ECLI:NL:RBAMS:2022:5442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
22/685
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de procesorde

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam wordt het beroep van eiser tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De naheffingsaanslag is opgelegd omdat eiser op 21 november 2020 geparkeerd stond zonder parkeerbelasting te betalen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, waaronder de stelling dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag ten onrechte heeft opgelegd en dat er strijd is met de goede procesorde. Eiser heeft zich afgemeld voor de zitting, waardoor zijn argumenten niet ter plaatse konden worden toegelicht.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht heeft opgelegd. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de betrokken controleurs bevoegd waren en dat de parkeerplaats correct was aangewezen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij niet geparkeerd stond of dat er sprake was van een uitzondering op de parkeerregels. De rechtbank wijst de beroepsgronden van eiser af en concludeert dat de naheffingsaanslag rechtsgeldig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terug.

De uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour en is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2022. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/685

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

( [gemachtigde eiser] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting.
1.2.
Met een uitspraak op bezwaar van 24 december 2021 heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juli 2022 op zitting behandeld. De gemachtigde van de heffingsambtenaar is verschenen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht aan eiser heeft opgelegd, omdat eiser op 21 november 2020 geparkeerd stond ter hoogte van [adres] , zonder dat hij voor dit parkeren paarkeerbelasting heeft betaald. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Is er sprake van strijd met de goede procesorde?
3.1.
Eiser voert aan dat de rechtbank de op de zaak betrekking hebbende stukken onredelijk laat naar hem heeft doorgestuurd. Daarnaast vindt eiser dat de heffingsambtenaar het verweerschrift met aanvullende stukken te laat heeft ingediend. Eiser verzoekt de rechtbank deze stukken daarom te weigeren wegens strijd met de goede procesorde of anders de zaak ‘voorwaardelijk te verdagen’.
3.2.
De rechtbank betreurt het dat de op de zaak betrekking hebbende stukken niet direct na ontvangst door de rechtbank zijn doorgestuurd naar eiser. De stukken zijn op 21 maart 2022 ontvangen en door een achterstand in de postverwerking op 23 mei 2022 naar eiser doorgezonden. De rechtbank ziet geen aanleiding hier verder gevolgen aan te verbinden. Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding de zaak te verdagen wegens strijd met de goede procesorde. De heffingsambtenaar heeft het verweerschrift met een aantal bijlagen op 29 juni 2022 ingediend. De rechtbank heeft deze stukken op 30 juni 2022 doorgestuurd naar eiser. Eiser heeft op zich gelijk dat de tien dagen termijn voor het indienen van nadere stukken [1] niet automatisch betekent dat tot die tijd nog ieder stuk mag worden ingediend. Of de procesorde zich ertegen verzet dat de stukken bij de behandeling worden betrokken moet aan de hand van de omstandigheden van het geval worden beoordeeld. Het verweerschrift en de bijlagen zijn in dit geval twee weken voor de zitting aan de gemachtigde doorgestuurd. De bijlagen bij het verweerschrift zijn grotendeels gelijk aan de op 23 mei 2022 naar eiser doorgestuurde stukken. De rechtbank vindt de nieuwe stukken niet dermate omvangrijk of ingewikkeld dat eiser niet voorafgaand aan de zitting dan wel op de zitting een reactie kon geven. Eventueel had op de zitting nader kunnen worden onderbouwd of kunnen blijken dat eiser meer tijd nodig had, maar eiser is niet verschenen. Deze keuze komt voor zijn risico. De rechtbank betrekt de nadere stukken bij de beoordeling en verdaagt de behandeling van de zaak niet.
Is de bestreden uitspraak prematuur gedaan?
4.1.
Volgens eiser heeft de heffingsambtenaar prematuur uitvoering gegeven aan de terugwijzingsuitspraak van de rechtbank van 3 september 2021. Eiser verwijst naar artikel 8:106, eerste lid, aanhef en onder b en artikel 8:55, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens eiser volgt uit deze artikelen dat ook in het geval van een verzetsprocedure sprake is van schorsende werking. In deze zaak is op 17 oktober 2021 verzet ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 3 september 2021. Verweerder heeft vóór de afronding van de verzetsprocedure een nieuw besluit genomen. Volgens eiser is er dus geen sprake van een rechtsgeldig genomen besluit. Eiser verwijst onder andere naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 september 2018. [2]
4.2.
Uit de uitspraak waar eiser naar verwijst volgt dat de heffingsambtenaar op grond van de artikelen 6:24 en 6:19 van de Awb weliswaar bevoegd is om in (hoger) beroep een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit te nemen, maar die algemene bevoegdheid kan geen afbreuk doen aan de opschortende werking van het beroep zoals bepaald in artikel 8:106 van de Awb. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar in deze zaak weliswaar heeft beslist op het bezwaar toen op grond van artikel 8:55, derde lid, in combinatie met artikel 8:106 van de Awb schorsende werking gold, maar de rechtbank stelt vast dat dit verzet inmiddels ongegrond is verklaard. Dit betekent dat de heffingsambtenaar uitvoering heeft moeten geven aan de uitspraak van de rechtbank. Dit heeft hij ook gedaan. Een terugwijzing naar de heffingsambtenaar zou op dit moment neerkomen op een loutere herhaling van zetten, aangezien de heffingsambtenaar reeds inhoudelijk heeft beslist op het bezwaar, eiser hiertegen (inhoudelijk) beroep heeft ingesteld en eiser zijn inhoudelijke beroepsgronden ook kenbaar heeft gemaakt. De rechtbank is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat het feit dat de uitspraak op bezwaar is genomen gedurende de schorsende werking in dit geval niet in de weg staat aan de rechtsgeldigheid van het genomen besluit.
