ECLI:NL:GHAMS:2021:3540

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
23-000297-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld tijdens protest tegen coronabeleid op het Museumplein in Amsterdam

Op 16 november 2021 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft openlijk geweld gepleegd op 24 januari 2021 tijdens een protest tegen het coronabeleid op het Museumplein in Amsterdam. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen, en opzettelijk niet voldoen aan een bevel van de burgemeester. Tijdens het protest, dat uitmondde in geweld tegen politieagenten en -voertuigen, heeft de verdachte een hard voorwerp naar een politievoertuig gegooid. Het hof oordeelde dat de verdachte niet alleen een bijdrage heeft geleverd aan het geweld, maar ook zelf geweldshandelingen heeft gepleegd. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een gevangenisstraf van acht weken op, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld tijdens het protest en het belang van het handhaven van de openbare orde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000297-21
datum uitspraak: 16 november 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-022296-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 2 november 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij, op een of meer tijdstip(pen) of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, op of aan de openbare weg(en), het Museumplein en/of het Concertgebouwplein, in elk geval op of aan de/een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen en/of goederen, welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal, (vanuit een (grote) groep)

maken van (een) armgeb(a)r(en) en/of opsteken van de middelvinger in de richting van één of meerdere politieagent(en) en/of, aanvallen/uitdagen van en/of indringen op/tegen één of meer politieagent(en) (die in linie stonden) en/of,
(met kracht) duwen en/of slaan en/of stompen en/of trappen tegen/op/in de richting van het hoofd en/of lichaam en/of helm en/of schild van (een) politieambtena(a)r(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen tegen/op/in de richting van (een) politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en) en/of, (met kracht) slaan en/of trappen en/of duwen en/of trekken tegen en/of aan straatmeubilair en/of,
(telkens) (met kracht), naar, althans in de richting van één of meer politieagent(en) en/of politievoertuig(en) en/of politiepaard(en) en/of politiehond(en), gooien van/met
(een) ste(e)n(en), althans op (een) ste(e)n(en) gelijkend voorwerp(en) en/of,
(een) (de(e)l(en) van) stoeptegel(s) en/of straatste(e)n(en) en/of,
(een) stalen voorwerp(en) en/of,
(een) reclame- en/of verkeersbord(en) en/of,
(een) fiets(en) en/of,
(een) fles(sen) en/of,
(zwaar) vuurwerk en/of,
(een) voorwerp(en);

