Overwegingen
1. Op 12 juli 2013 heeft verweerder een bestuurlijke boete opgelegd aan eiser vanwege het feitelijk leiding geven aan het illegaal aanbieden van beleggingsobjecten door [naam B.V. 1] in de periode tussen 1 juni 2010 en
23 november 2010. De boete is in rechte komen vast te staan na de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 2 september 2015. Bij die uitspraak is de boete gematigd van € 120.000 tot € 75.000.
2. Eiser is nadien directeur geworden van [naam B.V. 2] ( [naam B.V. 2] ) [naam B.V. 2] . [naam B.V. 2] heeft op 17 juli 2017 een zogeheten normoverdragende brief van verweerder ontvangen, omdat [naam B.V. 2] in elk geval van 26 november 2014 tot 4 april 2017 in Nederland zonder vergunning een beleggingsinstelling heeft beheerd. De door verweerder geconstateerde overtreding is door [naam B.V. 2] beëindigd.
3. Verweerder heeft op zijn website de informatie met betrekking tot de aan eiser opgelegde boete gepubliceerd.
4. Eiser heeft op 21 augustus 2019 aan verweerder verzocht de publicatie van het boetebesluit te staken. Daartoe heeft eiser een zogeheten verwijderingsverzoek gedaan op grond van de artikelen 10, 17 en 21 van de AVG. Hij heeft verzocht de verwerking van zijn persoonsgegevens door verweerder middels de publicatie van een rectificatie uit 2010 en de publicatie van een boeteoplegging uit 2013 te staken en deze publicaties van de website te verwijderen.
5. Met het primaire besluit heeft verweerder het verwijderingsverzoek van eiser afgewezen. Verweerder acht het openbaar houden van de persoonsgegevens van eiser middels de publicaties op haar website noodzakelijk, zowel voor de vervulling van een taak van algemeen belang, als een taak die in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag aan haar is opgedragen. Het informeren en waarschuwen van de markt en de preventieve werking die van het publiceren van de aan eiser opgelegde bestuurlijke boete uitgaan, is volgens verweerder ondanks het tijdsverloop nog steeds onverkort aanwezig.
6. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit in stand gelaten. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de wet geen maximumtermijn voor de publicatie van sanctiemaatregelen stelt. Verweerder is van mening dat er geen sprake is geweest van concrete, ondubbelzinnige toezeggingen jegens eiser dat de publicatie na verloop van zes jaar wordt verwijderd. Het recht op vergetelheidis niet onbeperkt. Er zijn omstandigheden waarin het recht op vergetelheid niet geldt. De omstandigheden van eiser in samenhang bezien hebben volgens verweerder tot de conclusie geleid dat er blijvend aanleiding is om de markt te waarschuwen tegen eiser en de overtredingen die door hem als feitelijk leidinggever zijn begaan. Er is sprake van dwingende gerechtvaardigde gronden voor de verwerking, die volgens verweerder prevaleren boven het gemaakte bezwaar. Publicatie zonder indexatie door zoekmachines zou afdoen aan het effectueren van de doeleinden om de markt te informeren en te waarschuwen en een preventief signaal te zenden naar de markt en andere (potentiële) overtreders.
7. De van toepassing zijnde wetsartikelen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
8. De rechtbank dient te boordelen of verweerder het primaire verzoek van eiser om het boetebesluit te verwijderen van zijn website, en het subsidiaire verzoek om het boetebesluit te anonimiseren, terecht heeft geweigerd. Niet in geschil is dat verweerder met het publiceren van de boete heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting op grond van de Wft.
9. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat inmiddels beleid is vastgesteld dat ziet op de publicatietermijn van boetes op zijn website, maar dat dit beleid nog niet bekend is gemaakt. De rechtbank stelt vast dat dit een voorgenomen handelswijze is en niet aan de orde was ten tijde van de datum in geding. De rechtbank maakt haar afweging dan ook zonder toepassing van dit beleid.
10. De rechtbank stelt verder vast dat er een wettelijke basis is voor het publiceren van de boete en dat daarmee sprake is van een gerechtvaardigde schending van de AVG.De rechtbank kan verweerder volgen in de stelling dat de publicatie niet strijdig is met artikel 8 van het EVRMof het Handvestomdat er sprake is van een bij wet voorziene inbreuk. Eiser heeft dit niet weersproken.
