ECLI:NL:RBAMS:2022:5255

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
C/13/712723 / HA ZA 22-66
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van bancaire relatie met een money service business (MSB) en de rechtmatigheid daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en ABN AMRO BANK N.V. over de opzegging van de bancaire relatie. [eiseres] is een money service business (MSB) die klanten in Nederland de mogelijkheid biedt om gelden over te maken naar begunstigden in andere landen, met name in de Hoorn van Afrika en Somalië. ABN AMRO heeft de bancaire relatie met [eiseres] opgezegd, omdat zij onacceptabele integriteitsrisico's constateerde en onvoldoende vertrouwen had in het compliance beleid van [eiseres]. De rechtbank heeft vastgesteld dat ABN AMRO de opzegging rechtmatig heeft uitgevoerd, omdat er sprake was van een patroon van risicovolle praktijken en onvoldoende transparantie van [eiseres]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van ABN AMRO bij beëindiging van de relatie zwaarder wegen dan de belangen van [eiseres] bij voortzetting van de relatie. De vorderingen van [eiseres] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/712723 / HA ZA 22-66
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. M.P. Vink te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Achterberg te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en ABN AMRO genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 januari 2022, met producties,
  • de conclusie van antwoord,
  • het tussenvonnis van 30 maart 2022, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen,
  • de akte overlegging producties 36 – 40 van de zijde van ABN AMRO van 1 juli 2022,
  • de akte overlegging producties 26 – 63 van de zijde van [eiseres] van 6 juli 2022,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 juli 2022 met de daarin vermelde processtukken.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.2.
[eiseres] is een geldservicebedrijf (een ‘money service business’, afgekort MSB). Klanten kunnen bij [eiseres] in Nederland gelden storten die bestemd zijn voor begunstigden in andere landen, met name Somalië en andere landen in de Hoorn van Afrika. De begunstigden van de klanten van [eiseres] hebben veelal geen bankrekening. [eiseres] maakt daarom de door haar klanten gestorte gelden over naar agenten in het buitenland, waar de uiteindelijk begunstigden het geld contant in ontvangst kunnen nemen. Gelden bestemd voor Somalië werden via agenten in Dubai verstuurd.
2.3.
[eiseres] heeft een vergunning van De Nederlandsche Bank (DNB) voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener. Zij staat onder toezicht van DNB. De aandelen van [eiseres] zijn in handen van de heer [naam 1] ; hij was tot 9 augustus 2021 (2.23) de enige bestuurder van [eiseres] (hierna: [naam 1] ).
2.4.
Voor het uitoefenen van de diensten die [eiseres] aanbiedt maakt zij sinds 2001 gebruik van bankrekeningen en daaraan verbonden faciliteiten bij ABN AMRO. Op de bankrelatie zijn de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing.
2.5.
Mede naar aanleiding van een door DNB gepubliceerde transactiemonitoring
guidancevoor MSB’s heeft ABN AMRO in 2017 in het kader van haar klantonderzoek aan [eiseres] vragen gesteld over verlegde USD stromen en de door [eiseres] gebruikte agenten. ABN AMRO heeft inzage gevraagd in de cash/card verhoudingen binnen [eiseres] . Partijen hebben daar verder over gesproken en gecorrespondeerd, maar [eiseres] heeft niet de door ABN AMRO gestelde vragen beantwoord.
2.6.
Bij brief van 12 december 2017 heeft ABN AMRO aan [eiseres] geschreven dat er geen USD-transacties meer aan de in Dubai gevestigde rechtspersoon Qemat mogen worden verricht zolang [eiseres] geen genoegzame verklaring heeft gegeven voor het feit dat zij betaalstromen via Qemat laat verlopen (vanwaar de gelden naar Somalië gaan) terwijl de transactiestromen via Sundus verlopen (een agent waarmee [eiseres] op dat moment samenwerkte en een zustervennootschap van Qemat). Verder is de strekking van deze brief dat ABN AMRO meer in detail wil worden geïnformeerd over de achterliggende individuele transacties van [eiseres] , omdat ABN AMRO onvoldoende zicht heeft op transacties via de rekeningen van [eiseres] .
2.7.
Bij brief van 12 januari 2018 heeft [eiseres] aan ABN AMRO toegelicht dat zij door Sundus is gevraagd om de betalingen uit hoofde van hun samenwerking aan Qemat te verrichten. [eiseres] heeft verder laten weten dat zij met ingang van 1 januari 2018 haar betalingsproces heeft aangepast en afgestemd op de door ABN AMRO gewenste informatie, zodat aan ABN AMRO desgevraagd bij een betaling een overzicht van de onderliggende transacties kan worden verstrekt.
2.8.