2.hij, op of omstreeks 24 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 gemeentewet, te weten een (nood)bevel van de Burgemeester, in elk geval krachtens wettelijk voorschrift, gegeven door of namens de Burgemeester van Amsterdam (zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast), immers heeft hij, verdachte, zich toen en aldaar niet (op eerste vordering) verwijderd van het Museumplein en/of de omgeving van het Museumplein, (te weten onder andere de Bronckhorststraat,) nadat dit was gevorderd door de politie, terwijl voornoemde opdracht inhield dat hij, verdachte, zich moest verwijderen van het Museumplein en/of haar omgeving.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De raadsman heeft op de terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde geweld tegen personen, omdat niet kan worden bewezen dat het door de verdachte zelf gepleegde geweld was gericht tegen personen, maar slechts heeft bestaan uit het gooien van een rauw ei tegen een politievoertuig.
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte is op 24 januari 2021 naar het Museumplein in Amsterdam gegaan om deel te nemen aan een protestactie tegen het door de overheid gevoerde beleid ter bestrijding van het Covid-19-virus. Tijdens deze protestactie is door een grote groep mensen geweld uitgeoefend. Dit geweld bestond onder andere uit het slaan en trappen tegen politieambtenaren en politievoertuigen. Ook zijn er stenen, zwaar vuurwerk en andere voorwerpen naar politieambtenaren en politievoertuigen gegooid. Ook nadat een noodbevel door de Burgemeester was uitgevaardigd en de aanwezigen was gevorderd het Museumplein en de nabije omgeving te verlaten, is de verdachte ter plaatse gebleven. De verdachte heeft bekend dat hij een voorwerp tegen een politievoertuig heeft gegooid en aldus dat hij geweld tegen goederen heeft gepleegd. Ofschoon het gelet op de tenlastelegging niet relevant is met welk voorwerp de verdachte heeft gegooid, overweegt het hof dat het geenszins aannemelijk is geworden dat dit een rauw ei is geweest, zoals door de verdediging is bepleit, gelet op hetgeen politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd. Hun waarnemingen houden in dat de verdachte een voorwerp gooide tegen een politievoertuig, dat een harde klap volgde toen het voorwerp het voertuig raakte en dat er geen eierstruif of andere restanten van ei op het politievoertuig zichtbaar waren (het hof begrijpt: na de klap veroorzaakt door het door de verdachte gegooide voorwerp). Gelet hierop komt het hof tot de conclusie dat de verdachte niet met een rauw ei heeft gegooid, maar met een ander (hard) voorwerp. De stelling van de verdediging dat op een foto van het geraakte politievoertuig geen eierstruif op de voorruit zichtbaar is, brengt het hof niet tot een ander oordeel, nu het voorwerp tegen de zijkant en dus niet tegen de voorruit is gegooid en die foto bovendien voorafgaand aan de gooi van de verdachte is gemaakt.
Het enkele feit dat de hierboven beschreven, door de verdachte verrichtte geweldshandeling zich heeft beperkt tot het politievoertuig – een
goed –staat er, anders dan de verdediging heeft bepleit, niet aan in de weg dat de verdachte ook aan het tenlastegelegde geweld tegen
personeneen bijdrage van voldoende gewicht heeft gepleegd om tot een veroordeling daarvan te kunnen komen (vgl. ECLI:NL:HR:2016:1320). Het hof is van oordeel dat de verdachte door zijn (voortdurende) aanwezigheid op of in de nabije omgeving van het Museumplein op een moment waarop veel en grof geweld tegen politieambtenaren en politievoertuigen werd uitgeoefend en een noodbevel van kracht was op grond waarvan de aanwezigen was gevorderd die omgeving te verlaten, en het gooien van een hard voorwerp tegen een politievoertuig, ook aan – kort gezegd – het (door anderen dan de verdachte gepleegde) geweld tegen
personeneen bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. Gelet hierop komt het hof tot de hierna vermelde bewezenverklaring en wordt het tot vrijspraak strekkende verweer verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

