ECLI:NL:RBAMS:2022:5026

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
13/751798-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat en terugkeergarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Koszalin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1986, die op dat moment in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de zaak behandeld in verschillende zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zittingen zijn er verschillende juridische vragen aan de orde gekomen, waaronder de vraag of er sprake was van een individueel gevaar op schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon in verband met de Poolse rechtsstaat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er in Polen structurele gebreken zijn in de rechtsorde, maar dat de opgeëiste persoon geen bewijs heeft geleverd dat deze gebreken een concrete invloed zouden hebben op zijn strafzaak. De rechtbank heeft ook de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en de overlevering in overeenstemming was met de wet.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, wat betekent dat de beslissing definitief is.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751798-20 (EAB II)
RK nummer: 20/4643
Datum uitspraak: 26 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 september 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 juli 2020 door de
District Court in Koszalin, II Criminal Department(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
uit andere hoofde gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 25 juni 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 juni 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.R. Waaijer, waarnemend voor mr. S. van der Eijk, beiden advocaat te ’s-Gravenhage, en door een tolk in de Poolse taal.
De behandeling van de zaak is aangehouden in afwachting van ontbrekende stukken ter onderbouwing van het beroep op gelijkstelling door de opgeëiste persoon.
Zitting 22 juli 2021
De behandeling van de vordering is, met instemming van partijen, in gewijzigde samenstelling op de openbare zitting van 22 juli 2021 hervat. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Zijn gemachtigd raadsman, mr. S. van der Eijk, heeft namens hem het woord gevoerd.
Tussenuitspraak 5 augustus 2021
Bij tussenuitspraak van 5 augustus 2021 is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de antwoorden op de prejudiciële vragen die door Ierland in de zaak
LMaan het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn gesteld.
Op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dat artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 12 juli 2022
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling op de openbare zitting van 12 juli 2022 hervat. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door mr. L.R. Waaijer, waarnemend voor mr. S. van der Eijk, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor overleveringsdetentie.

2.Tussenuitspraak 5 augustus 2021

In punt 4 van de tussenuitspraak van 5 augustus 2021 is reeds geoordeeld over de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. Onder punt 5 van die tussenuitspraak heeft de rechtbank al geoordeeld over de gelijkstelling van de opgeëiste persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW en heeft in dat verband verwezen naar de uitspraak in de zaak met parketnummer 13/751031-20 (EAB I). Daarbij is voorts vastgesteld dat sprake is van een op 22 juli 2021 afgegeven terugkeergarantie die voldoende is. Voormelde overwegingen worden hier als herhaald en ingelast beschouwd.

3.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel (referentie: II K 29/11), uitgevaardigd door de
Local Court in Walcz(Polen) op 26 januari 2011.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

5.Artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaat

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
In dit geval wordt de overlevering evenwel toegestaan, nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de structurele of fundamentele gebreken in het gerechtelijk apparaat van de uitvaardigende lidstaat een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak. Daarmee is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van dat grondrecht. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court in Koszalin, II Criminal Department(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van A.M. Rus, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (