ECLI:NL:RBAMS:2022:4666

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
10 augustus 2022
Zaaknummer
13/058365-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot fraude en oplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Regional Court in Przemyśl, Polen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de opgeëiste persoon die wordt verdacht van fraude en oplichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de nodige gegevens uit het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat het EAB niet voldeed aan de vereisten van genoegzaamheid en dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander, wat een terugkeergarantie zou vereisen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EAB voldoende informatie bevatte over de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten en dat er geen grond was om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de eisen voor gelijkstelling en dat er geen reëel gevaar bestond voor een schending van het recht op een eerlijk proces in Polen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren en dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/058365-22
RK nummer: 22/1590
Datum uitspraak: 24 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juli 2021 door de
Regional Court in Przemyśl(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.G. Vos, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrant, uitgevaardigd door de
Regional Court in Przemyśl(Polen), referentie II Kp 246/21).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Pools recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat het EAB niet voldoet aan de vereisten van genoegzaamheid. De rol en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon zijn niet duidelijk omschreven en op basis van de stukken kan de opgeëiste persoon niet worden gelinkt aan ‘[naam B.V.]’. Bovendien is het begrip fraude te algemeen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de zaak aan te houden, zodat er nadere informatie kan worden opgevraagd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten in het EAB genoegzaam zijn omschreven, en heeft daartoe een beschikking van de justitiële uitvaardigende autoriteiten overgelegd waarin de reden van het uitvaardigen van het EAB wordt besproken. In die beschikking wordt de
modus operandivan de opgeëiste persoon nog nader toegelicht.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In deze zaak geldt het volgende.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht in de periode van 2 augustus 2017 tot en met 13 oktober 2017 verschillende mensen te hebben opgelicht door – op naam van [naam B.V.] en handelend vanuit Nederland – verschillende goederen te bestellen vanuit Polen en deze af te laten leveren in Nederland, zonder te betalen. In het A-formulier wordt de opgeëiste persoon aangemerkt als dader. In deze omschrijving is de pleegplaats, de pleegdatum en de rol van de opgeëiste persoon voldoende duidelijk aangegeven en is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de hiervoor genoemde vereisten. Daarom acht de rechtbank het niet nodig de zaak aan te houden om informatie op te vragen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit.
De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummers 8 en 20, te weten:
Fraude;
Oplichting.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet aangetoond.
De onschuldbewering kan reeds om die reden niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moet worden met een Nederlander en er als gevolg daarvan een terugkeergarantie vereist is om de overlevering toelaatbaar te achten. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon een verblijfvergunning voor onbepaalde tijd heeft en dat hij in Nederland werkt. Tevens heeft de raadsman gegevens over het inkomsten- en arbeidsverleden van de opgeëiste persoon met betrekking tot de periode 2011-2019 overgelegd, alsmede een inkomensverklaring 2021.
De officier van justitie is van mening dat de opgeëiste persoon niet gelijkgesteld kan worden. De opgeëiste persoon heeft geen ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren gehad en heeft op verschillende momenten niet ingeschreven gestaan. Bovendien heeft hij in de referte periode meermalen onvoldoende inkomsten gehad om in aanmerking te komen voor gelijkstelling.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon, anders dan de raadsman stelt, niet beschikt over een vergunning tot verblijf voor onbepaalde tijd en daarom moet voldoen aan de eis van vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf.
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat de opgeëiste persoon niet in aanmerking komt voor gelijkstelling. De rechtbank kan – op basis van de door de raadsman overgelegde gegevens – niet vaststellen dat de opgeëiste persoon voldoet aan het inkomensvereiste en bovendien is niet gebleken van een ononderbroken rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren. Derhalve is ook een terugkeergarantie ten aanzien van de opgeëiste persoon niet vereist.
Het verweer wordt verworpen.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Polen aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Polen;
  • medeverdachten worden in Polen vervolgd;
  • de slachtoffers bevinden zich in Polen en
  • het Nederlandse Openbaar Ministerie is niet voornemens de opgeëiste persoon te vervolgen.
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, nu het feit in Nederland is gepleegd op naam van een Nederlands bedrijf, overname van de strafzaak door Nederland de voorkeur geniet.
De rechtbank stelt voorop dat:
  • aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
  • de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding bestaat om deze weigeringsgrond toe te passen. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen.

8.Artikel 11 OLW

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
In dit geval wordt de overlevering evenwel toegestaan, nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de structurele of fundamentele gebreken in het gerechtelijk apparaat van de uitvaardigende lidstaat een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak. Daarmee is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van dat grondrecht. [2]

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Regional Court in Przemyśl(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en A. Pahladsingh, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (