ECLI:NL:RBAMS:2022:532

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
13/701959-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en zware mishandeling, openlijke geweldpleging bewezen, toepassing jeugdstrafrecht, overschrijding redelijke termijn

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die wordt beschuldigd van openlijke geweldpleging en poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 juni 2018 te Amsterdam, waarbij de verdachte samen met anderen geweld heeft gepleegd tegen een benadeelde partij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd, maar heeft hem vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat hij degene was die de benadeelde partij met een scherp voorwerp heeft gestoken of geslagen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk een bijdrage heeft geleverd aan de geweldsexplosie, maar dat zijn handelingen niet voldoende waren om hem als medepleger van de zwaardere feiten aan te merken.

De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van drie dagen opgelegd, evenals een taakstraf van 200 uren, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met anderhalf jaar is overschreden, wat heeft geleid tot strafvermindering. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade die is ontstaan door de openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding vastgesteld op € 3.802,03, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701959-18
Datum uitspraak: 11 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1998,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
naar eigen zeggen nu verblijvende op het adres
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2022.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/701960-18) en [medeverdachte 2] (13/701958-18).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. van Laere, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Lans, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [benadeelde partij] en zijn advocaat, mr. L.E. Calis, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat en na wijziging ter terechtzitting van 28 januari 2022 – van beschuldigd dat hij, telkens op 16 juni 2018 te Amsterdam:
Feit 1
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] ;
Feit 2
als medepleger of alleen heeft geprobeerd [benadeelde partij] van het leven te beroven door te steken met een stuk glas in de nek/het hoofd van die [benadeelde partij] en/of te slaan/stompen tegen de nek/het hoofd van die [benadeelde partij] , dan wel – mocht de rechtbank dit niet bewezen achten – dat hij door voornoemde handelingen opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [benadeelde partij] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 van dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 2 moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte degene is die [benadeelde partij] in de nek en/of het hoofd heeft gestoken. Feit 1, de openlijke geweldpleging, kan volgens haar wel worden bewezen. Een groep jongeren heeft geweld gebruikt tegen [benadeelde partij] en verdachte maakte onderdeel uit van die groep. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte [benadeelde partij] heeft geslagen en dat bekent hij ook. De groep is gezamenlijk verantwoordelijk voor het letsel van [benadeelde partij] .
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van feit 1 vrijspraak bepleit, omdat geen sprake is van medeplegen.
Het geweld vindt plaats op twee verschillende momenten: het moment bij de gevel en het moment nadien, wanneer [benadeelde partij] op de grond ligt en verdachte hem vier slagen in zijn zij geeft.
Tijdens het eerste moment zocht [benadeelde partij] ruzie, duwde hij verdachte in zijn gezicht en rende toen weg. Verdachte rende achter hem aan, maar werd door [benadeelde partij] tegen de gevel gedrukt. Hij kwam onder [benadeelde partij] terecht en werd door [benadeelde partij] gestompt en geslagen. Op dat moment beschermde verdachte zijn gezicht. Verdachte gebruikte zelf geen geweld. Ook was geen sprake van medeplegen.
Tijdens het tweede moment lag [benadeelde partij] op de grond. Verdachte sloeg hem toen vier keer tegen zijn ribben. Op dat moment werd alleen door verdachte geweld gebruikt. Er was geen sprake van medeplegen.
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van feit 2 ook vrijspraak bepleit. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte met de fles heeft geslagen of gestoken of dat hij hiertoe enig opzet heeft gehad. Het enkele slaan tegen de ribben roept niet de aanmerkelijke kans in het leven op het intreden van de dood of zwaar lichamelijk letsel.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier, waaronder de aangifte van [benadeelde partij] , de letselrapportage en de camerabeelden, vast dat in de vroege ochtend van 16 juni 2018 op Het Zandpad te Amsterdam een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en zijn vrienden enerzijds (een groep van vijf personen) en [benadeelde partij] anderzijds, en dat [benadeelde partij] na afloop van deze confrontatie op de spoedeisende hulp is beland met – onder meer – twee slagaderlijke bloedingen aan respectievelijk de onderkaak en het achterhoofdsbeen.
Over de aanleiding van de confrontatie wordt wisselend verklaard, maar zeker is dat in een tijdsbestek van één à anderhalve minuut sprake is geweest van een heuse geweldsexplosie.
Uit camerabeelden en onder andere de verklaringen van verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] volgt dat [benadeelde partij] wordt belaagd en achterna wordt gerend door meerdere personen van voornoemde groep. In gevecht met de groep grijpt [benadeelde partij] verdachte op enig moment bij zijn middel en duwt hem tegen een gevel. Hierna volgt een worsteling van enkele seconden bij de gevel. Vervolgens komt [benadeelde partij] los van de gevel waarna meerdere personen, onder wie [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , trappende en slaande bewegingen richting [benadeelde partij] maken. [benadeelde partij] kan zich niet meer staande houden en valt op de grond. Hierna haalt verdachte vier keer met een slaande beweging uit naar het lichaam van [benadeelde partij] , die op de grond ligt, terwijl meerdere personen verdachte proberen weg te trekken, wat uiteindelijk lukt.
3.3.1.
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging (feit 1)
De rechtbank overweegt dat zij de hiervoor beschreven geweldsexplosie beschouwt als één geheel van geweldshandelingen, gelet op het korte tijdsbestek waarbinnen deze handelingen plaatsvonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan deze geweldsexplosie door – in ieder geval – samen met anderen achter [benadeelde partij] aan te rennen en hem later vier keer tegen het lichaam te slaan als hij op de grond ligt. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het in vereniging plegen van openlijk geweld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
De rechtbank is – anders dan de raadsvrouw – van oordeel dat verdachte met de hiervoor beschreven handelingen en door zijn (voortdurende) aanwezigheid ook aan het door anderen dan verdachte tegen [benadeelde partij] gepleegde geweld een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. [1] Dat geldt ook voor het slaan/steken met een scherp voorwerp. De rechtbank kan op basis van het dossier weliswaar niet vaststellen wie dit heeft gedaan, maar – gelet op het letsel van [benadeelde partij] – kan het niet anders zijn dan dat dit op enig moment gedurende de geweldsexplosie is gebeurd en dat één van de personen uit de groep van verdachte daarvoor verantwoordelijk is.
Alles tezamen maakt dat bewezen is dat verdachte openlijk in vereniging geweld tegen personen heeft gepleegd, zoals hem ten laste is gelegd.
3.3.2.
Vrijspraak medeplegen poging tot doodslag dan wel zware mishandeling (feit 2)
Zoals hiervoor overwogen, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte degene was die [benadeelde partij] heeft geslagen of gestoken met het scherpe voorwerp. Het dossier bevat evenmin aanknopingspunten om verdachte als medepleger daarvan aan te merken, nu uit het dossier volgt dat het gaat om spontane geweldsexplosie, waarbij [benadeelde partij] uit het niets en in een zeer kort tijdsbestek door verschillende personen werd geslagen, getrapt en geduwd. De rechtbank is van oordeel dat onder die omstandigheden niet kan worden gezegd dat verdachte met zijn handelen ook (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het slaan/steken met een scherp voorwerp.
Verdachte wordt van de poging tot doodslag dan wel zware mishandeling vrijgesproken.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 16 juni 2018 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, Het Zandpad, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij] , welk geweld bestond uit:
- het meermalen met kracht met een scherp voorwerp slaan/steken tegen de nek en het hoofd van die [benadeelde partij] en
- het meermalen met kracht slaan/stompen tegen het lichaam van die [benadeelde partij] en
- het meermalen met kracht schoppen/trappen tegen het lichaam van die [benadeelde partij]
- het meermalen met kracht duwen tegen het lichaam van die [benadeelde partij] .

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

5.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft namens hem een beroep op noodweer gedaan. De handelingen van verdachte, namelijk het slaan tegen de ribben van [benadeelde partij] , zijn een gevolg van een wederrechtelijke en ogenblikkelijke aanranding door [benadeelde partij] . Verdachte werd kort daarvoor mishandeld door [benadeelde partij] en was in de veronderstelling dat hij was verwond door glas en dat [benadeelde partij] mogelijk opnieuw geweld zou toepassen.
Mocht de rechtbank dit verweer verwerpen, dan heeft de raadsvrouw van verdachte namens hem een beroep op putatief noodweer gedaan. Verdachte probeerde zichzelf te beschermen, maar heeft daarbij mogelijk een verkeerde voorstelling van zaken gehad.
5.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet opgaat, omdat uit de camerabeelden blijkt dat [benadeelde partij] door een groep jongens wordt achtervolgd. In reactie op de agressie van de groep waartoe verdachte behoorde, gooide [benadeelde partij] verdachte tegen de gevel. Vanwege het eerdere geweld van de groep tegen [benadeelde partij] was voor verdachte geen sprake van een noodweersituatie. Bovendien hadden verdachte en zijn vrienden eerder al naar huis kunnen reizen, in plaats van dat zij weer uit de bus stapten in reactie op een mogelijk schreeuwende [benadeelde partij] .
5.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van de verklaringen in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte door zijn gedrag kennelijk irritatie heeft opgeroepen bij de groep van verdachte, maar dat hij met betrekking tot de geweldplegingen niet als initiator, noch als de grootste agressor kan worden aangemerkt. Op de camerabeelden is zichtbaar dat [benadeelde partij] door verschillende personen, onder wie verdachte, wordt achternagezeten en dat [benadeelde partij] een vluchtende beweging maakt. Hierna pakt [benadeelde partij] verdachte bij zijn middel en duwt hem tegen de gevel, waar een worsteling ontstaat. Uit het voorgaande volgt dat [benadeelde partij] verdachte in reactie op de agressie van de groep tegen de gevel heeft geduwd. Daarom is deze actie van [benadeelde partij] naar het oordeel van de rechtbank geen wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verweren. Er was voor verdachte dan ook geen sprake van een noodweersituatie, waardoor het beroep op noodweer wordt verworpen.
Een verdachte kan een beroep op putatief noodweer toekomen, als er omstandigheden aannemelijk zijn geworden waardoor hij in redelijkheid kon denken dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dergelijke omstandigheden niet aannemelijk geworden. Toen verdachte [benadeelde partij] vier keer tegen zijn lichaam sloeg, lag [benadeelde partij] al op de grond. Bovendien was er voortdurend, ook op dat moment, sprake van een overtalsituatie van verdachte en de medeverdachten ten opzichte van [benadeelde partij] . De rechtbank verwerpt daarom ook het beroep op putatief noodweer.
Het bewezengeachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden gevorderd, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft – als verdachte niet wordt vrijgesproken – een straf conform het voorarrest bepleit, waarbij zij de rechtbank heeft verzocht acht te slaan op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
6.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen [benadeelde partij] . Na een avond uit met vrienden ontstond een confrontatie tussen verdachte en zijn vrienden enerzijds en [benadeelde partij] anderzijds. Naar aanleiding van deze confrontatie is [benadeelde partij] door de groep van verdachte aangevallen en geslagen, getrapt en geduwd. Ook is hij met een scherp voorwerp op zijn hoofd en in zijn nek bewerkt. Verdachte heeft niet alleen bijgedragen aan een getalsmatige versterking van de groep die het geweld heeft gepleegd, maar heeft ook zelf geweldshandelingen gepleegd. Door zo te handelen hebben verdachte en zijn mededaders een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] en de openbare orde.
[benadeelde partij] heeft ernstig letsel opgelopen, namelijk twee slagaderlijke bloedingen. Dit heeft geleid tot een ontsierend litteken in zijn nek en een litteken op zijn hoofd. Het had veel erger kunnen aflopen. Ook heeft [benadeelde partij] nadelige psychische gevolgen ondervonden van het feit. De openlijke geweldpleging moet bijzonder beangstigend zijn geweest, niet alleen voor [benadeelde partij] , maar ook voor zijn vriendin, die moest toezien hoe een groep jongens zich uitleefde op haar vriend.
6.3.2.
Jeugdsanctierecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 20 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit meerderjarig is, maar jonger dan 23 jaar, kan het jeugdsanctierecht worden toegepast. Uitgaande van het gegeven dat de hersenfuncties van alle personen van 18 tot 23 jaar nog niet zijn uitontwikkeld en er geen specifieke omstandigheden zijn die nopen tot toepassing van het volwassenensanctierecht, zal de rechtbank het jeugdsanctierecht toepassen.
6.3.3.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt geldt dat een verdachte recht heeft op berechting van zijn zaak binnen een termijn van twee jaar. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de termijn in dit geval is aangevangen op 16 juni 2018, de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld. Het onderhavige vonnis wordt op 11 februari 2022 uitgesproken.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden met een periode van ruim anderhalf jaar, wat niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak of de invloed van de verdediging. Deze periode komt daarom voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking.
De rechtbank hanteert hierbij de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes tot twaalf maanden de straf met 10% dient te worden verminderd. Bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden, zoals in deze zaak, wordt naar bevind van zaken gehandeld.
6.3.4.
Straffen
Indien de zaak tijdig bij de rechtbank was aangebracht, was het, gelet op de ernst van het feit, passend geweest om verdachte te bestraffen met een jeugddetentie van enige duur. Maar vanwege de ruime overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank een jeugddetentie van drie dagen opleggen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf in de vorm van een werkstraf van tweehonderd uur met aftrek van voorarrest.

