Op 13 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 9 juni 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar heeft desondanks de zaak behandeld. Tijdens de openbare zitting op 29 juni 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. D. Bektesevic, en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. Het EAB was uitgevaardigd door de Sąd Okręgowy w Krakowie en betrof een vrijheidsstraf van zes maanden voor illegale handel in verdovende middelen. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW, maar de officier van justitie betwistte dit. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was overgelegd om aan te tonen dat de opgeëiste persoon vijf jaar onafgebroken rechtmatig in Nederland had verbleven, en verwierp het gelijkstellingsverweer.
Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, en de uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, en mrs. J.P.W. Helmonds en J. van Zijl, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.W. van der Hoek. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.