Op 16 januari 2018 heeft ABN AMRO aan [eiseres] bericht de USD rekening te zullen sluiten, omdat zij geen antwoord heeft gekregen op de vragen over de betalingen aan Qemat en de opgevraagde DNB kwartaalrapportage niet van [eiseres] heeft ontvangen. In reactie daarop heeft [eiseres] bij brief van 23 januari 2018 aan ABN AMRO bericht dat de USD-rekening noodzakelijk is voor de bedrijfsactiviteiten van [eiseres] vanwege de inkomsten die zij haalt uit de marges op de wisselkoersen en dat zij de samenwerking met Sundus per 1 februari 2018 beëindigt. [eiseres] heeft ABN AMRO verzocht de USD-rekening open te houden. Verder heeft [eiseres] aan ABN AMRO geschreven dat, om een card/cash verdeling van 60/40% te bereiken, [eiseres] geïnvesteerd heeft in online uitbreiding van haar dienstverlening en op alle locaties pinautomaten heeft geplaatst.
2.9.
Bij brief van 26 maart 2018 heeft [eiseres] ABN AMRO opnieuw verzocht de USD-rekening open te houden. Zij heeft geschreven dat de risico’s verbonden aan de USD rekeningen voldoende gemitigeerd worden door haar compliance beleid. Ter onderbouwing daarvan heeft zij een extern audit rapport van begin 2018 van auditor Philip Sidney meegestuurd.
2.10.
Bij brief van 22 juni 2018 heeft MoneyGram, een agent van [eiseres] in de Verenigde Staten, haar overeenkomst met [eiseres] per direct opgezegd omdat de personen verantwoordelijk voor het bestuur van [eiseres] niet langer geschikt worden geacht, zoals vereist op grond van bepalingen in de
Payment Services Regulation 2017.”. MoneyGram en [eiseres] zijn een regeling overeengekomen ter afbetaling van de schuld van [eiseres] aan MoneyGram van (destijds) € 251.117,-.
2.11.
Bij brief van 29 oktober 2018 heeft ABN AMRO onder meer het volgende aan [eiseres] geschreven. De gegeven toelichting op de betalingen aan Qemat is ontoereikend, omdat niet onderbouwd is waarom betalingen aan Sundus zijn verlegd naar Qemat terwijl wel sprake is van risico’s die samenhangen met het uitvoeren van USD betalingen naar verhoogd risico landen. ABN AMRO kan de betaalstroom daarom niet verklaren, waartoe zij wel verplicht is. Het door [eiseres] toegezonden audit-rapport biedt ABN AMRO geen comfort ten aanzien van de geldstromen naar Dubai, omdat in het audit-rapport geen aandacht wordt besteed aan de ondernemingen die gelden ontvangen namens [eiseres] en aan het antwoord op de vraag op welke wijze deze partijen zorgdragen dat de gelden bij de achterliggende begunstigden terecht komen. ABN AMRO heeft nogmaals gevraagd waarom de betaalstroom is gewijzigd naar Qemat. Verder heeft ABN AMRO geschreven dat zij geen duidelijk antwoord heeft gekregen op haar vragen naar de herkomst van de gestorte coupures van € 500,- van in totaal € 63.000,- in 2018 en nogmaals gevraagd naar de herkomst van de biljetten en of [eiseres] daar documentatie van kan overleggen. Ten slotte heeft ABN AMRO in deze brief aangegeven dat zij gelet op het voorgaande niet kan voldoen aan haar Wwft verplichtingen ten aanzien van transactiemonitoring, omdat er onvoldoende duidelijkheid is over de herkomst van gelden en de betaalstroom van de opdrachtgevers naar hun begunstigden is niet transparant. ABN AMRO heeft aangegeven de te verstrekken antwoorden te zullen meenemen in de heroverweging van ABN AMRO om de bancaire relatie met [eiseres] voort te zetten.
2.12.
Bij brief van 19 november 2018 heeft [eiseres] onder meer het volgende aan ABN AMRO geschreven. [eiseres] heeft sinds 2015 met Sundus samengewerkt en vanaf het begin heeft Sundus verzocht de betalingen aan Qemat te richten. [eiseres] heeft
due diligenceonderzoek uitgevoerd naar beide vennootschappen. Ten aanzien van de coupures van € 500,- heeft [eiseres] geschreven dat er geen specifieke check is op deze biljetten, omdat zij – kort gezegd – vrijwel altijd aanvullend klantonderzoek doet bij dit soort transacties en dan onder meer wordt gevraagd naar de herkomst van het geld. Naar aanleiding van de vragen van ABN AMRO in combinatie met een analyse van interne procedures heeft [eiseres] besloten om haar beleid aan te scherpen en haar agenten te instrueren geen biljetten van € 500,- meer te accepteren. Ten slotte schrijft [eiseres] dat zij verschillende beheersmaatregelen voor transacties naar hoog risico landen hanteert, zoals daglimieten per klant en een check op de namen van ontvangers tegen sanctielijsten en PEP-lijsten. Ook worden de ontvangers van de transacties in het ontvangstland door de partners in deze landen geïdentificeerd en geverifieerd.
2.13.
Op 11 december 2018 hebben partijen op het kantoor van ABN AMRO gesproken over waarom de transactiestroom verliep via Sundus en de geldstroom via Qemat en dat het accepteren van € 500,- biljetten door [eiseres] een hoog risico met zich brengt.
2.14.
Bij e-mails van 16 maart, 3 juni en 2 juli 2020 heeft ABN AMRO [eiseres] verzocht om de ongeoorloofde debetstanden op haar rekeningen aan te zuiveren. Bij brief van 19 augustus 2020 heeft ABN AMRO daarover aan [eiseres] geschreven dat wanneer [eiseres] niet binnen de afgesproken limiet bankiert, dit onder meer kan betekenen dat ABN AMRO de relatie beëindigt.
2.15.
In een rapport uit september 2020 van het ‘Global initiative against transnational organized crime’ (GI-TOC) staan de resultaten beschreven van een onderzoek naar het gebruik van MTO’s (
money transfer operators, bedrijven zoals [eiseres] ) door wapenhandelaren in Yemen en Somalië: onder meer door het gebrek aan controle en toezicht op regelgeving en het ontbreken van een nationaal systeem voor persoonsidentificatie in Somalië kunnen zij gemakkelijk misbruik maken van de diensten van MTO’s. Het onderzoek is gedaan op basis van data analyses van honderden transacties tussen 2014 en 2020.
2.16.
In een gesprek op 19 januari 2021 hebben medewerkers van ABN AMRO aan [eiseres] meegedeeld dat ABN AMRO de bankrelatie wil beëindigen. Op 27 januari 2021 is het gespreksverslag aan [eiseres] verzonden, waarin onder meer staat:
“De bank heeft bij de klant kenbaar gemaakt dat ze de relatie met de klant wil beëindigen. De aanleiding hiertoe is:
- het reeds langdurende klantonderzoek waarbij de bank bevindingen heeft, en de klant bij herhaling reactief haar beleid wijzigt, echter hierbij onvoldoende blijk geeft van risico awareness die de bank mag verwachten bij een betaaldienstverlener met een vergunning
- de ongeoorloofde debetstanden, die bewust gecreëerd zijn
- transacties naar hoog en verhoogd risicolanden op een voor de bank niet transparante wijze, die bovendien niet passen bij de risk appetite van de bank
- de gewijzigde strategie van ABN AMRO waardoor er geen fit meer is op het geografisch gebied waar ABN AMRO zich op richt, Noordwest Europa, en waar de klant zich op richt, nadruk transacties buiten Noordwest Europa. (…)
De klant heeft aangegeven mee te willen werken om een andere bank te zoeken, echter verwacht de klant dat dit moeilijk zal zijn en tijd zal kosten. (…) Daarom is er afgesproken dat de klant 6 maanden de tijd krijgt, tot 1 augustus 2021, om haar bankzaken bij een andere aanbieder onder te brengen. (…)”.
2.17.
Op 25 februari 2021 heeft [eiseres] in een brief aan ABN AMRO gereageerd op het gespreksverslag. Samengevat betwist [eiseres] dat er onvoldoende
risk awarenessaanwezig zou zijn bij haar medewerkers en dat [eiseres] niet zou hebben toegelicht waarom er geldstromen via Qemat liepen (en niet via Sundus). Verder schrijft [eiseres] dat zij al vele jaren werkt met partners in de Verenigde Arabische Emiraten en dat risico’s die daarmee samenhangen worden gemitigeerd doordat deze partij(en) onder toezicht staan van toezichthouders en omdat zij transactiecontroles uitvoeren.
2.18.
Op 18 mei 2021 heeft [eiseres] in een e-mail aan ABN AMRO (onder meer) geschreven dat ABN AMRO in het gesprek in januari 2021 heeft toegezegd dat als [eiseres] haar best doet om bij een andere bank een rekening te openen maar dat niet mogelijk blijkt te zijn en dit schriftelijk aantoont, de bank [eiseres] niet zomaar zal laten vallen.
2.19.
Op 7 juli 2021 heeft weer een gesprek plaatsgevonden tussen partijen. In het gespreksverslag staat onder meer:
“(…) ABN AMRO geeft aan dat ongeacht of dit lukt de rekeningen van [eiseres] gesloten zullen gaan worden. (…) Vraag vanuit [eiseres] : wanneer geen andere dienstverlener binnen deze termijn gevonden wordt, wat dan? ABN AMRO: 1 oktober zal de uiterste exitdatum zijn en wij zullen dan ook de rekeningen sluiten. (…)”
2.20.
Op 9 juli 2021 heeft ABN AMRO in een brief aan [eiseres] het op 7 juli 2021 besprokene bevestigd, namelijk dat ABN AMRO vasthoudt aan het beëindigen van de bancaire relatie met [eiseres] en dat ABN bereid is de beëindiging uit te stellen tot 1 oktober 2021 in verband met de lopende aanvraag van [eiseres] bij een andere bank.
2.21.
Eveneens op 9 juli 2021 heeft ABN AMRO in het kader van haar klantonderzoek een brief aan [eiseres] gestuurd met vragen over bepaalde transacties. ABN AMRO schrijft in deze brief dat zij heeft geconstateerd:
  • dat in de periode van juni tot en met september 2020 ruim € 85.000,- aan contanten in tranches van steeds circa € 10.000,- is gestort op de rekening van [eiseres] ;
  • dat in de periode februari-april 2021 voor € 35.000,- aan contanten is gestort op de rekening van [eiseres] , in tranches van € 5.000,- tot € 13.000,-;
  • dat op 6 en 7 juli 2021 400.000,- respectievelijk 450.000,- Zweedse Kroon (SEK) op de bankrekening van [eiseres] is gestort;
  • dat op 7 juli 2021 USD 98.822 vanaf een rekening van [eiseres] op een rekening van een zekere Bakaal Express is gestort.
ABN AMRO heeft [eiseres] verzocht om voor deze transacties de volledige betaalstroom met vermelding van onder meer de naam van de opdrachtgever en de begunstigde te delen in een Excel-bestand, evenals de herkomst van het contante geld en een toelichting op de achtergrond van de transacties.
2.22.
Bij brief van 6 augustus 2021 heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de opzegging van de bancaire relatie. In reactie op de vragen in het kader van het klantonderzoek heeft [eiseres] een PDF bestand meegestuurd waarin de onderliggende transacties van de contante stortingen uit april 2020 en februari 2021 staan. De persoonsgegevens zijn weggelaten in verband met privacy redenen op grond van de AVG. [eiseres] heeft geschreven dat de contante stortingen die zijn uitgevoerd in juni, juli en september 2020 onderdeel zijn geweest van ‘
een lening die is aangewend voor o.a. het aanvragen van krediet bij een samenwerkingspartner ten behoeve van het kunnen uitbetalen van klantengelden op diverse locaties van de samenwerkingspartner’. Ook voor SEK en USD transactiestromen waar ABN AMRO vragen over heeft gesteld verwijst [eiseres] naar het PDF bestand. Zij heeft daarover toegelicht dat de binnengekomen SEK bedragen zijn omgezet naar USD (98.822) en vervolgens naar Bakaal Express (een agent) zijn verzonden ter uitbetaling van de klantengelden op de verschillende bestemmingen van de uiteindelijk begunstigden van de gelden.
2.23.
Op 9 augustus 2021 is de heer [naam 2] , op verzoek van DNB, aangetreden als nieuwe bestuurder bij [eiseres] in de rol van COO.
2.24.
Op 24 augustus 2021 heeft ABN AMRO twee brieven aan [eiseres] gestuurd. In de ene brief heeft ABN AMRO in reactie op het bezwaar van [eiseres] geschreven dat ABN AMRO haar standpunt dat zij de beëindiging van de relatie op 1 oktober 2021 handhaaft. In de andere brief heeft ABN AMRO vervolgvragen gesteld over de transactie informatie die [eiseres] op 6 augustus 2021 heeft toegestuurd. ABN AMRO heeft meer informatie gevraagd over de contante stortingen die volgens [eiseres] een lening betroffen en onder meer de vraag gesteld waarom voor die lening contante gelden zijn gebruikt, wat de herkomst van het geld is, of de onderliggende documentatie kan worden gedeeld en waarom er krediet is gebruikt bij de samenwerkingspartner om klantgelden uit te betalen.
2.25.
Op 6 september 2021 heeft [eiseres] per brief gereageerd op de aanvullende vragen van ABN AMRO. Daarin schrijft zij:
“Het bedrag van EUR 89.000.00 dat in contanten in gedurende de in uw brief genoemde periode in 2020 door de heer [naam 1] in privé is gestort is afkomstig uit een onderhandse lening zonder rente die in privé is afgesloten met een partij (zie bijlage 1)). Deze lening is afgesloten ten behoeve van het terugbetalen van een nog openstaande schuld bij een voormalige zakenpartner Green Belt General Trading LLC, die in privé is omgezet.
Verder is een gedeelte van de stortingen die in 2020 zijn uitgevoerd, afkomstig uit klantengelden en bedoeld om krediet aan te kopen hij onze samenwerkingspartner ten behoeve van het kunnen uitbetalen van klantengelden op de diverse locaties van de samenwerkingspartner.”
2.26.
In de bij de brief aangehechte leningsovereenkomst staat dat de lening van € 90.000 in contanten van de heer [naam 3] te [plaats] aan de heer [naam 1] is bedoeld om een eerder afgesloten lening bij een toenmalige zakenpartner af te lossen.
2.27.
Bij brief van 7 september 2021 van haar advocaat heeft [eiseres] bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de bankrelatie. Bij brief van 21 september 2021 heeft ABN AMRO dit bezwaar afgewezen.
2.28.
Op 7 december 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam overwogen dat zij niet kon vaststellen of de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Op grond van een belangenafweging
ex nuncheeft de voorzieningenrechter als ordemaatregel opgelegd dat ABN AMRO haar dienstverlening aan [eiseres] moest voortzetten totdat in de bodemprocedure in eerste aanleg is beslist over de rechtmatigheid van de opzegging, waarbij [eiseres] per klant maximaal € 3.000,00 per maand naar agenten in het buitenland mag overboeken en geen biljetten van € 500,00 mocht aannemen. [1]
2.29.
Eind december 2021 heeft de heer [naam 2] zijn werkzaamheden als bestuurder van [eiseres] beëindigd. ABN AMRO is daar toen niet van op de hoogte gesteld.
2.30.
