ECLI:NL:RBAMS:2022:530

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
13/701960-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging door een groep jongeren tegen een slachtoffer met ernstige verwondingen

Op 11 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op 29 september 1998, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 16 juni 2018, waarbij de verdachte samen met anderen een gewelddadige confrontatie aanging met een slachtoffer op Het Zandpad in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een groep jongeren die het slachtoffer heeft belaagd, waarbij hij onder andere duwde, schopte en sloeg. Het slachtoffer liep ernstige verwondingen op, waaronder twee slagaderlijke bloedingen, en moest medische hulp inroepen.

Tijdens de rechtszitting op 28 januari 2022 heeft de officier van justitie, mr. P. van Laere, gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.H.W. van der Lee, pleitte voor vrijspraak van een deel van de tenlastelegging en vroeg om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voldoende bijgedragen had aan de geweldsexplosie en dat hij openlijk in vereniging geweld had gepleegd. De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure meegewogen en besloot tot een jeugddetentie van drie dagen en een taakstraf van 200 uren.

Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, het slachtoffer, ter hoogte van € 3.802,03, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding voor een deel toegewezen en de verdachte verplicht om deze schade te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701960-18
Datum uitspraak: 11 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op 29 september 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 januari 2022.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/701958-18) en [medeverdachte 2] (13/701959-18).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P. van Laere, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.H.W. van der Lee, naar voren hebben gebracht.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partij [slachtoffer] en zijn advocaat, mr. L.E. Calis, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – samengevat en na wijziging ter terechtzitting van 28 januari 2022 – van beschuldigd dat hij op 16 juni 2018 te Amsterdam openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als bijlage 1 van dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Een groep jongeren heeft geweld gebruikt tegen [slachtoffer] en verdachte maakte onderdeel uit van die groep. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte [slachtoffer] duwt en schopt en dat bekent hij ook. De groep is gezamenlijk verantwoordelijk voor het letsel van [slachtoffer] .
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het eerste gedachtestreepje in de tenlastelegging, dat ziet op het slaan/stompen met een bierflesje tegen het hoofd dan wel de nek van [slachtoffer] .
Het geweld vindt plaats op drie verschillende momenten: het moment bij de gevel, waar verdachte pas later in beeld komt; het moment op straat, waar verdachte tweemaal stompt en een trap geeft; en het moment dat [slachtoffer] op de grond valt en medeverdachte [medeverdachte 2] hem vier keer stompt of steekt, waar verdachte niet langer bij aanwezig is.
Vaststaat dat verdachte niet met een bierflesje tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen. Zijn (voorwaardelijk) opzet was ook niet gericht op het slaan daarmee. Verdachte was namelijk niet op de hoogte van de aanwezigheid van een bierflesje.
Wat betreft het slaan/steken met een bierflesje (of ander scherp voorwerp) in de nek van [slachtoffer] het volgende. Uit het dossier kan worden afgeleid dat deze geweldshandeling plaatsvindt, nadat [slachtoffer] op de grond valt (het derde moment). Verdachte is op dat moment al weggelopen. Het (voorwaardelijk) opzet van verdachte kan dan ook niet op deze geweldshandeling zien.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier, waaronder de aangifte van [slachtoffer] , de letselrapportage en de camerabeelden, vast dat in de vroege ochtend van 16 juni 2018 op Het Zandpad te Amsterdam een confrontatie heeft plaatsgevonden tussen verdachte en zijn vrienden enerzijds (een groep van vijf personen) en [slachtoffer] anderzijds, en dat [slachtoffer] na afloop van deze confrontatie op de spoedeisende hulp is beland met – onder meer – twee slagaderlijke bloedingen aan respectievelijk de onderkaak en het achterhoofdsbeen.
Over de aanleiding van de confrontatie wordt wisselend verklaard, maar zeker is dat in een tijdsbestek van één à anderhalve minuut sprake is geweest van een heuse geweldsexplosie.
Uit camerabeelden en onder andere de verklaringen van verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] volgt dat [slachtoffer] wordt belaagd en achterna wordt gerend door meerdere personen van voornoemde groep. In gevecht met de groep grijpt [slachtoffer] [medeverdachte 2] bij zijn middel en duwt hem tegen een gevel. Hierna volgt een worsteling van enkele seconden bij de gevel. Vervolgens komt [slachtoffer] los van de gevel waarna meerdere personen, onder wie verdachte en [medeverdachte 1] , trappende en slaande bewegingen richting [slachtoffer] maken. [slachtoffer] kan zich niet meer staande houden en valt op de grond. Hierna haalt [medeverdachte 2] vier keer met een slaande beweging uit naar het lichaam van [slachtoffer] , die op de grond ligt, terwijl meerdere personen [medeverdachte 2] proberen weg te trekken, wat uiteindelijk lukt.
3.3.1.
Bewezenverklaring openlijke geweldpleging
De rechtbank overweegt dat zij de hiervoor beschreven geweldsexplosie beschouwt als één geheel van geweldshandelingen, gelet op het korte tijdsbestek waarbinnen deze handelingen plaatsvonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een bijdrage van voldoende gewicht geleverd aan deze geweldsexplosie door – in ieder geval – [slachtoffer] te duwen, te trappen en twee slaande bewegingen in de richting van [slachtoffer] te maken. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het in vereniging plegen van openlijk geweld dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans daarop heeft aanvaard.
De rechtbank is – anders dan de raadsvrouw – van oordeel dat verdachte met de hiervoor beschreven handelingen en door zijn (voortdurende) aanwezigheid ook aan het door anderen dan verdachte tegen [slachtoffer] gepleegde geweld een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd. [1] Dat geldt ook voor het slaan/steken met een scherp voorwerp. De rechtbank kan op basis van het dossier weliswaar niet vaststellen wie dit heeft gedaan, maar – gelet op het letsel van [slachtoffer] – kan het niet anders zijn dan dat dit op enig moment gedurende de geweldsexplosie is gebeurd en dat één van de personen uit de groep van verdachte daarvoor verantwoordelijk is.
Alles tezamen maakt dat bewezen is dat verdachte openlijk in vereniging geweld tegen personen heeft gepleegd, zoals aan hem is ten laste gelegd.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte op 16 juni 2018 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, Het Zandpad, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit
- het meermalen met kracht met een scherp voorwerp slaan/steken tegen de nek en het hoofd van die [slachtoffer] en
- het meermalen met kracht slaan/stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en
- het meermalen met kracht schoppen/trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer]
- het meermalen met kracht duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer] .

