ECLI:NL:RBAMS:2022:5411

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 augustus 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
AMS 22/2283
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandartskosten op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 18 augustus 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandartskosten beoordeeld. Eiser had op 6 juli 2021 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 1.630,27, welke door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam op 13 juli 2021 werd afgewezen. De afwijzing werd bevestigd in het bestreden besluit van 16 maart 2022. Tijdens de zitting op 4 augustus 2022 was eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was vertegenwoordigd.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag terecht is, omdat er geen sprake is van zeer dringende redenen die een uitzondering op de regels van de Participatiewet rechtvaardigen. Eiser had aangevoerd dat er acute noodsituaties waren die levensbedreigend waren, maar de rechtbank concludeert dat de overgelegde medische stukken niet voldoende zijn om deze claim te onderbouwen. De rechtbank stelt dat de drempel voor het aannemen van zeer dringende redenen hoog is en dat de problemen van eiser met zijn gebit niet als levensbedreigend kunnen worden gekwalificeerd.

Daarnaast werd door eiser ook een beroep gedaan op de hardheidsclausule in de beleidsregels van de gemeente Amsterdam, maar de rechtbank constateert dat deze beleidsregels geen hardheidsclausule bevatten. Hierdoor kan deze beroepsgrond ook niet slagen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op de gevraagde bijstand en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/2283

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. P. Salim),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. C.J. Telting).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 6 juli 2021 om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor tandartskosten, begroot op € 1.630,27.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 juli 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met het bestreden besluit (op bezwaar) van 16 maart 2022 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. A.K. Ramdas als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand voor tandartskosten terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten (de beroepsgronden) die eiser heeft aangevoerd.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Voorliggende voorziening
3. Op de zitting heeft eiser onderschreven dat voor de kosten van tandheelkundige behandeling volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] de Zorgverzekeringswet (Zvw) een voorliggende, toereikende en passende voorziening is.
Zeer dringende redenen
4.1.
Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van dringende redenen, op grond waarvan alsnog bijzondere bijstand had moeten worden verleend. Volgens eiser is er sprake van een acute noodsituatie die levensbedreigend is en is de tandartsbehandeling daarom noodzakelijk.
4.2.
In de PW is bepaald dat het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, bijstand kan verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken [2] . Van zeer dringende redenen is volgens vaste rechtspraak in het algemeen slechts sprake in het geval van een acute noodsituatie, dat wil zeggen een situatie die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben [3] . De drempel voor het aannemen van zeer dringende redenen is dus hoog.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van zeer dringende redenen. Er zijn namelijk twee brieven [4] overgelegd waaruit blijkt dat eiser serieuze problemen aan zijn gebit heeft. Hoewel dit erg pijnlijk en ongunstig voor de gezondheid van eiser is, volgt daaruit niet dat er sprake is van een acute noodsituatie die levensbedreigend van aard is. Andere medische stukken zijn niet overgelegd. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
4.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de door eiser aangevoerde omstandigheden terecht geen zeer dringende redenen heeft aangenomen. De aanvraag om bijzondere bijstand is terecht afgewezen. Verweerder heeft ook geen buitenwettelijk begunstigend beleid ten aanzien van bijzondere bijstand waarmee van dit artikel wordt afgeweken. De beroepsgrond slaagt niet.
Hardheidsclausule
5.1.
Eiser heeft ten slotte op zitting nog naar voren gebracht dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan de hardheidsclausule in de Beleidsregels [5] .
5.2.
De rechtbank constateert dat de toepasselijke beleidsregels van verweerder geen hardheidsclausule kennen, zodat reeds om die reden deze beroepsgrond niet kan slagen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Biçer, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Bijlage wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 15. Voorliggende voorziening
1. Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
(…)
3. In dit artikel wordt verstaan onder toetsingsperiode: periode van vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag om bijstand.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de toetsing aan en de toepassing van de voorwaarden in het tweede lid, onderdeel b, in relatie tot het derde lid.
Artikel 16. Zeer dringende redenen
1. Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
(…)
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 16 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9166, 20 maart 2018 ECLI:NL:CRVB:2018:814 en 15 maart 2022 ECLI:NL:CRVB:2022:554
2.Artikel 16 lid 1 PW
3.Zie uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 17 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:678, 20 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:814 en 15 maart 2022 ECLI:NL:CRVB:2022:554
4.van eisers tandarts van 17 mei 2021 en van eisers huisarts van 6 juli 2021
5.Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ van de gemeente Amsterdam