Om te kunnen controleren of [eiseres] de door de voorzieningenrechter gestelde voorwaarden naleefde heeft ABN AMRO op 15 december 2021 aan [eiseres] verzocht om wekelijks een transactieoverzicht aan ABN AMRO te verstrekken waarin de volledige betaalstroom zichtbaar is van opdrachtgever tot en met begunstigde. Partijen hebben over dit verzoek verder gecorrespondeerd, waarbij [eiseres] zich op het standpunt heeft gesteld dat zij vanwege privacy redenen niet alle gevraagde (persoons)gegevens kan verstrekken.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat ABN bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld:
a. primair, haar dienstverlening aan [eiseres] voort te zetten en [eiseres] de bestaande faciliteiten onder de overeengekomen voorwaarden te blijven verlenen, zolang er geen sprake is van aantoonbaar nieuwe, op de datum van het wijzen van vonnis niet reeds bestaande, omstandigheden die een voldoende zwaarwegend belang bij opzegging van de relatie opleveren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 5:88a Wft, op straffe van een dwangsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verbeuren van iedere dwangsom;
b. subsidiair, haar dienstverlening aan [eiseres] voort te zetten en [eiseres] de bestaande faciliteiten onder de overeengekomen voorwaarden te blijven verlenen, totdat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, op straffe van een dwangsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het verbeuren van iedere dwangsom,
c. de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] stelt – kort weergegeven – dat de opzegging door ABN AMRO onrechtmatig was. ABN AMRO heeft in het gesprek op 19 januari 2021 toegezegd de relatie niet te beëindigen zolang [eiseres] haar bankzaken niet elders heeft weten onder te brengen. Ondanks aanvragen bij tien verschillende instellingen, is dit nog niet gelukt. Daarnaast is ABN AMRO op grond van artikel 5:88a Wft verplicht om [eiseres] een bankrekening aan te bieden. Ten slotte heeft ABN AMRO geen voldoende zwaarwegend belang bij de opzegging in verhouding tot het zwaarwegende belang bij voortzetting voor [eiseres] . Het beëindigen van de bancaire relatie betekent voor [eiseres] dat haar vergunning door DNB wordt ingetrokken en dat zij diensten niet meer kan aanbieden waardoor het bedrijf zal ophouden te bestaan. Anders dan ABN AMRO stelt, heeft ABN AMRO geen wettelijke verplichting om te controleren of [eiseres] voldoet aan haar Wwft verplichtingen. De Wwft biedt daarom onvoldoende grondslag om privacygevoelige informatie van klanten van [eiseres] op te vragen. Of [eiseres] haar compliance beleid op orde heeft kan dus geen grondslag zijn voor opzegging. Daarnaast lijkt het erop dat ABN AMRO MSB’s zoals [eiseres] categoraal uitsluit. Dat blijkt uit het feit dat ABN AMRO binnen enkele maanden de bancaire relatie heeft opgezegd met in ieder geval vier van de tien MSB’s die bij haar klant waren. Bovendien heeft ABN AMRO als reden voor opzegging onder meer aangevoerd dat transacties naar hoog-risico landen niet passen in de
risk appetitevan ABN AMRO en dat er door de gewijzigde strategie van ABN AMRO geen aansluiting meer is met het geografisch gebied waar [eiseres] zich op richt.
3.3.
ABN AMRO voert verweer tegen de vordering. ABN AMRO betwist dat opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Zij heeft ook betwist dat ze MSB’s, waaronder [eiseres] , categoraal uitsluit. Op basis van klantonderzoek sinds 2017 is meermaals gebleken dat de relatie met [eiseres] een onacceptabel integriteitsrisico meebrengt. [eiseres] heeft geldstromen verlegd op verzoek van buitenlandse agenten, coupures van € 500,- geaccepteerd zonder de herkomst te verifiëren en onvoldoende onderzoek gedaan naar de herkomst en het doel van de (contante) betalingen. [eiseres] handelt onvoldoende proactief, maar moet steeds door ABN AMRO worden gewezen op integriteits- en compliancerisico’s. Er is een ernstige en onoverkomelijke vertrouwensbreuk ontstaan. [eiseres] voldoet niet aan haar Wwft verplichtingen omdat zij haar controlemechanismen niet op orde heeft dan wel onvoldoende uitvoert, terwijl ABN AMRO daar wel op moet kunnen vertrouwen. Op grond van artikel 5 lid 3 Wwft en de Leidraad Wwft moet ABN AMRO de relatie daarom beëindigen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor de beoordeling van de vordering van [eiseres] is van belang of ABN AMRO de bancaire relatie met [eiseres] mocht opzeggen.
Opzeggen mag, tenzij
4.2.
Het uitgangspunt is dat ABN AMRO op grond van artikel 35 ABV in beginsel de contractuele bevoegdheid heeft om de bankrelatie met [eiseres] op te zeggen, tenzij dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 6:248 lid 2 BW) (Vgl. HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929). Het is aan [eiseres] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht dat ABN AMRO gebruik heeft gemaakt van haar contractuele opzeggingsbevoegdheid. Daarbij is van belang dat ABN AMRO ingevolge artikel 2 ABV zorgvuldig moet zijn bij haar dienstverlening en zo goed mogelijk rekening moet houden met de belangen van de client. ABN AMRO moet zich ook bij opzegging aan die zorgplicht houden.
4.3.
Volgens [eiseres] wordt de contractuele opzeggingsbevoegdheid van ABN AMRO niet alleen beperkt door artikel 6:248 lid 2 BW, maar ook door de wettelijke regeling van artikel 5:88a Wft. Het artikel houdt een verplichting in voor ABN AMRO om [eiseres] een bankrekening aan te bieden, tenzij CFS niet voldoet aan specifieke, door ABN geformuleerde voorwaarden, aldus [eiseres] .
4.4.
Dit standpunt kan niet worden gevolgd. In artikel 5:88a Wft, de implementatie van artikel 36 PSD (Payment Service Directive), staat kort gezegd dat de voorwaarden die door banken worden verbonden aan de toegang van betaalinstellingen tot betaalrekeningsdiensten objectief, niet-discriminerend en evenredig zijn. De bepaling stelt dus voorwaarden aan de voorwaarden voor
toegangvan betaalinstellingen tot betaalrekeningsdiensten. Dat moet worden onderscheiden van het onderhavige geval waarin het gaat over de opzegging van een reeds bestaande bancaire relatie. Reeds daarom beperkt het artikel de contractuele opzeggingsbevoegdheid van artikel 35 ABV niet. Anders dan [eiseres] stelt, staat in artikel 5:88a Wft bovendien geen algemene, civielrechtelijke verplichting voor banken om toegang tot betaalrekeningen te verlenen. Zo’n verplichting volgt uit de tekst noch uit de mededingingsrechtelijke achtergrond van deze bepaling.
4.5.
Dat betekent dat moet worden beoordeeld of de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.
Onrechtmatige opzegging?
Toezegging?
4.6.
Daartoe heeft [eiseres] ten eerste aangevoerd dat ABN AMRO op 19 januari 2021 heeft toegezegd dat ABN AMRO de bancaire relatie voortzet zolang [eiseres] geen andere bank heeft gevonden, terwijl vast staat dat [eiseres] ondanks pogingen daartoe nog geen andere bankrekening heeft kunnen openen. Deze stelling mist feitelijke grondslag. Dat een dergelijke toezegging zou zijn gedaan volgt niet uit het verslag van het gesprek van 19 januari 2021 en blijkt ook niet uit de uitgebreide reactie van [naam 1] op dit verslag van 25 februari 2021. In het verslag van het gesprek op 7 juli 2021 staat dat ABN AMRO de rekening op 1 oktober 2021 ook zal sluiten als [eiseres] nog geen bankrekening bij een andere dienstverlener heeft gevonden. Dit heeft ABN AMRO daarna in meerdere brieven bevestigd. [eiseres] kon er dus na 7 juli 2021 niet (meer) van uitgaan dat de relatie definitief zou worden gecontinueerd. Het aanbod tot het leveren van bewijs dat de toezegging is gedaan wordt daarom gepasseerd.
Onacceptabele integriteitsrisico’s en onvoldoende vertrouwen in bestuur
4.7.
[eiseres] ontvangt gelden van klanten ten behoeve van begunstigden in landen in de Hoorn van Afrika (met name Somalië). Het geld wordt giraal of contant in ontvangst genomen in Nederland en vervolgens, via de bankrekeningen van ABN AMRO, overgemaakt aan een agent in het land van bestemming en contant afgedragen aan de begunstigde aldaar. Om efficiënter te kunnen werken werkt [eiseres] met (nog niet geoormerkte) voorschotbetalingen aan haar agenten in de landen van bestemming. De agenten betalen uit aan personen die later worden aangemerkt als begunstigde. [eiseres] beschikt aldus over gelden van derden (haar cliënten).
4.8.
Voornoemde dienstverlening brengt een (hoog) risico op witwassen en financiering van terrorisme met zich mee. Dat volgt onder meer uit het feit dat de landen in de Hoorn van Afrika en met name Somalië hoog risicolanden zijn in de zin van de vierde antiwitwasrichtlijn; met betrekking tot Somalië volgt dat meer specifiek uit het door ABN AMRO overgelegde GI-TOC rapport. Veel transacties vonden bovendien plaats met gebruik van contanten, zowel bij het storten als bij het uitbetalen. Daarnaast was sprake van aanzienlijke girale overmakingen bij wijze van voorschot aan de agenten in het buitenland. Bij deze laatste betalingen was noch de klant van [eiseres] , noch de uiteindelijke begunstigde bekend. ABN AMRO heeft er daarom belang bij dat [eiseres] zich strikt aan haar Wwft verplichtingen houdt. Bovendien brengen deze hoog risicotransacties met zich dat ABN AMRO de verplichting heeft om verscherpt klantonderzoek naar [eiseres] uit te voeren.
4.9.
Het (verscherpt) klantonderzoek naar [eiseres] heeft bloot gelegd dat er op het moment van opzegging sinds 2018 sprake was van een patroon van risicovolle praktijken waar steeds door ABN AMRO op gewezen moest worden, waarna er (hele of halve) maatregelen werden genomen om de risico’s te mitigeren en geen duidelijke, concrete antwoorden werden gegeven op vragen in verband met klantonderzoek. Die vragen zagen op de herkomst van in 2018 contant gestorte bedragen van in totaal € 63.000,- met coupures van € 500,- en op de USD betaalstromen die via Qemat (gevestigd in Dubai) liepen terwijl de transactiestromen via samenwerkingspartner Sundus verliepen. Dat [eiseres] in 2018 is gestopt met haar samenwerking met Sundus en met het aannemen van coupures van € 500,-, betekent niet dat zij die vragen niet (meer) hoefde te beantwoorden. Zij is daartoe gehouden op grond van artikel 2 ABV.
4.10.
Uit de overgelegde stukken en correspondentie uit 2018 blijkt verder dat het door [eiseres] opgestuurde audit-rapport ABN AMRO onvoldoende comfort heeft gegeven over de manier waarop de gelden bij de uiteindelijk begunstigden terecht komen, dat samenwerkingspartner MoneyGram er geen vertrouwen in had dat het bestuur van [eiseres] in staat was haar compliance verplichtingen na te leven en daarom de relatie met [eiseres] opzegde, en dat [eiseres] meermalen haar compliance beleid reactief aanpaste na vragen van ABN AMRO in het kader van klantonderzoek (zoals de card/cash verhouding, de aannames van € 500,- coupures en de samenwerking met Sundus/Qemat). Daar komt bij dat [eiseres] in 2020 drie keer ongeoorloofde debetstanden heeft laten ontstaan. Dat laatste levert een risico op voor derden, omdat [eiseres] beschikt over gelden van klanten (zie 4.7) en die gelden op dezelfde bankrekeningen worden ontvangen als waarvan de onderneming (met kredietoverschrijdingen) gedreven wordt.
4.11.
Het voorgaande betekent dat ABN AMRO voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat ten tijde van de opzegging sprake was van onacceptabele integriteitsrisico’s en dat sprake was van onvoldoende vertrouwen in het (compliance) beleid van [eiseres] .
4.12.
Dit patroon van ondoorzichtigheid heeft zich in de maanden daarna, toen [eiseres] zonder succes bezwaar maakte tegen de opzegging, voortgezet. Zo heeft [eiseres] wisselende en onduidelijke verklaringen gegeven over negen contante stortingen van in totaal ongeveer € 89.000,- in de periode juni tot en met september 2020, nadat ABN AMRO daar vragen over had gesteld (zie 2.21). In augustus 2021 heeft [eiseres] geschreven dat het bedrag onderdeel was van een lening die was aangewend voor onder andere het aanvragen van krediet bij een samenwerkingspartner om klantgelden te kunnen uitbetalen op diverse locaties van de samenwerkingspartner. In september 2021 heeft [eiseres] na aanvullende vragen van ABN AMRO geschreven dat het geld afkomstig is van een lening in privé aan [naam 1] om een openstaande schuld bij een voormalige zakenpartner te betalen. Zij heeft verwezen naar een bij de brief aangehechte leningsovereenkomst. Ter zitting heeft [naam 1] toegelicht dat hij de lening heeft doorgeleend aan [eiseres] , terwijl [naam 2] tijdens de kort geding heeft gezegd dat het ging om een privé lening die niet op de zakelijke rekening van [eiseres] had mogen worden gestort.
4.13.
Ook heeft [eiseres] geweigerd om (persoons)gegevens van klanten en begunstigden met ABN AMRO te delen met een beroep op de AVG, terwijl ABN AMRO belang heeft bij die gegevens in de zin van artikel 6 lid 1 sub f AVG. Dat belang is niet alleen gelegen in de uitvoering van haar onderzoek naar tienduizenden euro’s aan contante stortingen (zie 2.21) op grond van artikel 3 lid 2 sub d Wwft en artikel 8 lid 3 Wwft, maar ook in haar risico op aansprakelijkheid jegens derden op grond van haar bijzondere zorgplicht tegenover die derden, die mede wordt ingekleurd door de van toepassing zijnde verplichtingen uit de Wwft (vgl. onder meer Hoge Raad 23 december 2005, ECLI:NL:HR:2005:AU3713).
4.14.
