bedrijf] hadden afgesproken dat [naam bedrijf] een eventuele betaling aan haarzelf zou doorstorten naar [gefailleerde] of zou toevoegen aan de vordering van [gefailleerde] op [naam bedrijf] zodat deze later met een eventueel nieuw aan [gefailleerde] gecedeerde factuur zou worden verrekend. Daarnaast wist Psyon, althans behoorde zij te weten, dat de Facturen waren gecedeerd aan [gefailleerde] . Door de Facturen desondanks aan [naam bedrijf] te betalen, heeft Psyon een risico genomen dat voor haar eigen rekening moet blijven. Verder wist [gedaagde] niet, en behoefde hij ook niet redelijkerwijs te weten, dat de door hem toegestane handelswijze tot gevolg zou hebben dat [naam bedrijf] haar verplichtingen tegenover Psyon niet zou nakomen en evenmin verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
4.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak

5.1.
De vragen die partijen verdeeld houden zijn of [naam bedrijf] de aan de Facturen onderliggende vorderingen op Psyon rechtsgeldig aan [gefailleerde] heeft gecedeerd en, zo ja, of Psyon desondanks bevrijdend aan [naam bedrijf] heeft betaald. Als die laatste vraag afwijzend wordt beantwoord, dan moet ook worden beoordeeld of de Facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] geheel verschuldigd zijn en of Psyon zich tegenover de Curator rechtsgeldig kan beroepen op verrekening. Deze vragen zullen hierna – voor zover nodig – achtereenvolgens worden beantwoord.
Zijn de vorderingen aan [gefailleerde] gecedeerd (overgedragen)?
5.2.
Op grond van artikel 3:84 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) is voor de overdracht van een goed – waaronder de overdracht van een vordering op naam, wat ook wel cessie wordt genoemd – vereist een levering op basis van een geldige titel, die is verricht door iemand die bevoegd is om over het goed te beschikken. Ingevolge artikel 3:94 lid 1 BW vindt de levering van vorderingen op naam plaats door een daartoe bestemde akte en mededeling daarvan aan de persoon tegen wie het vorderingsrecht wordt uitgeoefend door de vervreemder of de verkrijger, met uitzondering van de gevallen die zijn geregeld in artikel 3:93 BW. De over te dragen vordering moet in voldoende mate door de akte worden bepaald, wat inhoudt dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat (bepaaldheidsvereiste). De mededeling kan in iedere vorm geschieden en hoeft daarnaast niet nauwkeurig de inhoud van de akte weer te geven, maar moet wel de naam van de verkrijger vermelden. Vanaf het moment dat een vordering op naam rechtsgeldig aan de verkrijger is gecedeerd, kan uitsluitend aan de verkrijger bevrijdend worden betaald.
titel en beschikkingsbevoegdheid
5.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam bedrijf] uit hoofde van haar werkzaamheden voor Psyon vorderingen op Psyon had en dat zij bevoegd was om die vorderingen over te dragen aan [gefailleerde] . Daarnaast vormt de factoringovereenkomst een geldige titel, aangezien deze overeenkomst regelt dat [naam bedrijf] de daarin genoemde vorderingen zal overdragen aan [gefailleerde] . Weliswaar biedt artikel 3:94 lid 4 BW aan Psyon de mogelijkheid om te verlangen dat [naam bedrijf] aan haar een gewaarmerkt uittreksel van onder meer de factoringovereenkomst verstrekt, maar niet is gesteld of gebleken dat Psyon een dergelijk verzoek aan [naam bedrijf] heeft gedaan. Dat [naam bedrijf] geen gewaarmerkt uittreksel aan Psyon heeft verstrekt, doet (anders dan Psyon heeft betoogd) dan ook geen afbreuk aan de geldigheid van de titel. Bovendien heeft [gefailleerde] de factoringovereenkomst in het kader van de onderhavige procedure in het geding gebracht en daarmee aan Psyon ter hand gesteld, zodat Psyon op die manier alsnog in de gelegenheid is gesteld om de juistheid van de titel te verifiëren.
levering (i) akte
5.4.
Voor de levering van de vorderingen door [naam bedrijf] aan [gefailleerde] is allereerst een daartoe bestemde akte vereist. Bij akte van cessie van 9 oktober 2018 zijn de daarin opgenomen vorderingen door [naam bedrijf] aan [gefailleerde] geleverd. Volgens de akte gaat het om de ‘huidige en toekomstige vorderingen die [naam bedrijf] heeft en/of zal verkrijgen op Psyon ingevolge de tussen [naam bedrijf] en Psyon gemaakte afspraken voor de door [naam bedrijf] uit te voeren projecten ten behoeve van Psyon’. [gefailleerde] en Psyon zijn het echter niet eens over de vraag of de aan de Facturen ten grondslag liggende vorderingen binnen deze reikwijdte vallen. [gefailleerde] beantwoordt deze vraag bevestigend onder verwijzing naar de akte van cessie. Psyon verwijst daarentegen naar het feit dat de onderliggende vorderingen voortvloeien uit de samenwerkingsovereenkomst die pas ná de akte van cessie tot stand is gekomen, terwijl in de akte van cessie wordt gesproken van ‘gemaakte afspraken’ wat door Psyon wordt uitgelegd als ‘de op 9 oktober 2018 reeds gemaakte afspraken’.