2.2.hij op 24 januari 2021 te Amsterdam, opzettelijk niet heeft voldaan aan een opdracht krachtens artikel 175 Gemeentewet, te weten een noodbevel van de Burgemeester van Amsterdam, zijnde een ambtenaar met uitoefening van enig toezicht belast, immers heeft hij, verdachte, zich toen en aldaar niet op eerste vordering van de politie verwijderd van het Museumplein en omgeving.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken met aftrek van voorarrest, waarvan 3 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet dient te bevinden in het veiligheidsrisicogebied Museumplein.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als waartoe de verdachte door de politierechter is veroordeeld, met inbegrip van de in eerste aanleg gestelde bijzondere voorwaarde.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 24 januari 2021 vond op het Museumplein in Amsterdam een protestactie plaats tegen het beleid dat de overheid voerde ter bestrijding van het Covid-19-virus. Nederland was op dat moment, net als de rest van de wereld, al geruime tijd in de greep van het Covid-19-virus. De gevolgen van het virus waren en zijn groot en voelbaar in de hele samenleving. Het gaat daarbij niet alleen om de medische gevolgen voor degenen die het virus hebben opgelopen maar ook om andere maatschappelijke gevolgen. Zo zijn ziekenhuizen overbelast (geweest) wat tot afschalen van de reguliere zorg heeft geleid en operaties moesten worden uitgesteld. De ernst van het virus en de noodzaak de ziekenhuizen te ontlasten, hebben geleid tot beleid van de overheid dat ingrijpend is en soms de persoonlijke levenssfeer van burgers in zeer sterke mate raakt. Niet iedereen was en is het eens met het gevoerde beleid. De gevoelde onvrede wordt op verschillende wijzen geuit. Daarvoor is ook ruimte binnen een democratische rechtsorde, mits de daarvoor geldende regels in acht worden genomen. De manier waarop enkele honderden betogers hun onvrede op 24 januari 2021 op het Museumplein in Amsterdam hebben geuit, gaat echter de perken van wat binnen een democratische rechtsorde toelaatbaar is ver te buiten. Hun gedrag was volstrekt onacceptabel. Tegen politieambtenaren, onder wie met name ME-ers, is zeer grof geweld uitgeoefend. Politieambtenaren zijn geslagen, geschopt en bekogeld met stenen en zwaar vuurwerk. Ook politievoertuigen hebben het flink moeten ontgelden. Omdat een grote groep betogers weigerde gehoor te geven aan de vordering het Museumplein en omgeving te verlaten en volhardde in het geweld, zijn uiteindelijk waterwerpers ingezet en zijn charges door de ME uitgevoerd. Het door betogers uitgeoefende geweld heeft bij veel burgers, onder wie velen die zich ten volle inzetten om in het belang van de gehele samenleving het Covid-19-virus te bestrijden, geleid tot gevoelens van ontzetting.
De verdachte was één van de betogers op het Museumplein. Hij wist dat het daar een week eerder ook al tot rellen was gekomen bij een soortgelijk protest. Desondanks is hij naar het Museumplein gegaan en heeft hij zich niets gelegen laten liggen aan het onmiskenbare bevel zich daar te verwijderen op het moment dat er al sprake was van ernstige ongeregeldheden en een zeer dreigende, grimmige sfeer. De verdachte heeft niet alleen bijgedragen aan een getalsmatige versterking van de groep waar vanuit vervolgens geweld werd gepleegd, maar heeft ook zelf geweldshandelingen gepleegd: van korte afstand heeft hij met een hard voorwerp tegen een politievoertuig gegooid. Door zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de geweldsspiraal gericht tegen de politie en haar materieel en daarmee gepaard gaande verstoring van de openbare orde en er blijk van gegeven lak te hebben aan (bevelen van) het bevoegd gezag.
Op grond van de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt als uitgangspunt voor openlijke geweldpleging tegen personen een taakstraf voor de duur van 120 uren gehanteerd, welke uitgangspunt bij geweld tegen de politie kan worden verdubbeld. Het hof is van oordeel dat dit oriëntatiepunt in de hiervoor geschetste, bijzondere, omstandigheden geen recht doet aan de ernst van hetgeen heeft plaatsgevonden. Daarbij heeft het hof ook gekeken naar de straffen die zijn opgelegd in zaken waarin het ging om – kort gezegd – soortgelijk Covid-19 gerelateerd geweld.
De aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten zijn dusdanig dat een forse straf ter vergelding passend en geboden is. Het hof vindt het bovendien vanuit het oogpunt van (speciale en generale) preventie van belang dat een krachtig signaal wordt gegeven dat het op deze wijze uiten van onvrede over het door de overheid gevoerde beleid ter bestrijding van het Covid-19 virus, volstrekt ontoelaatbaar is. Gelet hierop is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf van ettelijke maanden in beginsel op zijn plaats is.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof aanleiding een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm te gieten. De verdachte, die niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, is op de dag van de rellen aangehouden en heeft vervolgens ongeveer vijf weken vastgezeten. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat zijn detentie grote impact op de verdachte en zijn gezinsleven heeft gehad. Positief is dat de verdachte desondanks zijn baan heeft weten te behouden en dat een mogelijke investeerder nog altijd bereid lijkt tot een investering in het bedrijf van de verdachte. Het is niet wenselijk dat hierin verandering wordt gebracht doordat de verdachte een gevangenisstraf krijgt opgelegd waarvan het onvoorwaardelijk deel langer is dan de tijd die de verdachte al heeft vastgezeten. Het hof acht het wel van belang dat er een stok achter de deur is die de verdachte ervan weerhoudt dat hij opnieuw op een vergelijkbare wijze zijn onvrede over het overheidsbeleid uit. De verdachte heeft weliswaar ter zitting kenbaar gemaakt dat hij zich sinds zijn detentie afzijdig houdt van demonstraties, maar ook dat hij het nog altijd niet eens is met het gevoerde beleid. Daarbij komt dat het Covid-19-virus en het daarmee gepaard gaande beleid nog altijd een grote impact heeft op ieders leven, waaronder dat van de verdachte.
Anders dan door de advocaat-generaal is gevorderd, ziet het hof geen termen om aan het voorwaardelijk strafdeel een locatieverbod voor de omgeving van het Museumplein te Amsterdam als bijzondere voorwaarde te verbinden.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels onvoorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 141 en 184 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. A.M. van Woensel en mr. J.J.I. de Jong, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 november 2021.