11. Eisers verzoek wordt getoetst aan artikel 17, eerste lid van de AVG.
12. De rechtbank beantwoordt de vraag of de persoonsgegevens van eiser nog nodig zijn voor de doeleinden waarvoor zij zijn verzameld.Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder afdoende aannemelijk gemaakt dat de publicatie van het boetebesluit met de naam van eiser nodig is ter algemene preventie. Daarbij heeft verweerder terecht meegewogen dat de uitoefening van het vak van financieel adviseur niet anders dan via dit toezichtsysteem is gereguleerd, dat er geen formele beroepsvereisten zijn en, daarmee samenhangend, er bijvoorbeeld geen tuchtrechtelijk systeem is, en dat de financiële belangen en daarmee de financiële risico’s van klanten/betrokkenen groot kunnen zijn. Verweerder heeft hierbij mogen betrekken dat eiser ook in de periode tussen de publicatie en het verwijderingsverzoek actief is geweest op de financiële markt. Tot slot heeft verweerder daarin terecht meegewogen de aard en ernst van de overtreding, namelijk het zonder vergunning aanbieden van beleggingsobjecten gedurende een periode van bijna een half jaar. Voorts heeft verweerder kunnen meewegen dat eiser nadien, in zijn hoedanigheid van directeur van [naam B.V. 2] , opnieuw zonder vergunning beleggingsobjecten heeft aangeboden. Dat deze situatie daarna is beëindigd door [naam B.V. 2] , doet er niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank, en mede in het licht van het Costeja-arrest, heeft verweerder kunnen concluderen dat onder de omstandigheden van dit geval een publicatieperiode van ongeveer zeven jaar niet te lang is. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat de publicatie niet-proportioneel is. De omstandigheid dat de publicatie van de boete inbreuk maakt op zijn persoonlijke situatie is op zichzelf genomen niet bijzonder, maar inherent aan het doel van de publicatie. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat door de aard of strekking van de publicatie of anderszins sprake was van een disproportionele inbreuk op zijn persoonlijke leven. Eisers beroep op het evenredigheidsbeginsel slaagt daarom niet.
13. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat, op basis van op 21 december 2021 opgesteld, maar nog niet bekendgemaakt, verwijderingsbeleid - bij verdere gelijkblijvende omstandigheden - de publicatie van de aan eiser opgelegde boete per 17 september 2023 in aanmerking komt voor verwijdering. Tevens heeft verweerder toegelicht dat hij na publicatie van het verwijderingsbeleid pro-actief, dus uit eigen beweging, op gezette tijden zal controleren of de publicaties over sancties op zijn website in aanmerking komen om te worden verwijderd. Daarnaast staat het eiser vrij te gelegener tijd een verzoek te doen tot verwijdering van zijn persoonsgegevens. Een en ander ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor.
14. Eiser heeft verder in zijn beroepschrift voorbeelden genoemd van gevallen waarin de publicaties wel door verweerder zijn geanonimiseerd. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft betwist dat het om gelijke gevallen gaat. Het is aan eiser om aan te tonen dat de aard van de overtreding, de ernst van de overtreding en de termijn van publicatie in de gevallen die hij heeft genoemd, gelijk zijn aan de situatie van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het gaat om gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
15. Eiser heeft verder een casus aangedragen in zijn beroepschrift waarin na zes jaar de boete is verwijderd van de website van verweerder. Hij stelt dat op grond daarvan bij hem het vertrouwen is gewekt dat ook in zijn geval tot verwijdering zou worden overgegaan. Verweerder heeft toegelicht dat in de betreffende zaak aan de betrokkene een toezegging was gedaan en dat op die grond de publicatietermijn is verkort naar zes jaar. De rechtbank is van oordeel dat, wat er verder zij van deze zaak, er niet gebleken is van een toezegging aan eiser.
16. De rechtbank van oordeel dat de informatie over eiser terecht en correct is weergegeven op de website van verweerder.
17. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
18. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.