ECLI:NL:RBAMS:2022:5138

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
1 september 2022
Zaaknummer
AWB 22/85
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing kinderbijslag aanvraag op basis van onderhoudseis en overgangsregeling NMV

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor kinderbijslag door de Sociale Verzekeringsbank. Eiser, woonachtig in Nederland, had aanvragen ingediend voor kinderbijslag voor zijn dochters die in Marokko wonen. De aanvraag voor het vierde kwartaal van 2020 werd afgewezen omdat eiser niet kon aantonen dat hij aan de onderhoudseis voldeed, die vereist dat hij minimaal € 433,- per kind per kwartaal bijdraagt aan het onderhoud. Eiser had weliswaar bankafschriften overgelegd, maar deze waren onvoldoende om aan te tonen dat hij het vereiste bedrag had bijgedragen.

De rechtbank oordeelde dat de Sociale Verzekeringsbank terecht had geconcludeerd dat eiser niet aan de onderhoudseis voldeed. Eiser had weliswaar een aantal documenten overgelegd, waaronder schoolfacturen, maar deze gaven geen duidelijkheid over de betalingen en de rechtbank kon niet vaststellen dat eiser daadwerkelijk aan de onderhoudseis had voldaan. De rechtbank wees erop dat eiser niet kon aantonen dat hij de schoolfacturen had betaald en dat de overgelegde bewijsstukken niet betrekking hadden op het vierde kwartaal van 2020.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/85

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J. de Haan),
en

de raad van bestuur van de sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. O.F.M. Vonk).

