ECLI:NL:RBAMS:2022:5447

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
13/751122-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van detentieomstandigheden in Griekenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Griekenland op 16 december 2019, met als doel de overlevering van een opgeëiste persoon die in Syrië is geboren en in Nederland verblijft. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 3 maart en 19 juli 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek is verstreken, waardoor er geen grondslag meer bestaat voor de gevangenhouding van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft vervolgens de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Syrische nationaliteit heeft. Het EAB betreft een vonnis van 9 november 2017, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 25 jaar, waarvan nog 24 jaar, 11 maanden en 3 dagen resteert.

De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Griekenland beoordeeld. De raadsvrouw heeft betoogd dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Griekse detentie. De officier van justitie heeft echter gesteld dat de detentiegarantie voldoende is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, gezien de omstandigheden in de Griekse detentiecentra, er een sterk vermoeden bestaat dat de opgeëiste persoon onder onmenselijke of vernederende omstandigheden zal worden gedetineerd. Daarom heeft de rechtbank besloten om geen gevolg te geven aan het EAB, op basis van artikel 11, eerste lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751122-20
RK nummer: 20/1115
Datum uitspraak: 28 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 februari 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 december 2019 door
the Prosecutor’s Office at the Appeal Court of East Creta(Griekenland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 maart 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. G.M. Terlingen, advocaat te Hoorn, is niet verschenen. De rechtbank heeft de zitting op voorhand aangehouden in verband met het ontbreken van aanvullende informatie.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 19 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A.M. Timorason, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Syrische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 9 november 2017 van
the One-Member Appeals Court of Felonies of East Creta(Griekenland).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 25 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 24 jaar, elf maanden en drie dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft brief van 1 maart 2021 het volgende verklaard:
Voor het geval de hogere opgezochte persoon aan ons land uitgeleverd wordt en aan de Griekse overheid geleverd wordt, zal de veroordelende beslissing aan hem persoonlijk betekend worden en zal hij erop gewezen worden dat hij het recht heeft om een beroep tegen de beslissing aan te tekenen binnen het wettig termijn overeenkomstig de geldige beschikkingen van artikel 473 § 1 van het W.Sv. Tijdens de berechting van het beroep, zal de hele zaak opnieuw onderzocht worden en zal de aanvankelijke beslissing vernietigd worden terwijl hij getuigen zal kunnen voorstellen en nieuwe bewijsmiddelen indienen.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat deze verklaring voldoet aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond doet zich niet voor.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 13, te weten:
hulp bij illegale binnenkomst en illegaal verblijf.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Griekenland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 6 OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Tweede voorwaarde
De rechtbank moet toetsen of is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. De rechtbank hanteert daarbij een verklaring van de IND over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. De IND heeft per brief van 2 maart 2022 het volgende verklaard:
In antwoord op uw adviesverzoek van 1 maart 2022 bericht ik u dat de strafrechtelijke feiten die u beschrijft er naar mijn oordeel toe kunnen leiden dat de heer [opgeëiste persoon] zijn verblijfsrecht verliest. (…) Op basis van de door u geschetste persoonlijke feiten en omstandigheden heb ik thans niet de verwachting dat het verblijfsrecht niet zal worden ingetrokken.
Nu de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolgde van de opgelegde straf is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Nu aan de tweede voorwaarde niet is voldaan komt de rechtbank niet toe aan bespreking van de eerste voorwaarde.

