ECLI:NL:RBAMS:2022:2324

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
13/752154-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van detentieomstandigheden in Griekenland

Op 14 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie bij het Hof van Beroep in Thessaloniki, Griekenland. De rechtbank behandelde de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Marokko, die in Nederland woont. De vordering was ingediend op 15 juni 2021 en betreft een vrijheidsstraf van zes jaar die aan de opgeëiste persoon was opgelegd. Tijdens de openbare zitting op 31 maart 2022 werd vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, waardoor de rechtbank niet meer kon beslissen over de gevangenhouding.

De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en de bevoegdheid van de uitvaardigende autoriteit. De verdediging voerde aan dat de detentieomstandigheden in Thessaloniki onmenselijk waren, met onvoldoende persoonlijke ruimte en overbevolking. De officier van justitie stelde dat er voldoende garanties waren dat de opgeëiste persoon in een andere gevangenis zou worden geplaatst indien de omstandigheden in Thessaloniki niet voldeden aan de minimumeisen.

De rechtbank concludeerde dat er een reëel gevaar bestond voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in Thessaloniki, en dat de garanties van de Griekse autoriteiten niet voldoende waren om dit gevaar weg te nemen. Gezien het verstrijken van de beslistermijn en de onoplosbare detentieomstandigheden, besloot de rechtbank om geen gevolg te geven aan het EAB, met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752154-20
RK nummer: 21/3336
Datum uitspraak: 14 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 mei 2018 door
the Prosecutor’s Office at the Appeal Court of Thessaloniki(Griekenland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Bevoegdheid uitvaardigende autoriteit

Het EAB is uitgevaardigd door
the Prosecutor’s Office at the Appeal Court of Thessalonikien dat is volgens de raadsman geen rechtelijke autoriteit die een vervolgings-EAB kan uitvaardigen. Hoewel de Griekse officier van justitie executie-EAB’s kan uitvaardigen is er in deze zaak sprake van een vervolgings-EAB nu er een verzetgarantie is.
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 23 februari 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:731) waarin zij heeft geoordeeld dat de Griekse officier van justitie voldoet aan de vereisten om als een “uitvaardigende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ te worden aangemerkt en bevoegd is tot het uitvaardigen van een executie-EAB. Het EAB is uitgevaardigd door
the Prosecutor’s Office at the Appeal Court of Thessalonikiop grond van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van the
One-Member Appeal Court of Felonies of Thessaloniki. Hieruit volgt dat sprake is van een executie-EAB. Dat de opgeëiste persoon nog de mogelijkheid heeft om verzet tegen dit vonnis aan te tekenen betekent niet dat thans sprake is van een vervolgings-EAB. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final decisionno. 1582/2015 van de
One-Member Appeal Court of Felonies of Thessaloniki(Griekenland).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarde worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is echter niet van toepassing, indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat
- kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 26 juli 2021 is het volgende vermeld:
In any case, upon the surrender of the requested person to the Greek Authorities, the condemning judgement mentioned in the European Arrest Warrant will be served to him again and the new service will be the starting point of a new ten-day term, within which he will have the right to file an appeal, the hearing of which will lead to a new examination of the case in its merits, with possibility for the requested person to appear before the court in person or through an attorney, as provided by article 473 of the Code of Criminal Procedure.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond zich niet voor. Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet.

5.Strafbaarheid: feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
mensensmokkel

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het IRC heeft in dat verband bij e-mail van 16 juli 2021 de volgende vraag gesteld aan de Griekse autoriteiten:
Mister [opgeëiste persoon] has been shown to have the Dutch nationality. As a consequence, pursuant to Article 5, paragraph 3 of the Framework Decision on the European arrest warrant, and Article 6, paragraph 1 of the Dutch Surrender of Persons Act, the surrender may only be authorized after it can be guaranteed that, in case the wanted person is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Greece after the surrender, he will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands (pursuant to the European Framework Decision 2008/909/JBZ). I kindly request this guarantee of return.
In antwoord daarop heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit op 26 juli 2021 de volgende garantie gegeven:
So, in case the requested person appeals against the above mentioned judgement and is irrevocably sentenced, he will be returned to the Netherlands in order to serve there the custodial sentence or detention order passed against him by the Greek Judicial Authorities
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie, gelezen in samenhang met de door het IRC gestelde vraag, voldoende.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Griekenland

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. Uit het meest recente rapport van de
European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(CPT) en de aanvullende informatie van 9 november 2021 en 2 maart 2022 over de detentie-instelling in Thessaloniki blijkt dat de persoonlijke ruimte van gedetineerden aldaar niet aan de minimumeis van 3 m2 voldoet en dat er sprake is van overbevolking en geweld. Op zalen van 24 m2 worden 7 tot 10 gedetineerden geplaatst en soms wel tot 20 personen. Uit de aanvullende informatie blijkt niet van compenserende factoren of garanties. Op basis daarvan zal er sprake zijn van een schending van artikel 3 EVRM (de rechtbank begrijpt: artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – hierna: Handvest).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan omdat voldoende informatie is verstrekt over de detentieomstandigheden in de gevangenis in Thessaloniki. Mocht er in de gevangenis van Thessaloniki sprake zijn van zodanige overbevolking dat de minimumeis van 3 m2 niet wordt gehaald, dan ligt er een algemene garantie dat de Griekse autoriteiten zullen zorgdragen voor overplaatsing van de opgeëiste persoon naar een instelling waar wel aan het minimumvereiste van 3 m2 kan worden voldaan. De detentieomstandigheden staan dus niet in de weg aan overlevering.
Oordeel van de rechtbank
Het IRC heeft op 25 januari 2022 aan de uitvaardigende justitiële autoriteit een detentiegarantie verzocht dat de opgeëiste persoon niet zal worden geplaatst in een aantal Griekse detentie-instellingen, waaronder die in Thessaloniki. In antwoord hierop is bij brief van 3 februari 2022 aanvullende informatie verstrekt, waaruit volgt dat de opgeëiste persoon in Thessaloniki zal worden geplaatst na overlevering. Als bijlage is een document gevoegd met een beschrijving van de detentie-omstandigheden in Thessaloniki. Daaruit blijkt dat de capaciteit van de gevangenis in Thessaloniki (259 gedetineerden) op dit moment ruimschoots wordt overschreden (417 gedetineerden). De gevangenis bestaat uit cellen van 22 m2 (exclusief toilet), aanvankelijk ontworpen voor vier gedetineerden, waarin thans gemiddeld acht tot tien gedetineerden verblijven en cellen van 9 m2 (exclusief toilet), aanvankelijk ontworpen voor twee gedetineerden, waar thans gemiddeld drie tot vier gedetineerden verblijven. Hieruit blijkt dat in de detentie-instelling in Thessaloniki (zeer waarschijnlijk) niet voldaan zal worden aan het vereiste van minimaal 3 m2
personal spaceper gedetineerde, zoals bepaald in het arrest
Dorobantuvan het Hof van Justitie EU van 15 oktober 2019, ECLI:EU:C:2019:857.
Dit leidt tot de conclusie dat in het algemeen een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in Thessaloniki. Deze vaststelling kan evenwel op zichzelf niet leiden tot de weigering om een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen. Het enkele bestaan van gegevens die duiden op gebreken die bepaalde detentiecentra betreffen, en die betrekking hebben op de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat, impliceert immers niet noodzakelijkerwijs dat, in een concreet geval, de betrokkene bij overlevering aan de autoriteiten van die lidstaat onmenselijk of vernederend zal worden behandeld (arrest
Aranyosi en Căldăraruvan het Hof van Justitie EU van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198, punten 91 en 93).
Teneinde te verzekeren dat artikel 4 van het Handvest wordt geëerbiedigd in het bijzondere geval van een persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, is de rechtbank dan ook verplicht om vervolgens concreet en nauwkeurig na te gaan of er, in de omstandigheden van het geval, zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat de betrokkene na zijn overlevering aan deze lidstaat een reëel gevaar zal lopen, te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van dat artikel wegens de omstandigheden waarin hij in de uitvaardigende lidstaat zal worden gedetineerd (arrest
Aranyosi en Căldăraru, punten 92 en 94).
Bij de aanvullende informatie zit voorts als bijlage een brief van 9 november 2021 van de
Secretary General of Anti-Crime Policyaan de
General Directorate of Crime and Penitentiary Policymet de volgende inhoud:
In reply to your above stated document, we advise you that in all Prisons of this Country, it is possible to fulfill the provision of 3m2 of living space, wherein there is included the prisoner's personal equipment (e.g. a bedside table), but not a toilet, which is of common use. In the event that, due to overpopulation, the 3m2 of living space cannot be provided, the Central Transfers Committee shall undertake to ensure the prisoner's transfer to another Prison where such provision is fulfilled.
The aforementioned apply to all cases of pending European Arrest Warrants by the Greek judicial authorities and are enforced for every wanted person who is in any member state of the European Union.
Op basis van de hierboven opgenomen informatie stelt de rechtbank vast dat in het geval van de opgeëiste persoon dit gevaar bestaat, omdat de opgeëiste persoon in Thessaloniki terecht zal komen, welke detentie-instelling, zoals hiervoor vastgesteld, niet voldoet aan de vereisten van artikel 4 Handvest. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat met de hiervoor weergegeven aanvullende informatie van 9 november 2021 over de detentie-omstandigheden het vastgestelde algemene gevaar voor de opgeëiste persoon niet is weggenomen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de mededelingen uit de brief van de
Secretary General of Anti-Crime Policyvan 9 november 2021 te summier en algemeen van aard zijn. Zo is weliswaar meegedeeld dat een
Central Transfers Committeezich ertoe verbindt zorg te dragen voor overplaatsing van een gedetineerde wanneer niet voldaan wordt aan het minimumvereiste van 3 m2, maar uit de informatie blijkt niet hoe snel dat zal gebeuren en welke procedure daartoe wordt gevolgd. De opgeëiste persoon zal (aanvankelijk) in Thessaloniki worden geplaatst, terwijl daar niet is gegarandeerd dat hij minimaal 3 m2
‘personal space’zal hebben en evenmin concrete informatie is verstrekt over zijn overplaatsing. Dit levert een sterk vermoeden op dat de opgeëiste persoon aldaar onder onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden zal verblijven. Dit vermoeden kan alleen worden weerlegd als “ten eerste, de persoonlijke ruimte enkel voor korte tijd, bij gelegenheid en in geringe mate wordt gereduceerd ten opzichte van de vereiste minimale 3 m2, ten tweede hierbij voldoende bewegingsvrijheid buiten de cel wordt geboden en buiten de cel passende activiteiten worden aangeboden en, ten derde, in de inrichting in het algemeen sprake is van decente detentieomstandigheden en de betrokkene niet wordt onderworpen aan andere elementen die worden beschouwd als verzwarende omstandigheden voor slechte detentieomstandigheden” (arrest Dorobantu, punt 73). De rechtbank is van oordeel dat aan deze cumulatieve eisen niet is voldaan, zodat het sterke vermoeden van onmenselijke of vernederende detentieomstandigheden in de gevangenis Thessaloniki niet is weerlegd. De aanvullende informatie neemt het vastgestelde algemene gevaar voor de opgeëiste persoon dan ook niet weg, waardoor er voor de opgeëiste persoon sprake is van een reëel gevaar dat hij in detentie in Thessaloniki onmenselijk of vernederend zal worden behandeld.
De rechtbank dient ingevolge artikel 11, tweede lid, OLW te beslissen of er een mogelijkheid bestaat dat bij wijziging van de omstandigheden het reële gevaar van de in het artikel 11, eerste lid, OLW bedoelde schending alsnog kan worden uitgesloten. Zoals onder punt 1 overwogen is de beslistermijn (ruimschoots) verstreken zonder dat deze tijdig is verlengd. Gelet hierop is aanhouding van de behandeling van het EAB, om nadere vragen te stellen aan de Griekse autoriteiten in het kader van artikel 11 OLW, niet meer mogelijk. De rechtbank is op grond van artikel 28, derde lid, OLW van oordeel dat gelet op het voorgaande geen gevolg kan worden gegeven aan het EAB.

8.Slotsom

De rechtbank geeft met toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg aan het EAB.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 197a Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6, 7 en 11 OLW.

10.Beslissing

De rechtbank
GEEFTmet toepassing van artikel 11, eerste lid, OLW geen gevolg aan het EAB.
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.