ECLI:NL:RBAMS:2022:5067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
13/752193-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot de schending van het recht op een eerlijk proces in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen, werd verdacht van strafbare feiten die onder de Opiumwet vallen. De rechtbank heeft de vordering behandeld op een openbare zitting, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak meerdere keren verlengd, onder andere in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft ook de inhoud van het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van de Nederlandse wetgeving. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 13 OLW niet toegepast, omdat de officier van justitie heeft aangevoerd dat de feiten niet geheel of gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd en dat er geen reden is om aan te nemen dat de opgeëiste persoon in Polen geen eerlijk proces zal krijgen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen individuele gevaren zijn aangetoond die een schending van het recht op een eerlijk proces in Polen zouden kunnen impliceren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De beslissing is genomen in het belang van de rechtsgang en de samenwerking binnen de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752193-21
RK nummer: 21/5956
Datum uitspraak: 28 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 augustus 2021 door
the Regional Court in Radom(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
wonende op het [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 december 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Ook heeft zij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor 60 dagen verlengd, onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27, derde lid, OLW omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen
De rechtbank heeft het onderzoek op 23 december 2021 voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) op door deze rechtbank gestelde prejudiciële vragen.
De rechtbank heeft op 18 maart 2022 in raadkamer de beslistermijn, alsmede de overleveringsdetentie met 60 dagen verlengd en de overleveringsdetentie geschorst.
De rechtbank heeft op 20 mei 2022 in raadkamer de beslistermijn opnieuw met 60 dagen verlengd onder gelijktijdige verlenging van de overleveringsdetentie met 60 dagen op grond van artikel 27 derde lid OLW.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de openbare zitting van 14 juli 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable decision on temporary arrest of the District Court in Radom of 27 February 2019, case reference II Kp 38/19.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Polen aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Polen;
  • de verdovende middelen zijn in Polen ingevoerd en verkocht;
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens vervolging voor de feiten in te stellen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft op dit punt geen verweer gevoerd:
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd feit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Het is aan de opgeëiste persoon elementen aan te voeren waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft zich op het standpunt gesteld dat Polen geen gehoor geeft aan beslissingen van deze rechtbank. Bij een vorig EAB was de overlevering ten aanzien van twee van de drie feiten geweigerd. De opgeëiste persoon heeft in Polen echter toch gevangenisstraf voor alle drie de feiten moeten uitzitten. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft de raadsman een detentieoverzicht in de Poolse taal aan zijn pleitnotities gehecht. De raadsman heeft geconcludeerd dat, nu Polen in strijd handelt met beslissingen van deze rechtbank, voor de opgeëiste persoon op geen enkele manier het recht op een eerlijk proces kan worden gewaarborgd. In zijn betoog heeft de raadsman verwezen naar het arrest van het HvJ EU van 22 februari 2022, ECLI:EU:C:2022:100.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit het door de verdediging –onvertaalde – Poolse detentieoverzicht niet kan worden afgeleid dat in het geval van de opgeëiste persoon het specialiteitsbeginsel is geschonden. Uit de enkele omstandigheid dat de op het overzicht vermelde totale duur van de detentie nagenoeg gelijk is aan de straf die destijds volgens het eerdere EAB nog moest worden uitgezeten, kan dit niet worden afgeleid. Er is bij de vorige overleveringsprocedure slechts met betrekking tot een zeer gering feit (bezit van een zeer geringe hoeveelheid marihuana) geweigerd; voor de rest van de (zwaardere) feiten is de overlevering gewoon toegestaan. Het is aan de Poolse staat te bepalen welke invloed de gedeeltelijke weigering op de nog uit te zitten straf heeft, maar de weigering voor dat geringe feit zal geen wezenlijke invloed op de totale duur van de nog uit te zitten straf kunnen hebben gehad. Daar komt bij dat de mogelijkheid bestaat dat de opgeëiste persoon in Polen uiteindelijk afstand heeft gedaan van specialiteit en dat een schending van het specialiteitsbeginsel in beginsel in Polen had moeten worden aangekaart. Overigens hoeft de opgeëiste persoon, in het geval het specialiteitsbeginsel wel zou zijn geschonden, niet te vrezen voor herhaling, aangezien de overlevering nu slechts voor één feit wordt gevraagd, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
Het verweer dat wordt gevoerd, ziet op de vrees dat de opgeëiste persoon, gezien de (gestelde) gebeurtenissen in het verleden, in het kader van de thans gevraagde overlevering geen eerlijk proces zal krijgen in Polen. De rechtbank stelt voorop dat met de officier van justitie wordt vastgesteld dat het overgelegde overzicht onvoldoende aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat het specialiteitsbeginsel destijds is geschonden. Het onderhavige EAB ziet overigens op de strafvervolging voor één feit zodat in de onderhavige zaak enige schending van het specialiteitsbeginsel niet aan de orde zal zijn.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat – noch die doen vermoeden dat – die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld en bestaat er ook geen aanleiding om aanvullende gegevens op te vragen.
Het verweer wordt verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
the Regional Court in Radom(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.