Ten slotte heeft ABN AMRO gemotiveerd aangevoerd dat zij nog altijd onvoldoende vertrouwen heeft in het bestuur en de onderneming van [eiseres] , terwijl [eiseres] inmiddels lang de tijd heeft gehad om tot verbetering te komen, zodat ABN AMRO ook om die reden vasthoudt aan de beëindiging. ABN AMRO heeft er daartoe op gewezen dat zij in maart van dit jaar opnieuw met [eiseres] heeft gesproken over het voortdurende lage saldo op de bankrekeningen en de zorgen daarover bij ABN AMRO (zie ook 4.10). Op vragen over de financiële situatie van [eiseres] kon [naam 1] ter zitting niet duidelijk verklaren (geschatte jaaromzet van € 300.000,- tot € 500.000,-, omvang van maandelijks aflossingsverplichting aan schuldeiser MoneyGram onbekend). Ten tijde van de zitting was [naam 1] alweer ruim zes maanden enig bestuurder van [eiseres] , sinds het vertrek van [naam 2] als interim bestuurder eind 2021. Dit vertrek is niet aan ABN AMRO medegedeeld, terwijl hij enkele maanden eerder mede op verzoek van DNB was aangetreden om de compliance processen te verbeteren en hierover nog een toelichting heeft gegeven tijdens de kort geding zitting. [naam 4] , de dochter van [naam 1] , is
chief compliance officerbij [eiseres] en het is de bedoeling dat zij (ook) zal toetreden tot het bestuur, maar niet is toegelicht of zij expertise heeft op het gebied van compliance, terwijl, zonder toelichting, die ontbreekt, niet gebleken is dat zij op voldoende afstand staat van haar vader om adequaat toezicht te houden op het bestuur van [eiseres] . Dat er andere personen zijn die zich binnen [eiseres] bezig houden met compliance is gesteld noch gebleken: inclusief het bestuur werken er zes mensen bij [eiseres] , waarvan vier familieleden, zo is gebleken tijdens de mondelinge behandeling.
Categorale uitsluiting?
4.15.
ABN AMRO heeft de stelling van [eiseres] dat ABN AMRO de relatie met [eiseres] heeft opgezegd in het kader van een
de-riskingbeleid, gemotiveerd betwist. Zij heeft toegelicht dat zij door het geïntensiveerde toezicht onder de Wwft meer onderzoek is gaan doen naar de bij haar bankierende MSB’s en op basis van die individuele klantonderzoeken de relatie met vier (van de tien) MSB’s heeft beëindigd. Met betrekking tot [eiseres] volgt die aanpak ook uit de feiten, zodat de stelling van [eiseres] faalt.
Belangenafweging
4.16.
[eiseres] heeft ten slotte betoogd dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is omdat de belangen van ABN AMRO bij de opzegging niet zo zwaar wegen als het belang van [eiseres] bij het in stand houden van de relatie. De rechtbank onderkent dat het belang van [eiseres] wezenlijk is voor het voortbestaan van haar onderneming, omdat het voor de hand ligt dat [eiseres] haar vergunning bij DNB zal kwijtraken als zij niet over een bankrekening kan beschikken, terwijl zij tot op heden geen andere bankrekening heeft kunnen openen. De diensten die [eiseres] aanbiedt hebben mede een maatschappelijke functie, omdat zij het haar klanten mogelijk maakt betalingen te verrichten aan begunstigden in Somalië en andere landen in de Hoorn van Afrika.
4.17.
[eiseres] is echter niet het enige bedrijf dat deze diensten aanbiedt. Ook behoort [eiseres] als professionele betaaldienstverlener (die zelf ook moet voldoen aan de verplichtingen van de Wwft) te weten wat haar verplichtingen zijn ten opzichte van ABN AMRO als het gaat om klantonderzoek, en wat de gevolgen kunnen zijn van de niet-naleving daarvan. ABN AMRO heeft op haar beurt belang bij beëindiging omdat sprake is van onacceptabele integriteitsrisico’s door het gebrek aan transparantie van de zijde van [eiseres] (op grond waarvan ABN AMRO ingevolge artikel 5 lid 3 Wwft en de Leidraad Wwft de relatie zelfs moet beëindigen) en zij er niet op kan vertrouwen dat het (compliance) beleid van [eiseres] op orde is. In bredere zin verhoogt voortzetting van de relatie het risico voor ABN AMRO op reputatieschade en overheidsmaatregelen.
4.18.
ABN AMRO is zorgvuldig geweest bij haar opzegging. Er zijn sinds 2018 gesprekken geweest tussen partijen over opzegging en ABN AMRO heeft bij de opzegging in 2021 een opzeggingstermijn van een half jaar in acht heeft genomen, die zij later nog met twee maanden heeft verlengd. Tot op heden heeft ABN AMRO de relatie niet feitelijk beëindigd.
4.19.
Bij deze stand van zaken weegt het belang van ABN AMRO om over te gaan tot opzegging zwaarder dan het belang van [eiseres] bij instandhouding van de relatie en is gebruikmaking van de contractuele opzeggingsbevoegdheid door ABN AMRO niet onaanvaardbaar.
Conclusie
4.20.
De slotsom is dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn voor het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat ABN AMRO de relatie heeft opgezegd. De vorderingen worden daarom afgewezen. Bij deze uitkomst gaat de rechtbank ervan uit dat ABN AMRO een redelijke termijn in acht neemt voordat zij de bancaire relatie feitelijk beëindigt, zoals besproken tijdens de mondelinge behandeling.
Proceskosten
4.21.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 676,-
- salaris advocaat € 1.126,- (2,0 punten x tarief € 563,-)
Totaal € 1.802,-
4.22.
De nakosten worden begroot en toegewezen zoals hierna vermeld onder ‘De beslissing’. De over de proceskosten en nakosten gevorderde wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ABN AMRO tot op heden begroot op € 1.802,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis aan de zijde van ABN AMRO ontstane nakosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de bedoelde aanschrijving tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
verklaart de kostenveroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.C.H. Blankevoort, bijgestaan door mr. T. Kok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.