5.5.
De vraag hoe de akte van cessie moet worden uitgelegd kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen – in dit geval zijn dat [gefailleerde] en [naam bedrijf] , maar niet Psyon aangezien zij niet bij de akte van cessie betrokken was – in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (de zogenoemde Haviltex-maatstaf). Bij deze uitleg komt betekenis toe aan alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Ook het feitelijk handelen van partijen na contractsluiting kan daarbij van belang zijn.
5.6.
Het handelen van [naam bedrijf] en [gefailleerde] als contractspartijen bij de akte van cessie is een omstandigheid die bij de uitleg daarvan zwaar moet wegen. Tussen [naam bedrijf] en [gefailleerde] heeft kennelijk geen enkele discussie bestaan over de toepasselijkheid van de akte van cessie op de aan de Facturen ten grondslag liggende vorderingen. [naam bedrijf] heeft de Facturen immers bij [gefailleerde] ingediend met het verzoek om deze in het kader van de factoringovereenkomst aan [gefailleerde] over te dragen, terwijl daarvoor geen afzonderlijke leveringsakte is opgesteld. Daartegenover heeft [gefailleerde] de bedragen van de Facturen per ommegaande aan [naam bedrijf] voldaan. Daaruit blijkt dat [naam bedrijf] en [gefailleerde] ervan uitgingen dat de Facturen vielen onder de omschrijving zoals gegeven in de akte van cessie. Dat [naam bedrijf] in haar samenwerkingsovereenkomst met Psyon geen melding heeft gemaakt van de factoringovereenkomst of het bankrekeningnummer van [gefailleerde] maakt dat niet anders, aangezien zij in de (pas later opgestelde) Facturen nadrukkelijk het rekeningnummer van [gefailleerde] heeft genoemd (zie ook 5.9 en verder). Ook daaruit volgt dat [naam bedrijf] in de overtuiging verkeerde dat de akte van cessie van toepassing was op de aan de Facturen ten grondslag liggende vorderingen.
5.7.
Tegen deze achtergrond legt de rechtbank de akte van cessie zo uit dat deze niet alleen ziet op de vorderingen die voortvloeien uit de op 9 oktober 2018 reeds gemaakte afspraken, maar ook op de vorderingen die voortvloeien uit daarna tussen [naam bedrijf] en Psyon gemaakte afspraken. De aan de Facturen ten grondslag liggende vorderingen vallen dan ook binnen het toepassingsbereik van de akte van cessie.
5.8.
Voor de volledigheid merkt de rechtbank op dat de door Psyon aangehaalde uitspraak van de Hoge Raad (HR 22 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1841) ziet op een andere vraag, namelijk of aan het bepaaldheidsvereiste is voldaan. Voor die vraag (die ziet op de goederenrechtelijke vereisten voor overdracht) is de bedoeling van partijen niet relevant, zoals ook de aangehaalde nootschrijver Verstijlen aangeeft.
levering (ii) mededeling
5.9.
Voor de levering van vorderingen op naam is daarnaast een vormvrije mededeling vereist aan de persoon tegen wie het vorderingsrecht wordt uitgeoefend door de vervreemder of de verkrijger. De factoringovereenkomst was zo ingestoken, dat [naam bedrijf] de mogelijkheid had om per vordering te bepalen of zij die al dan niet aan [gefailleerde] wenste te cederen. Dat komt overeen met de praktijk dat [gefailleerde] c.q. [naam bedrijf] niet één enkele mededeling voor alle in de toekomst te cederen vorderingen hebben verstrekt maar per gecedeerde vordering mededeling werd gedaan. De enkele omstandigheid dat Psyon factuur 18600245 aan [gefailleerde] heeft voldaan en voor die factuur dus op de hoogte was van de cessie, is daarom niet relevant voor de levering van de aan de Facturen ten grondslag liggende vorderingen.
5.10.
Op de Facturen heeft [naam bedrijf] steeds, duidelijk zichtbaar, de tekst opgenomen dat de vordering in het kader van een factoringovereenkomst aan [gefailleerde] is gecedeerd en dat betaling met schuldbevrijdende werking uitsluitend kan worden gedaan op de bankrekening van [gefailleerde] met het daar weergegeven rekeningnummer (de factuurtekst, zie 3.6). De naam van de verkrijger is daarmee aan Psyon als debiteur meegedeeld, evenals het feit dat betaling uitsluitend kan plaatsvinden aan [gefailleerde] (en, daaruit voortvloeiend, dus niet meer aan [naam bedrijf] ). Daarmee had de mededeling aan Psyon plaatsgevonden en had bij Psyon geen twijfel meer hoeven te bestaan over de vraag wie als schuldeiser van Psyon moet worden gezien.
5.11.
Psyon heeft evenwel betoogd dat de factuurtekst onvoldoende is. Zij stelt dat het op de weg van [naam bedrijf] en/of [gefailleerde] had gelegen om haar via de – in de factoringsbranche gebruikelijke – weg van een introductiebrief op de hoogte te stellen van de factoringovereenkomst. Psyon was niet bekend met het fenomeen van factoring. Het feit dat de Facturen op briefpapier van [naam bedrijf] waren opgemaakt en waren verzonden vanaf een [naam bedrijf] -emailadres gaf evenmin reden om te twijfelen over de vraag aan wie de Facturen moesten worden voldaan. Daarnaast maakt Psyon, net als veel andere bedrijven van een aanzienlijke omvang, gebruik van een automatisch uitleessysteem dat facturen verwerkt. Ook daarom hadden [naam bedrijf] en/of [gefailleerde] haar door middel van een introductiebrief op de hoogte moeten stellen, aldus Psyon.
5.12.
Dit betoog wordt gepasseerd. Zoals hiervoor is overwogen is een mededeling in de zin van artikel 3:94 lid 1 BW vormvrij; een introductiebrief is dus niet vereist. Op de Facturen heeft [naam bedrijf] gemeld dat de vorderingen in het kader van een factoringovereenkomst zijn gecedeerd. Voor zover Psyon onbekend was met de betekenis van ‘factoring’ of de cessie van vorderingen, was het aan Psyon als speler op de zakelijke markt om daar nader onderzoek naar te doen of daarover in ieder geval vragen te stellen aan [naam bedrijf] en/of [gefailleerde] . De omstandigheid dat Psyon gebruik maakt van een automatisch uitleessysteem is niet onbegrijpelijk maar is gebaseerd op een bedrijfsmatige keuze van Psyon zelf. Voor zover dat ertoe heeft geleid dat Psyon de tekst op de Facturen over de factoringovereenkomst en cessie niet heeft opgemerkt, geldt dat de gevolgen daarvan voor haar eigen rekening en risico komen. Het feit dat op de Facturen het logo van [naam bedrijf] zichtbaar was maakt dat niet anders; dat is niet ongebruikelijk en, belangrijker, doet geen afbreuk aan de daarin opgenomen factuurtekst dat uitsluitend bevrijdend kon worden betaald aan [gefailleerde] . Dat geldt evenmin voor de omstandigheid dat de Facturen aan Psyon zijn toegezonden vanaf een [naam bedrijf] -emailadres.
5.13.
Daarnaast heeft Psyon gewezen op het feit dat de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] en [fact.nr. 4] niet (tijdig) door [naam bedrijf] aan haar zijn verstuurd, zodat zij niet (tijdig) van de cessie op de hoogte was of kon zijn. Wat daar ook van zij, vaststaat dat die facturen in ieder geval op 1 augustus 2019, dit keer door [gefailleerde] , aan Psyon zijn toegezonden en dat op die facturen mededeling is gedaan van de factoring. Aangezien die facturen op 1 augustus 2019 nog niet door Psyon waren betaald, waren de onderliggende vorderingen van [naam bedrijf] op Psyon op dat moment nog niet teniet gegaan. [naam bedrijf] was op die datum dus beschikkingsbevoegd om de vorderingen over te dragen. In samenhang met de akte van cessie was de mededeling van op de op 1 augustus 2019 toegezonden facturen voldoende om de onderliggende vorderingen op die datum rechtsgeldig te leveren aan [gefailleerde] .
5.14.
Dat betekent dat met de factuurtekst op de Facturen is voldaan aan de door artikel 3:94 lid 1 BW vereiste mededeling aan Psyon als schuldenaar.
conclusie
5.15.
Het voorgaande betekent dat de aan de Facturen ten grondslag liggende vorderingen rechtsgeldig aan [gefailleerde] zijn geleverd, door een beschikkingsbevoegde ( [naam bedrijf] ) en op basis van een geldige titel (de factoringovereenkomst). Uitsluitend [gefailleerde] was dus vorderingsgerechtigd tegenover Psyon.
Heeft Psyon bevrijdend betaald aan [naam bedrijf] ?
5.16.
Psyon heeft zich beroepen op de artikelen 6:34 lid 1 BW en 6:32 BW en stelt dat zij op grond daarvan alsnog bevrijdend aan [naam bedrijf] heeft betaald. Deze bepalingen komen hierna achtereenvolgens aan de orde.
betaling door schuldenaar te goeder trouw
5.17.
In beginsel wordt een schuldenaar slechts door betaling aan zijn schuldeiser van zijn betalingsverplichting bevrijd. Dat kan anders zijn wanneer artikel 6:34 lid 1 BW van toepassing is. Op grond van deze bepaling kan de schuldenaar die heeft betaald aan een onbevoegde aan de werkelijke schuldeiser tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de onbevoegde als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald.
5.18.
Indien het gaat om de overdracht van een vordering op naam geldt als uitgangspunt dat een schuldenaar zich niet op deze bepaling kan beroepen wanneer hij heeft betaald aan de oude schuldeiser, terwijl aan hem mededeling is gedaan van de cessie in de zin van artikel 3:94 lid 1 BW. De rechtbank ziet geen aanleiding om in het onderhavige geval van dit uitgangspunt af te wijken en is met de Curator van oordeel dat Psyon geen redelijke gronden had om aan te nemen dat zij bevrijdend mocht betalen aan [naam bedrijf] . Dat wordt als volgt toegelicht.
5.19.
Onder 5.6 en 5.12 is al overwogen dat het ontbreken van het rekeningnummer van [gefailleerde] in de samenwerkingsovereenkomst, de verzending van de Facturen met het logo van [naam bedrijf] vanaf een [naam bedrijf] -emailadres en het automatisch inleessysteem van Psyon niet in de weg staan aan een rechtsgeldige cessie aan [gefailleerde] . In het verlengde van wat hiervoor is overwogen, ligt in deze omstandigheden evenmin een redelijke grond besloten in de zin van artikel 6:34 lid 1 BW. Voor zover Psyon zich in dit kader daarop heeft beroepen, behoeven deze stellingen daarom geen verdere bespreking meer. Hetzelfde geldt voor de stelling dat [naam bedrijf] en [gefailleerde] de verwarring bij Psyon in de hand hebben gewerkt door slechts een deel van de vorderingen van [naam bedrijf] op Psyon aan [gefailleerde] over te dragen. Gelet op de factuurtekst had dit voor Psyon niet tot onduidelijkheid hoeven te leiden.
5.20.
Nu de vorderingen rechtsgeldig aan [gefailleerde] waren gecedeerd en [naam bedrijf] daarvan op de hoogte was (of dat in ieder geval had moeten zijn), geldt dat Psyon niet zonder meer mocht afgaan op mededelingen die [gedaagde] namens [naam bedrijf] per e-mail aan haar heeft gedaan over de facturen [fact.nr. 1] , [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] . Als uitgangspunt kon zij immers uitsluitend aan [gefailleerde] betalen. Tegen die achtergrond hadden de e-mails van 27 januari 2019, 2 augustus 2019 en 9 tot en met 11 september 2019, waarin de indruk wordt gewekt dat [naam bedrijf] nog steeds bevoegd was om zich bezig te houden met de inning van de Facturen, op zijn minst vragen moeten oproepen bij Psyon. Gelet op de factuurtekst – en in een later stadium het betaalverzoek van [gefailleerde] van 1 augustus 2019 – had het dan ook op de weg van Psyon gelegen om daarover navraag te doen bij [gefailleerde] als haar schuldeiser, en niet alleen af te gaan op de mededelingen van [naam bedrijf] .
5.21.
Dat geldt temeer omdat [gefailleerde] op geen enkel moment aan Psyon heeft bericht dat zij niet langer als schuldeiser van de onderliggende vorderingen aanspraak zou maken op de betaling daarvan. Met Psyon kan worden vastgesteld dat [gefailleerde] , met uitzondering van het betaalverzoek van 1 augustus 2019, tegenover haar geen actief debiteurenbeleid heeft gevoerd. Maar dat gedeeltelijk stilzitten van [gefailleerde] is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor Psyon om [gefailleerde] niet langer als haar schuldeiser te zien. Daarbij speelt mee dat ter zitting is gebleken dat Psyon niet bekend was met enige afspraak tussen [gedaagde] en [gefailleerde] over de mogelijkheid om betalingen onderling te verrekenen (wat daar ook van zij). Bij gebreke van die wetenschap kon zij daaraan evenmin een redelijke grond ontlenen.
betaling aan onbevoegde
5.22.
Ingevolge artikel 6:32 BW wordt de schuldenaar die aan een ander dan de schuldeiser heeft betaald daardoor bevrijdt, voor zover degene aan wie betaald moest worden de betaling heeft bekrachtigd of erdoor is gebaat.
5.23.
Psyon stelt niet dat [gefailleerde] enige betaling van haar aan [naam bedrijf] heeft bekrachtigd, maar acht het wel aannemelijk dat [naam bedrijf] in de periode voorafgaand aan haar faillissement enige betaling aan [gefailleerde] heeft gedaan. Zij heeft die stelling op geen enkele wijze onderbouwd. Daartegenover heeft de Curator betwist dat [naam bedrijf] betalingen van Psyon heeft doorgestort naar [gefailleerde] , terwijl ook [gedaagde] ter zitting heeft bevestigd geen bedragen van Psyon te hebben doorgestort. [gedaagde] heeft verder verklaard dat de betalingen van Psyon op een later moment zouden worden verrekend met de schuld van [naam bedrijf] aan [gefailleerde] , maar dat dit door het faillissement van [gefailleerde] niet is gebeurd. Psyon heeft dat niet weersproken. Bij die stand van zaken is onvoldoende gebleken dat [gefailleerde] door de betalingen aan [naam bedrijf] is gebaat.
conclusie
5.24.
De conclusie luidt dat Psyon geen redelijke gronden had om aan te nemen dat zij bevrijdend mocht betalen aan [naam bedrijf] en evenmin dat [gefailleerde] door de betalingen aan [naam bedrijf] is gebaat. De betalingen van Psyon aan [naam bedrijf] hebben haar dus niet bevrijd van haar betalingsverplichtingen tegenover [gefailleerde] .
Zijn de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] geheel verschuldigd?
5.25.
Psyon stelt dat de Curator de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] slechts deels aan haar in rekening kan brengen, omdat deze facturen niet corresponderen met de daadwerkelijk door [naam bedrijf] aan haar verleende diensten. Volgens haar bedraagt de waarde daarvan € 20.570 conform het door Psyon en [naam bedrijf] overeengekomen kwijtingsbedrag en niet het totale factuurbedrag van € 69.132,35. De Curator betwist de rechtsgeldigheid van de regeling tussen Psyon en [naam bedrijf] en wijst daarnaast op de overgelegde urenlijsten van de door [naam bedrijf] gewerkte uren.
5.26.
De genoemde facturen zien kort gezegd op diensten die [naam bedrijf] in de periode van begin januari tot medio april 2019 voor Psyon heeft verricht. Daarvoor heeft [naam bedrijf] een vordering verkregen op Psyon en die vordering heeft zij vervolgens gecedeerd aan [gefailleerde] . Het vorderingsrecht van de Curator ( [gefailleerde] ) is gelijk aan de vordering die [naam bedrijf] eerder zelf op Psyon had. Dat betekent dat de Curator niet meer kan vorderen dan waar [naam bedrijf] destijds aanspraak op kon maken. Psyon heeft voorts op grond van artikel 6:145 BW tegenover de Curator dezelfde verweermiddelen als zij ook had tegenover [naam bedrijf] als haar initiële schuldeiser. Voor zover zij de genoemde facturen onjuist acht, heeft zij de mogelijkheid om daarover tegen de Curator verweer te voeren.
5.27.
Tussen partijen is niet in geschil dat [naam bedrijf] de uren, die met deze facturen aan Psyon in rekening zijn gebracht, heeft gewerkt. De vraag is tot welke vordering dit leidt in het licht van de in die periode verleende diensten en de tussen partijen geldende afspraken. Bij de vaststelling daarvan zijn de urenlijsten weliswaar een relevante factor, maar moet in belangrijke mate worden meegewogen de mate waarin de overeengekomen diensten daadwerkelijk zijn verleend alsmede de kwaliteit daarvan.
5.28.
[naam bedrijf] en Psyon zijn op 11 september 2019 overeengekomen om de genoemde facturen te verlagen tot een bedrag van in totaal € 20.570. De Curator heeft terecht opgemerkt dat [naam bedrijf] haar vorderingen op Psyon toen inmiddels had overgedragen aan [gefailleerde] , zodat zij op dat moment niet meer bevoegd was om een dergelijke afspraak maken. Dat neemt niet weg dat de [naam bedrijf] en Psyon, in tegenstelling tot [gefailleerde] en de Curator, direct betrokken waren bij de dienstverlening. Zij mogen daarom bij uitstek in staat worden geacht om een inschatting te maken van de waarde van de door [naam bedrijf] verleende diensten. Het feit dat [naam bedrijf] (zij het onbevoegd en zonder melding aan de Curator) akkoord is gegaan met het lagere bedrag van € 20.570 is een belangrijke indicatie dat zij ervan uitging dat haar dienstverlening een lagere waarde vertegenwoordigde dan zoals was gefactureerd in de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] . De Curator heeft daartegenover onvoldoende ingebracht om de conclusie te dragen dat het totale factuurbedrag van
€ 69.132,35 verschuldigd is.
5.29.
Verder heeft Psyon direct op 2 augustus 2019 per e-mail, in reactie op de ontvangen facturen, richting [gedaagde] opgemerkt dat ze het ongelofelijk achtte dat over de periode vanaf januari tot en met juni 2019 een uitloop van zes maanden was ontstaan. Ook verzocht zij daarbij om meer duidelijkheid over de gemaakte uren. Daarop heeft [gedaagde] diezelfde dag gereageerd met de opmerking dat deze facturen ‘oude zaken’ betroffen die hij samen met Psyon ‘goed wilde oplossen’ en ook dat hij ‘een paar fouten’ zag in de facturen. Ook die berichten wijzen erop dat met de genoemde facturen een te hoog bedrag in rekening was gebracht.
5.30.
De Curator heeft ter zitting opgemerkt dat, voor zover [naam bedrijf] fouten heeft gemaakt in haar dienstverlening, niet vaststaat dat die fouten zien op de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] omdat niet uitgesloten is dat die vermeende fouten zien op de andere facturen die [naam bedrijf] aan Psyon heeft verstuurd (en waarvan een deel bovendien niet aan [gefailleerde] is gecedeerd). Tegen de achtergrond dat [naam bedrijf] en Psyon, als direct betrokken partijen, zelf voldoende aanleiding zagen om de schade juist aan deze facturen toe te rekenen, heeft de Curator zijn standpunt echter onvoldoende gemotiveerd en dat zal daarom worden gepasseerd.
5.31.
Daarnaast heeft de Curator zich ter zitting beroepen op de klachtplicht van artikel 6:89 BW. Hij stelt in de pleitnota dat Psyon niet tijdig bij [gefailleerde] over de uitgevoerde werkzaamheden heeft geklaagd, omdat Psyon de facturen [fact.nr. 1] , [fact.nr. 7] , [fact.nr. 8] , [fact.nr. 9] en [fact.nr. 10] al in 2019 niet-bevrijdend aan [naam bedrijf] heeft betaald. Daaruit leidt de Curator af dat Psyon daarmee heeft erkend dat [naam bedrijf] haar werkzaamheden correct heeft uitgevoerd. Dit verweer kan niet slagen. Zoals uit de stukken blijkt en ook ter zitting door Psyon is bevestigd, bestond over de inhoud van de facturen [fact.nr. 1] , [fact.nr. 7] , [fact.nr. 8] , [fact.nr. 9] en [fact.nr. 10] geen discussie. De bezwaren van Psyon tegen de hoogte van de facturen zagen juist op de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] . Weliswaar heeft de Curator daarna, in aanvulling op de stellingen in de pleitnota, alsnog in zijn algemeenheid gesteld dat Psyon over ‘de facturen’ nooit heeft geklaagd, maar die stelling heeft hij niet nader toegelicht. Dat had wel op zijn weg gelegen, omdat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot feiten die een beroep op artikel 6:89 BW kunnen dragen (met uitzondering van het moment waarop is geklaagd) op de Curator rust. Omdat een nadere toelichting ontbreekt wordt dit verweer verworpen.
5.32.
Gelet op het voorgaande zal de totale waarde van de door [naam bedrijf] aan Psyon verleende diensten voor de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] worden vastgesteld op bedrag van € 20.570. Wat betreft deze facturen kan de Curator daarom geen aanspraak maken op het volledige factuurbedrag, maar uitsluitend op het genoemde bedrag. Bij deze stand van zaken behoeft het beroep van Psyon op verrekening met een vordering uit hoofde van een tekortkoming geen bespreking.
Mag Psyon verrekenen met een vordering op [naam bedrijf] uit hoofde van onverschuldigde betaling?
5.33.
Ingevolge artikel 6:130 BW mag een schuldenaar (Psyon) ook na een cessie de schuld aan de verkrijger van de vordering ( [gefailleerde] ) verrekenen met een vordering op de overdrager ( [naam bedrijf] ), mits deze vordering (i) uit dezelfde rechtsverhouding als de overgegane vordering voortvloeit of (ii) reeds vóór de overgang is opgekomen en opeisbaar is geworden.
5.34.
Voor zover Psyon heeft aangevoerd dat zij een vordering op [naam bedrijf] heeft uit hoofde van onverschuldigde betaling die voor verrekening in aanmerking komt geldt het volgende. Dit verweer is nauwelijks uitgewerkt en in de sleutel geplaatst van
dezelfde rechtsrelatie(de rechtbank leest hier rechtsverhouding), zie sub (i) van 5.33. Daarvan is geen sprake. Bij dezelfde rechtsverhouding als bedoeld in artikel 6:130 BW gaat het erom of zodanige samenhang bestaat tussen vordering en schuld dat de uitbreiding van de verrekenmogelijkheid (of scherper gezegd: het mogelijk blijven van verrekening ondanks de cessie) wordt gerechtvaardigd. Dit moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Aan dit vereiste is niet voldaan. De vordering uit onverschuldigde betaling in de relatie tussen Psyon en [naam bedrijf] ontstaat omdat Psyon ten onrechte heeft betaald aan [naam bedrijf] . De als gevolg daarvan ontstane vordering heeft niet de hier vereiste samenhang met de schuld aan [gefailleerde] uit hoofde van de door [naam bedrijf] verrichte werkzaamheden en de daaropvolgende cessie. Mogelijk dat de vordering op [naam bedrijf] uit hoofde van onverschuldigde betaling wel verrekend kan worden als deze reeds vóór de cessie van de vorderingen waarvan de curator betaling vordert is opgekomen en opeisbaar is geworden (zie sub (ii) van 5.33). Daarvoor is nodig dat de verschillende data waarop de cessie is voltooid (steeds de ontvangst van de factuur door Psyon) vaststaan én de data waarop de vorderingen uit hoofde van onverschuldigde betaling ontstaan (steeds de betaaldata van de betaling aan [naam bedrijf] ). Beide zijn immers van belang voor de vraag of verrekend kan worden. Over met name dat laatste element heeft Psyon geen informatie verstrekt, terwijl dit wel van haar verwacht mocht worden omdat het een door haar gevoerd bevrijdend verweer betreft. Bij deze stand van zaken zal de rechtbank dit verrekenweer passeren.
conclusie en kosten
5.35.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Psyon niet-bevrijdend aan [naam bedrijf] heeft betaald en dat de Curator voor de door [naam bedrijf] verleende diensten aan Psyon een vordering op Psyon heeft voor een bedrag van € 69.844,98. Dit bedrag is opgebouwd uit facturen [fact.nr. 1] , [fact.nr. 7] , [fact.nr. 8] , [fact.nr. 9] en [fact.nr. 10] en het door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 20.570,00 voor de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] . De vordering van de Curator zal daarom tot een bedrag van € 69.844,98 worden toegewezen.
5.36.
De gevorderde wettelijke handelsrente over de Facturen is niet door Psyon betwist en zal worden toegewezen vanaf de dag volgend op de vervaldata van de te onderscheiden facturen (zoals weergegeven in 3.9), met dien verstande dat voor de facturen [fact.nr. 2] , [fact.nr. 3] , [fact.nr. 4] , [fact.nr. 5] en [fact.nr. 6] zal worden aangesloten bij de vervaldatum van de schikkingsfactuur van 11 september 2019 (te weten: 11 september 2019).
5.37.
Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing en de Curator heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 13 juni 2014 (zie ECLI:NL:HR:2014:1405) is voor de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten niet relevant welke incassohandelingen door de schuldeiser zijn verricht. Een brief is daarvoor in beginsel voldoende. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de Curator bij brief van 16 oktober 2019 Psyon gesommeerd heeft om tot betaling over te gaan. Ook daarna heeft meermalen emailcorrespondentie plaatsgevonden tussen de Curator en Psyon. Dit betekent dat deze werkzaamheden, anders dan Psyon heeft betoogd, kwalificeren als buitengerechtelijke incassowerkzaamheden. De werkzaamheden zijn immers verricht om buiten rechte van Psyon betaling te verkrijgen voor de openstaande facturen. Als gevolg van een gedeeltelijke afwijzing van de vordering is het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal de buitengerechtelijke incassokosten daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.473,45, zijnde het tarief dat aansluit bij de toegewezen hoofdsom van € 69.844,98.
5.38.
Omdat de Curator en Psyon over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.39.
De beslissing over de kosten van het vrijwaringsincident is aangehouden tot de eindbeslissing in de hoofdzaak. Gelet op de beslissing in de vrijwaringszaak, zoals hierna zal worden toegelicht, wordt Psyon in de kosten van het vrijwaringsincident veroordeeld. Omdat de Curator zich in het vrijwaringsincident heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, zullen deze kosten worden begroot op nihil.
in de vrijwaringszaak
5.40.
De vraag die in de vrijwaringszaak centraal staat is of [gedaagde] onrechtmatig tegenover Psyon heeft gehandeld, door aan te dringen op betaling aan [naam bedrijf] terwijl hij wist dat de vorderingen waren gecedeerd. Psyon beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert dat [gedaagde] daarom aansprakelijk is voor de door haar geleden schade (bestaande uit het bedrag van € 69.844,98 dat zij aan [gefailleerde] moet betalen). [gedaagde] betwist dat hij onrechtmatig heeft gehandeld en dat hij aansprakelijk is voor de genoemde schade.
5.41.
Uitgangspunt is dat, als een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis, alleen de vennootschap aansprakelijk is voor de schade die daardoor wordt veroorzaakt. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan naast de vennootschap ook een bestuurder van de vennootschap aansprakelijk zijn voor die schade. Daar gelden hogere eisen voor. Die hoge drempel voor de aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover een derde wordt gerechtvaardigd doordat er sprake is van handelingen van de vennootschap. Daarnaast moet voorkomen worden dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen.
5.42.
In geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering kan, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zijn voor aansprakelijkheid van de bestuurder die heeft bewerkstelligd of heeft toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Dat de bestuurder tegenover de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld mag in beginsel alleen dan worden aangenomen waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. De betrokken bestuurder kan voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (zie HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 (
Ontvanger/Roelofsen).
5.43.
Vast staat dat [gedaagde] bekend was met de overdracht van de aan de Facturen ten grondslag liggende vorderingen door [naam bedrijf] aan [gefailleerde] . Hij had zich dus moeten onthouden van handelingen en uitlatingen die er op gericht waren om de Facturen alsnog door Psyon aan [naam bedrijf] te laten betalen, zoals ook is bepaald in de akte van cessie met [gefailleerde] . De inhoud van de e-mails van 27 januari 2019, 2 augustus 2019 en 9 tot en met 11 september 2019 is daarmee in strijd, aangezien hij daarin aandrong op betaling aan [naam bedrijf] en schikkingsonderhandelingen voerde over vorderingen waartoe [naam bedrijf] niet meer vorderingsgerechtigd was.
5.44.
[gedaagde] heeft daartegenover gesteld dat [naam bedrijf] , ondanks de cessie, bevoegd was om betalingen van Psyon te ontvangen uit hoofde van een afspraak met [gefailleerde] om laatstgenoemde te helpen bij haar debiteurenbeheer. [naam bedrijf] en [gefailleerde] zouden volgens hem zijn overeengekomen dat [naam bedrijf] de betalingen die zij ontving ófwel direct naar [gefailleerde] zou doorstorten ófwel zou toevoegen aan de vordering van [gefailleerde] op [naam bedrijf] zodat deze later met een eventuele nieuwe aan [gefailleerde] gecedeerde factuur zou worden verrekend. De Curator betwist dat een dergelijke afspraak is gemaakt. De gestelde verrekenafspraak vindt evenwel steun in het door de Curator overgelegde betalingsoverzicht (productie 17), waarin ten aanzien van de betaling van de vordering op een derde (TSH Brand / Trademark BV) “
[naam bedrijf] Niet verekkend” staat vermeld. Het is dan ook niet uitgesloten dat tussen [naam bedrijf] en [gefailleerde] daadwerkelijk de gestelde afspraak gold. Maar bij gebreke van een nadere toelichting, die ontbreekt, is het bestaan van die afspraak – laat staan de precieze inhoud daarvan – onvoldoende komen vast te staan.
5.45.
Dat leidt tot de conclusie dat [gedaagde] , als bestuurder van [naam bedrijf] , onzorgvuldig tegenover Psyon heeft gehandeld op de wijze zoals hiervoor onder 5.43 is omschreven. Een schuldenaar van [gefailleerde] najagen om niet aan [gefailleerde] te betalen maar aan [naam bedrijf] is ongepast. Maar tegen de achtergrond dat een bestuurder van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in beginsel handelt namens de vennootschap, is dat handelen in de gegeven omstandigheden (de relatie met [gefailleerde] ) onvoldoende ernstig om [gedaagde] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt te maken. Daarbij speelt tevens een rol dat, zoals in de hoofdzaak al is overwogen, van Psyon verwacht mocht worden dat zij niet zonder meer zou afgaan op mededelingen van [naam bedrijf] als voormalige schuldeiser, maar bij vragen of twijfel in ieder geval (ook) in contact zou treden met [gefailleerde] als haar nieuwe schuldeiser, die zich bovendien op 1 augustus 2019 zelf gemeld had bij Psyon (3.12).
5.46.
Daarnaast heeft Psyon geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat [gedaagde] ten tijde van de genoemde e-mails wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat [gefailleerde] failliet zou gaan (of inmiddels was) en dat dit eveneens tot het faillissement van [naam bedrijf] zou leiden. Evenmin heeft zij het standpunt van [gedaagde] betwist dat het faillissement van [gefailleerde] voor [naam bedrijf] geheel onverwacht was en vervolgens op korte termijn leidde tot financiële problemen en uiteindelijk het faillissement van [naam bedrijf] . Met [gedaagde] wordt daarom aangenomen dat [naam bedrijf] onder normale omstandigheden, dat wil zeggen wanneer [naam bedrijf]
going concernwas, in staat zou zijn geweest om de door Psyon onverschuldigd betaalde facturen van € 69.844,98 aan haar terug te betalen.
5.47.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [naam bedrijf] , hoewel onzorgvuldig, niet onrechtmatig tegenover Psyon heeft gehandeld. Hij is daarom niet aansprakelijk voor de door Psyon geleden schade en hoeft de Facturen ten bedrage van € 69.844,98 dus niet aan Psyon te vergoeden. De vordering zal worden afgewezen.
5.48.
Psyon zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot op heden begroot op € 2.313,00, bestaande uit € 85,00 aan griffierecht en € 2.228,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × tarief € 1.114,00). Ook de nakosten zullen worden toegewezen. De hoogte daarvan is vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
6.1.
veroordeelt Psyon tot betaling aan de Curator van € 69.844,98, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vervaldata van de facturen (zoals weergegeven in 3.9 en 5.36) tot de dag der algehele voldoening,
6.2.
veroordeelt Psyon tot betaling aan de Curator van € 1.473,45 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4.
verklaart de beslissingen in 6.1 en 6.2 uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in het incident
6.6.
veroordeelt Psyon in de proceskosten, aan de zijde van de Curator tot op heden begroot op nihil.
in de vrijwaringszaak
6.7.
wijst de vorderingen af,
6.8.
veroordeelt Psyon in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 2.313,00,
6.9.
veroordeelt Psyon in de na dit vonnis aan de zijde van de Curator ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en Psyon niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.10.
verklaart de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. M. Wiltjer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022.