Is de naheffingsaanslag terecht aan eiser opgelegd?
5.1.
Eiser voert aan dat niet is gebleken dat alle personen die bij de controle en bij de oplegging van de naheffingsaanslag betrokken zijn geweest, daartoe bevoegd waren. Het is niet duidelijk welke controleurs handelingen hebben verricht ter voorbereiding van de oplegging van de naheffingsaanslag. Eiser heeft in bezwaar al verzocht om deze stukken in het geding te brengen.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar door in de bestreden uitspraak en het verweerschrift te verwijzen naar de vindplaats van het Aanwijzings- en benoemingsbesluit voldoende aannemelijk gemaakt dat de betrokken personen bevoegd waren. Overigens gaat het om gepubliceerde besluiten, zodat eiser daar ook zelf van op de hoogte had kunnen zijn. Verder heeft de heffingsambtenaar in beroep het aanstellingsbesluit van de betreffende parkeercontroleur tot onbezoldigd ambtenaar overgelegd. Eiser heeft niets aangevoerd waaruit twijfel ontstaat omtrent de bevoegdheden van de betrokken ambtenaren. Dat sprake is van een gebrek, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Voor zover eiser bedoelt dat de bevoegdheidsbescheiden ten onrechte in bezwaar niet naar hem zijn toegezonden, oordeelt de rechtbank dat in de bezwaarfase geen verplichting bestaat voor de heffingsambtenaar om de stukken toe te zenden. [3] Deze beroepsgrond slaagt niet.
6.1.
Eiser voert verder aan dat geen sprake is van parkeren. De bewijslast ligt volgens eiser bij de heffingsambtenaar. Met de foto’s die de heffingsambtenaar heeft overgelegd heeft de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast voldaan. Volgens eiser heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake was van laden en lossen.
6.2.
De rechtbank overweegt dat per 1 januari 2016 de controle op het betalen van parkeerbelasting in de gemeente Amsterdam wordt uitgevoerd door een ‘Deskforce’. De Deskforce bepaalt aan de hand van de foto’s die zijn gemaakt door een scanauto of controle door een parkeercontroleur ter plaatse nodig is. De heffingsambtenaar voldoet met het Deskforce-systeem in beginsel aan zijn bewijslast. [4] De rechtbank vindt de foto’s voldoende duidelijk, want te zien is dat de auto van eiser stilstond zonder dat er personen in of bij de auto waren. In beginsel is in deze situatie daarom sprake van parkeren, waardoor er parkeerbelasting verschuldigd is. Dit is alleen anders als één van de uitzonderingen zich voordoet, zoals het onmiddellijk in- en uitstappen van personen of het onmiddellijk laden en lossen van zaken. De bewijslast dat van een van deze uitzonderingen sprake is, rust dan op eiser. [5] Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake was van één van de uitzonderingen. Hij heeft slechts gesteld dat uit het scandossier niet blijkt dat geen sprake was van het onmiddellijk laden of lossen van zaken, maar hij heeft verder niet gesteld noch is gebleken dat daar wel sprake van was. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
7.1.
Eiser voert verder aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte niet heeft aangetoond dat de locatie waar de auto zou hebben gestaan, is aangewezen als fiscale parkeerplaats. Daarnaast was volgens hem geen sprake van deugdelijke bebording. In dat verband wijst eiser op de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 juni 2019. [6] De enkele stelling van de heffingsambtenaar dat er parkeerautomaten in de buurt staan, is volgens hem onvoldoende. De heffingsambtenaar dient de voor het plaatsen van bebording benodigde verkeersbesluiten over te leggen, alsmede bewijs dat deze besluiten op een rechtsgeldige wijze bekend zijn gemaakt. Ook dient de heffingsambtenaar aannemelijk te maken dat opdrachten zijn gegeven om de bebording feitelijk te plaatsen en dat regelmatig wordt gecontroleerd of deze bebording zich nog in goede orde op de locaties bevindt.
7.2.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Zij stelt vast dat de heffingsambtenaar met de in beroep overgelegde stukken heeft aangetoond dat [adres] is aangewezen als een plaats waar voor parkeren parkeerbelasting verschuldigd is. De heffingsambtenaar heeft verder toegelicht dat in de directe omgeving meerdere automaten en borden staan waarop het parkeerregime staat vermeld. Dat blijkt ook uit de plattegrond met foto’s die de heffingsambtenaar heeft overgelegd. De heffingsambtenaar heeft hierbij voldaan aan zijn zogenaamde informatieplicht. Daar komt bij dat op eiser een zekere onderzoeksplicht rust. Dat betekent dat van hem verwacht kon worden dat hij bij de aanvang van het parkeren voldoende onderzoekt of er voor het ter plekke parkeren parkeerbelasting verschuldigd is. [7] Indien eiser vóór het parkeren en na het parkeren om zich heen had gekeken, had hij kunnen weten dat ter plekke sprake is van een betaald parkeerregime. De uitspraak waar eiser in het kader van deze beroepsgrond naar verwijst, brengt de rechtbank verder niet op andere gedachten. Die uitspraak gaat namelijk over de onderzoeksplicht van de parkeerder in het geval dat de informatie van een parkeerapp en de bebording niet overeenkomen, en dat is hier niet aan de orde.

Conclusie en gevolgen

8.1.
De naheffingsaanslag is terecht aan eiser opgelegd. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
8.2.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. van Soest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Amsterdam waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Amsterdam vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 15 juli 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1878.
4.Zie hiervoor de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 april 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2740
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 september 2017, ECLI:NLGHAMS:2017:3863.