6. Detentieomstandigheden

6.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor de opgeëiste persoon een reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling bestaat in detentie in Griekenland. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de door de uitvaardigende autoriteit gegeven detentiegarantie onvoldoende is, omdat in bijna elke gevangenis sprake is van enorme overbevolking. De raadsvrouw heeft een door de Griekse advocaat van de opgeëiste persoon opgesteld rapport overgelegd, waaruit blijkt dat ook in de gevangenissen die niet door de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) bezocht zijn sprake is van overbevolking. De raadsvrouw verzoekt de rechtbank op grond van artikel 28 lid 3 OLW geen gevolg te geven aan het EAB.
6.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat de detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan. Er zijn zorgen omtrent de detentieomstandigheden in Griekenland. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft aangegeven niet te kunnen garanderen dat de opgeëiste persoon niet in een van de penitentiaire inrichtingen komt waar zorgen over zijn. Wel is de garantie gegeven dat de opgeëiste persoon minimaal 3m2 tot zijn beschikking zal hebben. Die garantie is voldoende. In een eerdere uitspraak, waarin de rechtbank geen gevolg heeft gegeven aan een Grieks EAB, was sprake van een algemene garantie. De garantie in deze zaak is gepersonaliseerd en daarmee wel voldoende.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft in eerdere uitspraken aangenomen dat een algemeen en reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden in Thessaloniki [1] en Komotini [2] . Deze vaststelling kan evenwel op zichzelf niet leiden tot de weigering om een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken die bepaalde detentiecentra betreffen, en die betrekking hebben op de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de betrokkene bij overlevering aan de autoriteiten van die lidstaat onmenselijk of vernederend zal worden behandeld (arrest Aranyosi en Căldăraru van het Hof van Justitie EU van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 91 en 93).
Teneinde te verzekeren dat artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest) wordt geëerbiedigd in het bijzondere geval van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens concreet en nauwkeurig na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene na zijn overlevering aan deze lidstaat een reëel gevaar zal lopen, te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van dat artikel wegens de omstandigheden waarin hij in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (arrest Aranyosi en Căldăraru, punten 92 en 94).
Het IRC heeft op 31 januari 2022 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit een garantie verzocht dat de opgeëiste persoon niet zal worden geplaatst in de detentie-instellingen Komotini, Korydalos, Thessaloniki, Nigrita, Chania of Trikala. In antwoord hierop is bij brief van 3 februari 2022 aanvullende informatie verstrekt, waaruit volgt dat niet kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet in deze detentie-instellingen zal worden geplaatst.
Op 31 januari 2022 heeft het IRC tevens de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht te garanderen dat de opgeëiste persoon in ieder geval 3m2
personal spacetot zijn beschikking heeft ook indien waarschijnlijk is dat hij in eerder genoemde detentie-instellingen geplaatst wordt.
Uit de brief van 1 april 2022 van de
Secretary General of Anti-Crime Policy aan de General Directorate of Crime and Penitentiary Policyblijkt in reactie hierop:
In Komotini Prison, Korydallos Prison, Thessaloniki Prison, Nigrita Prison, Chania Prison and Trikala Prison, the condition of 3 sq.m. living space, which includes the individual equipment of the prisoner (for instance: bedside table) but not the toilet which is shareable, can be met. The wanted persons will have between 3 m.s and 4m.s, throughout their detention. In case they cannot be provided with the 3 sq.m. living space in the abovementioned Prisons, the Central Transfer Committee will ensure the transfer of the detainee to another Prison where the necessary condition of 3sq.m. living space will be met.
Op basis van de hierboven opgenomen informatie stelt de rechtbank vast dat in het geval van de opgeëiste persoon een reëel gevaar op onmenselijke of vernederende behandeling bestaat, omdat niet kan worden uitgesloten dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling in Thessaloniki of Komotini terecht zal komen ten aanzien waarvan de rechtbank een algemeen reëel gevaar op schending van artikel 4 Handvest heeft aangenomen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met de hiervoor weergegeven detentiegarantie van 1 april 2022 het vastgestelde algemene gevaar voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen. Zoals de rechtbank reeds eerder overwoog [3] zijn de mededelingen uit de brief van
de Secretary General of Anti-Crime Policyvan 1 april 2022 te summier en algemeen van aard zijn. Hoewel in die zaak sprake was van een algemene garantie en de brief van 1 april 2022 wel specifiek op de opgeëiste persoon ziet, verandert dit niks aan de inhoud van de garantie.
Zo is weliswaar meegedeeld dat een
Central Transfers Committeezich ertoe verbindt zorg te dragen voor overplaatsing van een gedetineerde wanneer niet voldaan wordt aan het minimumvereiste van 3 m2, maar uit de informatie blijkt niet hoe snel dat zal gebeuren en welke procedure daartoe wordt gevolgd.
Nu de garantie het algemene reële gevaar niet wegneemt, bestaat een sterk vermoeden dat de opgeëiste persoon onder onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden zal verblijven.
De rechtbank dient ingevolge artikel 11, tweede lid, OLW te beslissen of er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van de in het artikel 11, eerste lid, OLW bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten. Zoals onder punt 1 overwogen is de beslistermijn (ruimschoots) verstreken zonder dat deze tijdig is verlengd op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW. Gelet hierop is aanhouding van de behandeling van het EAB, om nadere vragen te stellen aan de Griekse autoriteiten in het kader van artikel 11 OLW, niet meer mogelijk. De rechtbank is op grond van artikel 28, derde lid, OLW van oordeel dat gelet op het voorgaande geen gevolg kan worden gegeven aan het EAB.

7.Slotsom

De rechtbank geeft met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg aan het EAB.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 197a Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 11 OLW.

9.Beslissing

De rechtbank
GEEFTmet toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg aan het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Spanjaart, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.