In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Koszalin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1986, die op dat moment in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de zaak behandeld in verschillende zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. Tijdens de zittingen zijn er verschillende juridische vragen aan de orde gekomen, waaronder de vraag of er sprake was van een individueel gevaar op schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon in verband met de Poolse rechtsstaat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er in Polen structurele gebreken zijn in de rechtsorde, maar dat de opgeëiste persoon geen bewijs heeft geleverd dat deze gebreken een concrete invloed zouden hebben op zijn strafzaak. De rechtbank heeft ook de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en de overlevering in overeenstemming was met de wet.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, wat betekent dat de beslissing definitief is.