Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser heeft op 8 september 2020 een Wob-verzoek bij verweerder ingediend. Het Wob-verzoek betreft – samengevat – alle documenten met betrekking tot de uitvoering van het beleid van verweerder dat ertoe leidt dat de buurtstraatquote-berekeningen niet (volledig) openbaar worden gemaakt.
2. Met het besluit van 21 december 2020 heeft verweerder het verzoek van eiser deels ingewilligd en een viertal documenten (gedeeltelijk) openbaar gemaakt. Eiser heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend, waarin hij – kort gezegd – stelt dat er meer documenten zijn die zien op zijn verzoek. Hangende het bezwaar heeft verweerder met de besluiten van 12 februari 2021, 3 mei 2021, 15 juni 2021 en 15 september 2021 meer documenten die zien op eisers verzoek (gedeeltelijk) openbaar gemaakt.
3. Op 17 november 2021 heeft eiser beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Met het bestreden besluit heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eiser beslist en het bezwaar – onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie – gegrond verklaard. De bezwaarschriftencommissie heeft geconstateerd dat verweerder over de documenten die hangende het bezwaar gedeeltelijk openbaar zijn gemaakt ook al beschikte bij het nemen van het besluit van 21 december 2020. Voor zover verweerder meende dat het verzoek van eiser onvoldoende duidelijk of specifiek was, had het op de weg van verweerder gelegen om eiser te vragen om zijn verzoek te verduidelijken. De bezwaarschriftencommissie acht het inmiddels na de vier opvolgende besluiten aannemelijk dat er geen documenten meer aangetroffen zullen worden die onder de reikwijdte van het Wob-verzoek van eiser vallen. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat verweerder over meer documenten beschikt.
4. Eiser heeft op 10 februari 2022 aan de rechtbank kenbaar gemaakt zich niet te kunnen vinden in het bestreden besluit en het beroep te handhaven.
5. Eiser stelt zich – samengevat – op het standpunt dat het niet aannemelijk is dat verweerder niet over meer relevante informatie beschikt dan het nu bij de besluitvorming heeft betrokken. Eiser is er stellig van overtuigd dat verweerder documenten onder de pet houdt. Volgens eiser heeft verweerder een te beperkte zoekslag gemaakt. Eiser wijst onder meer specifiek op een achttal stukken uit de bekrachtigingslijst van de gemeenteraad van
1 juni 2022 die betrekking hebben op zijn Wob-verzoek en ten onrechte niet door verweerder zijn betrokken. Ook wijst eiser op het ontbreken van een verslag en de agenda van een overleg van 29 maart 2017.
Het oordeel van de rechtbank
6. Aangezien verweerder alsnog een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaar. Eiser zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat beroep.
7. Artikel 10.1 van de Wet open overheid (Woo) bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft. De Woo is dus van toepassing als met ingang van 1 mei 2022 wordt beslist op Wob-verzoeken, ook als die voor die datum zijn gedaan. Gelet op de datum van het bestreden besluit oordeelt de rechtbank in deze zaak nog met toepassing van de Wob.
8. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het alsnog genomen bestreden besluit. De rechtbank stelt voorop dat de reikwijdte van eisers beroep zich beperkt tot de vraag of verweerder alle documenten die zien op het Wob-verzoek heeft betrokken. Een inhoudelijke discussie over verweerders beleid omtrent het al dan niet (volledig) openbaar maken van de berekening van buurstraatquotes valt buiten de omvang van dit geschil. De rechtbank stelt verder vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen de toegepaste weigeringsgronden om alle gevonden informatie en in de inventarislijst bij het bestreden besluit openbaar te maken.
9. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en deze mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, het in beginsel aan degene die om informatie verzoekt is om aannemelijk te maken dat dat document toch onder het bestuursorgaan berust.Bij de beoordeling of een stelling van een bestuursorgaan de rechtbank niet ongeloofwaardig voorkomt, zal worden betrokken op welke wijze het onderzoek is verricht. Het bestuursorgaan moet inzichtelijk maken dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Hierbij hoort ook dat het bestuursorgaan moet onderzoeken of de gevraagde documenten (hebben) bestaan en bij hem hadden behoren te berusten.
10. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet over meer voor het verzoek relevante informatie beschikt dan reeds openbaar is gemaakt. Alle voor het verzoek relevante informatie is door middel van een zorgvuldige en uitgebreide zoekslag
geïnventariseerd en beoordeeld. Daartoe heeft verweerder in de periode september 2020 tot november 2021 geïnventariseerd welke voor het verzoek relevante documenten berusten bij
ambtenaren van de directies Grond & Ontwikkeling en Belastingen. Verweerder voert aan dat binnen Grond & Ontwikkeling in het bijzonder is gezocht naar informatie die berust onder ambtenaren, managers en directeuren die zich bezighielden (en in sommige gevallen: houden) met erfpacht en uitgifte, de vernieuwing van het erfpachtstelsel (waarin de buurtstraatquote een rol speelt bij het bepalen van de kosten van de eeuwigdurende erfpacht) en de advisering van de wethouder daaromtrent. Binnen Belastingen is naar informatie gezocht bij ambtenaren, managers en directeuren die betrokken zijn bij de levering van WOZ-data aan Grond en Ontwikkeling ten behoeve van de berekening van de erfpachtcanon. Daarnaast heeft verweerder in algemene zin in het documentenopslagsysteem gezocht op basis van aan het verzoek gerelateerde zoektermen. Ook heeft verweerder meermaals specifiek gezocht naar de informatie die eiser in de aanvullende toelichtingen op zijn verzoek per e-mail aan verweerder heeft toegezonden.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerders stelling dat er niet meer documenten zijn voldoende geloofwaardig. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder meer en andere documenten onder zich heeft die betrekking hebben op het
Wob-verzoek. Zijn enkele overtuiging dat er meer documenten zijn en dat verweerder deze onder de pet houdt, is daarvoor onvoldoende. Verweerder heeft daarbij inzichtelijk gemaakt wat de verklaring is voor het feit dat er niet meer informatie onder verweerder berust. Zo heeft verweerder erop gewezen dat (uitgebreid) intern beraad beperkt is gebleven, omdat het uitgangspunt is geweest dat (bepaalde) informatie over de berekening van de buurtstraatquote niet openbaar mag worden gemaakt. Over het onderwerp is wel op enkele momenten inhoudelijk gecorrespondeerd door bepaalde ambtenaren, maar tot adviezen aan verweerder is het destijds niet gekomen.
12. Voor zover eiser stelt dat het opmerkelijk is dat de agenda en het verslag van het gezamenlijk overleg van de MT’s Grond & Ontwikkeling en Belastingen van 29 maart 2017 ontbreekt, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft geconstateerd dat uit enkele openbaar gemaakte documenten blijkt dat er wordt gesproken over het al dan niet agenderen van een overleg op 29 maart 2017. Uit deze periode heeft verweerder na een uitgebreide zoekslag geen verslag van een bespreking tussen de MT’s Grond & Ontwikkeling en Belastingen met als datum 29 maart 2017 aangetroffen. Een aanwijzing voor het bestaan van een agenda of verslag van een bespreking van die datum is evenmin aangetroffen. Volledigheidshalve heeft verweerder ook bij de personen die verantwoordelijk zijn voor het beheer van dergelijke verslagen nagevraagd of er een verslag of agenda van 29 maart 2017 bestaat. Dat bleek niet het geval. Ook bij andere ambtenaren en in het algemene documentenopslagsysteem is een dergelijk verslag niet aangetroffen. De rechtbank acht gelet op verweerders uitgebreide zoekslag het voldoende geloofwaardig dat er geen documenten zijn van een eventuele bespreking op 29 maart 2017.
13. Eiser voert verder aan dat hij het opmerkelijk vindt dat er met betrekking tot de beantwoording van de raadsvragen van [de persoon 3] op 9 mei 2017 geen enkele voorafgaande ambtelijke discussie en/of commentaar is toegestuurd. Eiser betwist in zoverre dat verweerder alle onderliggende documenten die zien op de beantwoording van deze raadsvragen openbaar heeft gemaakt. Verweerder stelt dat alleen een collegevoordracht is aangetroffen. Volgens verweerder is er niet meer achterliggende documentatie. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat de beantwoording van raadsvragen in de regel direct op schrift wordt gesteld en dat het voorkomt dat er ten aanzien van de beantwoording van de schriftelijke vragen vanuit de gemeenteraad geen andere stukken aan te pas komen dan de
beantwoording van die vragen zelf en in sommige gevallen een collegevoordracht. De rechtbank acht verweerders stelling navolgbaar en zij vindt het geloofwaardig dat er geen onderliggende documenten van deze raadsvragen zijn.
14. Eisers stelling ten slotte dat een achttal documenten die zijn genoemd op de bekrachtigingslijst van de gemeenteraad van 1 juni 2022 ten onrechte niet bij zijn
Wob-verzoek zijn betrokken, slaagt ook niet. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling een verzoek op grond van de Wob niet zover kan strekken dat het mede betrekking heeft op documenten die zijn vervaardigd na de datum van het verzoek. Eiser kan dan ook niet worden gevolgd in zijn betoog dat zijn Wob-verzoek van
8 september 2020 ook ziet op de genoemde documenten op de bekrachtigingslijst van de raad van 1 juni 2022. Voor zover eiser heeft betoogd dat verweerder ten onrechte deze documenten niet heeft overgelegd, overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 8:42, eerste lid, van de Awb moet verweerder alle op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, overweegt de rechtbank dat verweerder terecht deze documenten niet heeft ingebracht omdat deze documenten niet ten grondslag liggen aan het bestreden besluit.
15. Eisers beroep op de artikelen 22 en 843a van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering kan hem evenmin baten, nu deze bepalingen alleen van toepassing zijn in een civiele procedure.
16. Het beroep is voor zover dit ziet op het niet-tijdig beslissen op het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. Het inhoudelijke beroep is ongegrond.
17. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.