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezengeachte feit is volgens de wet strafbaar en verdachte is daarvoor strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Strafeis van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden gevorderd, met aftrek van voorarrest.
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft een taakstraf bepleit en de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
6.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met anderen openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer] . Na een avond uit met vrienden ontstond een confrontatie tussen verdachte en zijn vrienden enerzijds en [slachtoffer] anderzijds. Naar aanleiding van deze confrontatie is [slachtoffer] door de groep van verdachte aangevallen en geslagen, getrapt en geduwd. Ook is hij met een scherp voorwerp op zijn hoofd en in zijn nek bewerkt. Verdachte heeft niet alleen bijgedragen aan een getalsmatige versterking van de groep die het geweld heeft gepleegd, maar heeft ook zelf geweldshandelingen gepleegd. Door zo te handelen hebben verdachte en zijn mededaders een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en de openbare orde.
[slachtoffer] heeft ernstig letsel opgelopen, namelijk twee slagaderlijke bloedingen. Dit heeft geleid tot een ontsierend litteken in zijn nek en een litteken op zijn hoofd. Het had veel erger kunnen aflopen. Ook heeft [slachtoffer] nadelige psychische gevolgen ondervonden van het feit. De openlijke geweldpleging moet bijzonder beangstigend zijn geweest, niet alleen voor [slachtoffer] , maar ook voor zijn vriendin, die moest toezien hoe een groep jongens zich uitleefde op haar vriend.
6.3.2.
Jeugdsanctierecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de feiten 19 jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit meerderjarig is, maar jonger dan 23 jaar, kan het jeugdsanctierecht worden toegepast. Uitgaande van het gegeven dat de hersenfuncties van alle personen van 18 tot 23 jaar nog niet zijn uitontwikkeld en er geen specifieke omstandigheden zijn die nopen tot toepassing van het volwassenensanctierecht, zal de rechtbank het jeugdsanctierecht toepassen.
6.3.3.
Redelijke termijn
Als uitgangspunt geldt dat een verdachte recht heeft op berechting van zijn zaak binnen een termijn van twee jaar. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de termijn in dit geval is aangevangen op 16 juni 2018, de datum waarop verdachte in verzekering is gesteld. Het onderhavige vonnis wordt op 11 februari 2022 uitgesproken.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, is overschreden met een periode van ruim anderhalf jaar, wat niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak of de invloed van de verdediging. Deze periode komt daarom voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking.
De rechtbank hanteert hierbij de geldende jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat bij een overschrijding van de redelijke termijn met zes tot twaalf maanden de straf met 10% dient te worden verminderd. Bij een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan twaalf maanden, zoals in deze zaak, wordt naar bevind van zaken gehandeld.
6.3.4.
Straffen
Indien de zaak tijdig bij de rechtbank was aangebracht, was het, gelet op de ernst van het feit, passend geweest om verdachte te bestraffen met een jeugddetentie van enige duur. Maar vanwege de ruime overschrijding van de redelijke termijn, zal de rechtbank een jeugddetentie van drie dagen opleggen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van tweehonderd uur.