Procesverloop

Met een besluit van 21 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) afgewezen.
Met een besluit van 23 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 20 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen.
Na een schriftelijke ronde waarin partijen tevens kenbaar hebben gemaakt geen behoefte te hebben aan een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser woont in Nederland. Zijn dochters, [persoon 1] , geboren op [geboortedatum] 2015 en [persoon 2] , geboren op [geboortedatum] 2020, wonen in Marokko bij hun moeder. Eiser heeft een aantal aanvragen gedaan voor kinderbijslag, die door verweerder zijn afgewezen omdat eiser onvoldoende informatie heeft overlegd. Op 27 oktober 2020 heeft eiser een vluchtbevestiging gestuurd, die door verweerder is opgevat als een nieuwe aanvraag om kinderbijslag. Verweerder heeft deze aanvraag met één jaar terugwerkende kracht beoordeeld vanaf het vierde kwartaal 2019.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag om kinderbijslag afgewezen, omdat eiser, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder, onvoldoende informatie heeft overlegd om zijn recht op kinderbijslag vast te stellen. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en daarbij aanvullende documenten toegestuurd.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder beslist dat eiser voor [persoon 1] kinderbijslag krijgt over het vierde kwartaal 2019 tot en met het derde kwartaal 2020 en voor [persoon 2] over het tweede en derde kwartaal van 2020. Voor [persoon 2] kan eiser pas vanaf het tweede kwartaal 2020 kinderbijslag krijgen, omdat zij geboren is op [geboortedatum] 2020. Eiser heeft over het vierde kwartaal van 2020 niet aangetoond ten minste € 433,- per kind te hebben bijgedragen in het onderhoud. Daarom heeft hij geen recht op kinderbijslag over het vierde kwartaal van 2020. Voor de daarop volgende kwartalen heeft eiser geen recht op kinderbijslag, omdat hij op 1 januari 2021 geen kinderbijslag ontvangt en de uitzondering voor kinderen die in Marokko wonen daarom niet meer geldt voor hem.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat hij in het vierde kwartaal van 2020 wel meer dan € 433,- per kind heeft bijgedragen in het onderhoud. Volgens eiser heeft verweerder de bestreden beslissing genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. In beroep legt eiser bankafschriften en schoolfacturen over, waaruit volgens hem blijkt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag.
Wettelijk kader
5. Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) heeft de verzekerde recht op kinderbijslag voor een kind dat jonger is dan 18 jaar, indien het kind door hem wordt onderhouden. In artikel 7, achtste lid, van de AKW is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld om te beoordelen of een kind door de verzekerde wordt onderhouden.
6. Deze nadere regels zijn neergelegd in het Besluit uitvoering kinderbijslag (Besluit). Op grond van het eerste lid van artikel 5 van het Besluit is het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen (onderhoudseis) € 433,- per kalenderkwartaal.
7. Op grond van artikel 35d, onder a, van het NMV [1] heeft een persoon geen recht meer op kinderbijslag van een Verdragsluitende Partij voor kinderen die per 2 januari 2021 op het grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij wonen. Voor een persoon die op 1 januari 2021 al kinderbijslag ontving voor kinderen in Marokko geldt een overgangsregeling. Het recht op kinderbijslag kan worden behouden als het kind in Marokko blijft wonen en als de persoon zonder onderbreking aan de voorwaarden voor het recht op kinderbijslag blijft voldoen.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep moet de verzekerde, voor een kind dat niet tot zijn huishouden behoort, op een voor verweerder eenvoudig te controleren wijze aantonen of aannemelijk maken dat hij aan de onderhoudseis heeft voldaan. Dit kan bijvoorbeeld door middel van bankafschrijvingen ten name van de persoon die het kind verzorgt. [2]
Beoordeling door de rechtbank
9. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser voor het vierde kwartaal van 2020 niet aan de onderhoudseis van € 866,- (€ 433,- per kind) heeft voldaan.
10. Verweerder heeft in zijn brief van 18 mei 2022 gesteld dat eiser met de na de zitting overgelegde stukken voldoende heeft aangetoond dat hij in het betreffende kwartaal € 350,- en € 354,- op de rekening van de moeder van de kinderen heeft gestort. Tussen partijen is dus niet in geschil dat eiser voor het vierde kwartaal van 2020 in ieder geval € 704,- aan onderhoudsbijdrage heeft betaald. Het geschil gaat nog om de vraag of eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij naast deze stortingen nog minstens € 162,- (866 – 704) heeft bijgedragen in het levensonderhoud van de kinderen in het laatste kwartaal van 2020.
11. De rechtbank is van oordeel dat eiser dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser heeft schoolfacturen overgelegd, waaronder de ter zitting besproken factuur met nummer 04222 van 15 april 2022. Op deze factuur staat onder meer het schoolgeld voor [persoon 1] voor het schooljaar 2020/2021 ad 1450 dirham per maand. Nergens blijkt echter uit dat de factuur is betaald, laat staan door eiser. Verweerder heeft bovendien terecht gesteld dat de factuur vragen oproept, omdat eiser ook een factuur heeft overgelegd van dezelfde datum en met hetzelfde factuurnummer voor het schooljaar 2021/2022. Eiser heeft daarnaast een handgeschreven factuur overgelegd van 9 september 2020, met daarop afwijkende bedragen (950 + 650 in plaats van 1450 dirham). Uit een kennelijk bijbehorend reçu blijkt dat het bedrag van 650 dirham contant is betaald op 12 oktober 2020. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat niet blijkt dat eiser deze betaling heeft gedaan. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat eiser op 12 oktober 2020 in Marokko was toen de rekening contant werd betaald, dat blijkt in elk geval niet uit de stempels in zijn paspoort. Verder heeft verweerder er terecht op gewezen dat het gaat om een bedrag van ongeveer € 60,-, zodat eiser ook met deze betaling nog steeds niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoende heeft bijgedragen aan het levensonderhoud.
12. Alle overige stukken die eiser heeft overgelegd zien niet op het vierde kwartaal 2020. De betaalbewijzen bestrijken de periode september 2018 tot en met mei 2020 en de andere schoolfacturen hebben ook geen betrekking op het laatste kwartaal van 2020. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat ervan uit moet worden gegaan dat alle schoolfacturen betaald zijn, omdat de kinderen anders niet zouden zijn toegelaten tot de volgende schooljaren. Eiser heeft immers niet aannemelijk gemaakt dat hij de schoolfacturen heeft betaald.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2006.