7.De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 1.482,31 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
De gevorderde reis- en parkeerkosten van de benadeelde partij in verband met bezoek aan zijn advocaat en de zitting in eerste aanleg van € 30,28 en € 150,- voor de eventuele reis- en parkeerkosten in hoger beroep kunnen niet worden aangemerkt als schade die rechtstreeks is geleden door de openlijke geweldpleging. De benadeelde partij moet in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. [2]
Voor alle overige gevorderde kosten van in totaal € 1.302,03 geldt dat het aannemelijk is dat deze kosten rechtstreekse schade betreffen en dat deze voldoende zijn onderbouwd. Dit deel van de vordering wordt daarom toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank vindt het op grond van het strafdossier en de onderbouwing van de benadeelde partij voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van de openlijke geweldpleging. Wat betreft de toekenning van een schadebedrag betrekt de rechtbank in haar overweging de ernst van het feit en bedragen die in andere zaken met vergelijkbaar letsel als immateriële schadevergoeding worden toegekend. Alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 2.500,- redelijk en zal zij de vordering toewijzen.
Hoofdelijk
De schadevergoeding van € 3.802,03, vermeerderd met de wettelijke rente, wordt hoofdelijk toegewezen, omdat verdachte de openlijke geweldpleging in vereniging heeft begaan.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [benadeelde partij] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Proceskosten
De gevorderde reis- en parkeerkosten in verband met het bezoek aan de advocaat komen als kosten van rechtsbijstand voor toewijzing in aanmerking (vlg. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338). De reis- en parkeerkosten die een benadeelde partij maakt om de zitting bij te wonen, komen op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alleen voor vergoeding in aanmerking indien de benadeelde partij zelf procedeert, zonder bijstand van een advocaat of gemachtigde van Slachtofferhulp. Dat is hier niet het geval. Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij verklaard geen aanspraak te maken op een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank zal daarom de proceskosten compenseren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 36f, 77c, 77m, 77n, 77gg en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het als feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het als feit 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straffen
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
3 (drie) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht - voor zover deze tijd nog niet in mindering is gebracht op de opgelegde jeugddetentie - bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden, tegen een maatstaf van twee uur per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen.
Vordering tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 3.802,03 (drieduizend achthonderdtwee euro en drie cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 juni 2018) tot aan de dag van de voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] , aan de Staat € 3.802,03 (drieduizend achthonderdtwee euro en drie cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 juni 2018) tot aan de dag van de voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Proceskosten
Compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2022.

Voetnoten

1.Vlg. het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 16 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3540.
2.Vlg. het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338.