De rechtbank heeft in eerdere uitspraken aangenomen dat een algemeen en reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Thessalonikien Komotini. Deze vaststelling kan evenwel op zichzelf niet leiden tot de weigering om een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken die bepaalde detentiecentra betreffen, en die betrekking hebben op de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de betrokkene bij overlevering aan de autoriteiten van die lidstaat onmenselijk of vernederend zal worden behandeld (arrest Aranyosi en Căldăraru van het Hof van Justitie EU van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 91 en 93).
Teneinde te verzekeren dat artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest) wordt geëerbiedigd in het bijzondere geval van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens concreet en nauwkeurig na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene na zijn overlevering aan deze lidstaat een reëel gevaar zal lopen, te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van dat artikel wegens de omstandigheden waarin hij in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (arrest Aranyosi en Căldăraru, punten 92 en 94).
Het IRC heeft op 31 januari 2022 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit een garantie verzocht dat de opgeëiste persoon niet zal worden geplaatst in de detentie-instellingen Komotini, Korydalos, Thessaloniki, Nigrita, Chania of Trikala. In antwoord hierop is bij brief van 3 februari 2022 aanvullende informatie verstrekt, waaruit volgt dat niet kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in deze detentie-instellingen zal worden geplaatst.
Op 31 januari 2022 heeft het IRC tevens de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht te garanderen dat de opgeëiste persoon in ieder geval 3m2
personal spacetot zijn beschikking heeft ook indien waarschijnlijk is dat hij in eerder genoemde detentie-instellingen geplaatst wordt.
Uit de brief van 1 april 2022 van de
Secretary General of Anti-Crime Policy aan de General Directorate of Crime and Penitentiary Policyblijkt in reactie hierop:
In Komotini Prison, Korydallos Prison, Thessaloniki Prison, Nigrita Prison, Chania Prison and Trikala Prison, the condition of 3 sq.m. living space, which includes the individual equipment of the prisoner (for instance: bedside table) but not the toilet which is shareable, can be met. The wanted persons will have between 3 m.s and 4m.s, throughout their detention. In case they cannot be provided with the 3 sq.m. living space in the abovementioned Prisons, the Central Transfer Committee will ensure the transfer of the detainee to another Prison where the necessary condition of 3sq.m. living space will be met.
Op basis van de hierboven opgenomen informatie stelt de rechtbank vast dat in het geval van de opgeëiste persoon een reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling bestaat, omdat niet kan worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling in Thessaloniki of Komotini terecht zal komen ten aanzien waarvan de rechtbank een algemeen reëel gevaar op schending van artikel 4 Handvest heeft aangenomen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met de hiervoor weergegeven detentiegarantie van 1 april 2022 het vastgestelde algemene gevaar voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen. Zoals de rechtbank reeds eerder overwoogzijn de mededelingen uit de brief van
de Secretary General of Anti-Crime Policyvan 1 april 2022 te summier en algemeen van aard zijn. Hoewel in die zaak sprake was van een algemene garantie en de brief van 1 april 2022 wel specifiek op de opgeëiste persoon ziet, verandert dit niks aan de inhoud van de garantie.
Zo is weliswaar meegedeeld dat een
Central Transfers Committeezich ertoe verbindt zorg te dragen voor overplaatsing van een gedetineerde wanneer niet voldaan wordt aan het minimumvereiste van 3 m2, maar uit de informatie blijkt niet hoe snel dat zal gebeuren en welke procedure daartoe wordt gevolgd.
Nu de garantie het algemene reële gevaar niet wegneemt, bestaat een sterk vermoeden dat de opgeëiste persoon onder onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden zal verblijven.
De rechtbank dient ingevolge artikel 11, tweede lid, OLW te beslissen of er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van de in het artikel 11, eerste lid, OLW bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten. Zoals onder punt 1 overwogen is de beslistermijn (ruimschoots) verstreken zonder dat deze tijdig is verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW. Gelet hierop is aanhouding van de behandeling van het EAB, om nadere vragen te stellen aan de Griekse autoriteiten in het kader van artikel 11 OLW, niet meer mogelijk. De rechtbank is op grond van artikel 28, derde lid, OLW van oordeel dat gelet op het voorgaande geen gevolg kan worden gegeven aan het EAB.