7.De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.482,31 aan vergoeding van materiële schade en € 2.500,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Materiële schade
De gevorderde reis- en parkeerkosten van de benadeelde partij in verband met bezoek aan zijn advocaat en de zitting in eerste aanleg van € 30,28 en € 150,- voor de eventuele reis- en parkeerkosten in hoger beroep kunnen niet worden aangemerkt als schade die rechtstreeks is geleden door de openlijke geweldpleging. De benadeelde partij moet in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. [2]
Voor alle overige gevorderde kosten van in totaal € 1.302,03 geldt dat het aannemelijk is dat deze kosten rechtstreekse schade betreffen en dat deze voldoende zijn onderbouwd. Dit deel van de vordering wordt daarom toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank vindt het op grond van het strafdossier en de onderbouwing van de benadeelde partij voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van de openlijke geweldpleging. Wat betreft de toekenning van een schadebedrag betrekt de rechtbank in haar overweging de ernst van het feit en de bedragen die in andere zaken met vergelijkbaar letsel als immateriële schadevergoeding worden toegekend. Alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 2.500,- redelijk en zal zij de vordering toewijzen.
Hoofdelijk
De schadevergoeding van € 3.802,03, vermeerderd met de wettelijke rente, wordt hoofdelijk toegewezen, omdat verdachte de openlijke geweldpleging in vereniging heeft begaan.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Proceskosten
De gevorderde reis- en parkeerkosten in verband met het bezoek aan de advocaat komen als kosten van rechtsbijstand voor toewijzing in aanmerking (vlg. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338). De reis- en parkeerkosten die een benadeelde partij maakt om de zitting bij te wonen, komen op grond van artikel 238, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering alleen voor vergoeding in aanmerking indien de benadeelde partij zelf procedeert, zonder bijstand van een advocaat of gemachtigde van Slachtofferhulp. Dat is hier niet het geval. Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij verklaard geen aanspraak te maken op een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank zal daarom de proceskosten compenseren.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 36f, 63, 77c, 77m, 77n, 77gg en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Straffen
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
3 (drie) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen.
Vordering tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 3.302,03 (drieduizend achthonderdtwee euro en drie cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 juni 2018) tot aan de dag van de voldoening.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , aan de Staat € 3.802,03 (drieduizend achthonderdtwee euro en drie cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 juni 2018) tot aan de dag van de voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 10 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Proceskosten
Compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en C. Wildeman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 februari 2022.

Voetnoten

1.Vgl. het arrest van het gerechtshof Amsterdam va 16 november 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3540.
2.Vlg. het arrest van de Hoge Raad van 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338.