ECLI:NL:RBAMS:2022:4758

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
22/1324
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting wegens onvoldoende bewijs van onmiddellijk in- en uitstappen

Op 18 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar van Amsterdam aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit is door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard bij besluit van 3 februari 2022. Hierop heeft eiser beroep ingesteld. De zitting vond plaats op 9 augustus 2022, waar eiser aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door zijn gemachtigde. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De kern van de zaak was of eiser daadwerkelijk aan het parkeren was of dat er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen. De rechtbank overwoog dat het stilstaan van de auto op een plek waar betaald moet worden, in beginsel als parkeren wordt aangemerkt. De bewijslast voor de uitzondering van onmiddellijk in- en uitstappen ligt bij de eiser. De scanfoto's toonden geen bewijs van in- en uitstappen, en de rechtbank oordeelde dat de stelling van eiser niet voldoende onderbouwd was.

Eiser had ook aangevoerd dat hij handelingen verrichtte om weg te rijden, zoals het kiezen van de juiste versnelling en het instellen van de navigatie. De rechtbank oordeelde dat ook deze handelingen duiden op parkeren, en dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen. Daarom was de naheffingsaanslag terecht opgelegd en was eiser parkeerbelasting verschuldigd. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1324

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

9 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Landsmeer, eiser,

en

de heffingsambtenaar van Amsterdam, verweerder,

(gemachtigde: G.M. Plukker-Klein Meuleman).

Procesverloop

Op 18 januari 2022 heeft de heffingsambtenaar aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
Bij besluit van 3 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2022. Eiser was aanwezig. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Tussen partijen is in geschil of sprake is van parkeren. Op de plek waar eiser met zijn auto stond, moet voor parkeren betaald worden. Het stilstaan, ook zonder de auto te verlaten, moet in beginsel als parkeren worden aangemerkt. Van parkeren is alleen geen sprake wanneer onmiddellijk personen in- en uitstappen of onmiddellijk zaken geladen of gelost worden. De bewijslast dat sprake was van het onmiddellijk in- en uitstappen ligt op degene die zich op deze uitzondering beroept. Dat betekent dat het in dit geval op de weg van eiser ligt om aannemelijk te maken dat sprake was van onmiddellijk in- en uitstappen van een persoon.
3. Op de scanfoto’s is niets te zien dat duidt op het onmiddellijk in- en uitstappen van personen. De auto staat stil op een parkeerplek, de deuren zijn dicht, de knipperlichten lijken uit te staan en er zijn geen personen te zien in of rondom de auto. De stelling van eiser dat de foto’s van verweerder een te korte tijdspanne weergeven om aan te tonen dat hij geparkeerd stond, volgt de rechtbank niet. Hoewel de scanfoto’s binnen één seconde zijn genomen, blijkt daaruit wel dat de auto van eiser stil stond in het parkeervak. De scanauto heeft immers een foto van de rechterkant van de auto gemaakt en na het passeren ook van de linkerkant en de positie van eisers auto in het parkeervak is in het voorbij rijden van de scanauto niet gewijzigd. Bovendien volgt uit eisers stelling dat hij iemand heeft laten uitstappen dat de auto stil stond. Het ligt dan ook op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van het in- en uitstappen van een persoon. Eiser heeft niet aan deze bewijslast voldaan, maar enkel gesteld dat iemand is uitgestapt zonder die stelling nader te onderbouwen.
4. Eiser stelt in zijn beroepschrift ook dat hij als onderdeel van het laten uitstappen handelingen heeft verricht om weg te rijden en geeft daarbij aan dat het ging om het kiezen van de juiste versnelling, het verwijderen van de handrem en het instellen van de navigatie om zijn route te kunnen vervolgen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt ook daaruit dat sprake was van parkeren. Uit vaste rechtspraak [1] volgt immers dat ook het voor zeer korte tijd stilzetten van de auto, voor bijvoorbeeld het voeren van een telefoongesprek, moet worden aangemerkt als parkeren en deze rechtbank heeft al eerder geoordeeld dat dit ook geldt voor het kort stilzetten van de auto om de navigatie in te stellen. [2]
5. Nu eisers auto in het parkeervak heeft stilgestaan en het uitstappen van een persoon niet aannemelijk is gemaakt, is eiser parkeerbelasting verschuldigd. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier, op 9 augustus 2022.
De griffier is verhinderd dit rechter
proces-verbaal te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 31 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2491.
2.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 22 december 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:6736.