ECLI:NL:RBAMS:2022:4661

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
C/13/717766 / KG ZA 22-430
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verwijdering BKR-registratie in kort geding

In deze zaak heeft eiseres, die in een moeilijke woonsituatie verkeert, een kort geding aangespannen tegen ING Bank N.V. met het verzoek om haar BKR-registraties te laten verwijderen. Eiseres heeft in 2012 twee kredietovereenkomsten afgesloten bij ING, maar door betalingsachterstanden zijn er ongeoorloofde saldotekorten ontstaan. Na betaling van een bedrag ter finale kwijting heeft ING de restant schuld afgeboekt, maar de BKR-registraties blijven bestaan. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze registraties, maar ING heeft dit verzoek afgewezen, verwijzend naar de wettelijke termijn van vijf jaar voor de registratie.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat zij de voorgeschreven procedure niet heeft gevolgd en niet voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond. De rechter heeft vastgesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar situatie nu nijpender is dan in het verleden en dat er geen concrete zicht is op de koop van een huis. Bovendien is er onvoldoende bewijs dat eiseres in aanmerking komt voor een hypotheek, zelfs als de BKR-registratie zou worden verwijderd.

De vordering van eiseres is afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van ING. De voorzieningenrechter heeft de kosten begroot op € 1.692,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Dit vonnis is uitgesproken op 30 juni 2022 door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/717766 / KG ZA 22-430 IHJK/MAH
Vonnis in kort geding van 30 juni 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 8 juni 2022,
advocaat mr. M. Koolen-Ummels te Heerlen,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. D.J. Posthuma te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ING worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Bij de zitting op 16 juni 2022 waren aanwezig:
- [eiseres] met mr. Koolen-Ummers,
- aan de kant van ING: [naam 1] en [naam 2] (medewerkers bijzonder beheer) met mr. Posthuma.
1.2.
Op de zitting heeft [eiseres] de dagvaarding toegelicht. ING heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en ING ook een pleitnota.
1.3.
Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
In 2012 is [eiseres] bij ING twee kredietovereenkomsten aangegaan, een Doorlopend Krediet en een Continu Limiet.
2.2.
Op een gegeven moment zijn ongeoorloofde saldotekorten en betalingsachterstanden ontstaan en na vergeefse aanmaningen tot betaling heeft ING het saldo van beide kredieten opgeëist. [eiseres] heeft op 12 april 2022 een bedrag van €12.000,- betaald ter finale kwijting, waarop ING de restant schuld (ruim € 33.000,-) heeft afgeboekt.
2.3.
In het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van het Bureau krediet Registratie (BKR) staat het doorlopend krediet geregistreerd met een bedrag van € 32.000,-, werkelijke einddatum 12 april 2022, en de volgende bijzonderheidscodes:
A (Achterstand) 6 april 2014
2 ((Restant)vordering geheel opeisbaar) 3 december 2014
3 (meer dan € 250,- afgeboekt) 12 april 2022.
2.4.
In het CKI staat de Continu Limiet geregistreerd met een bedrag van € 5.001,-, werkelijke einddatum 12 april 2022, en de volgende bijzonderheidscodes:
A (Achterstand) 26 januari 2015
2 ((Restant)vordering geheel opeisbaar) 26 januari 2015
3 (meer dan € 250,- afgeboekt) 12 april 2022.
2.5.
Vanaf 12 april 2022 loopt de vijfjaarstermijn, zo heeft ING per e-mail op 31 mei 2022 aan de advocaat van [eiseres] gemeld. De BKR-registraties vervallen dus in beginsel op 12 april 2027.
2.6.
Bij e-mails van 1 en 12 april 2022 heeft [eiseres] bij ING bezwaar gemaakt tegen de BKR-registraties en verzocht deze te verwijderen. Dat is door ING bij e-mails van 12 en 21 april 2022 geweigerd, waarbij in de laatste e-mail is verwezen naar de vijfjaarstermijn en is uitgelegd dat een belangenafweging in dit geval niet tot afwijking daarvan leidt.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, kort gezegd, ING te gebieden de BKR-registraties op haar naam te (doen) verwijderen, op straffe van dwangsommen en met veroordeling van ING in de proces- en nakosten.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het meest vèrstrekkende verweer van ING is dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat zij de in artikelen 35 Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) en 21 Algemene verordening gegevensbescherming (Vo (EU) 2016/679) (AVG) voorgeschreven procedure niet heeft gevolgd en niet onderbouwd heeft waarom zij een voldoende spoedeisend belang heeft bij toewijzing van een vordering in kort geding.
4.2.
Uit de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 3 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1814) volgt dat een vordering tot wijziging van een BKR-registratie als volgt moet worden beoordeeld. Artikel 6 lid 1 van de AVG bepaalt dat de verwerking van persoonsgegevens alleen rechtmatig is indien en voor zover aan ten minste een van de in dat artikel genoemde voorwaarden is voldaan. De vraag of de verwerking van persoonsgegevens in het CKI van het BKR rechtmatig is, moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van artikel 6 lid 1, aanhef en onder f AVG: de verwerking moet noodzakelijk zijn voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, en de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, mogen niet zwaarder wegen dan die belangen, met name niet wanneer de betrokkene een kind is.
4.3.
Verder heeft de Hoge Raad verduidelijkt dat aan de betrokkene van wie persoonsgegevens zijn geregistreerd bij het BKR het recht op gegevenswissing toekomt als bedoeld in artikel 17 AVG en dat die betrokkene het recht van bezwaar toekomt als bedoeld in artikel 21 AVG.
4.4.
[eiseres] heeft gebruik gemaakt van haar recht van bezwaar en heeft ING verzocht om verwijdering van de BKR-registratie. ING heeft dit verzoek op 21 april 2022 afgewezen. Volgens artikel 35 lid 2 UAVG had [eiseres] binnen zes weken, dus uiterlijk op 2 juni 2022, met een verzoekschrift een bodemprocedure bij de rechtbank moeten starten. Dat is niet gebeurd.
4.5.
In een arrest van 2 februari 2021 heeft het gerechtshof Amsterdam geoordeeld dat in zo’n situatie de eiser in kort geding zijn spoedeisend belang moet onderbouwen tegen de achtergrond van het stelsel van artikel 21 AVG en 35 UAVG
(ECLI:NL:GHAMS:2021:312, r.o. 4.8). Dit betekent dat de eiser gebruik moet maken van de mogelijkheden van dit stelsel, bijvoorbeeld andermaal een verzoek doen tot verwijdering van gegevens indien inmiddels de wettelijke termijn om zich na afwijzing van een eerder verzoek tot de rechtbank te wenden is verstreken. Als de uitkomst van een hernieuwd verzoek niet kan worden afgewacht, kan de eiser een voorziening in kort geding vorderen, indien zijn belang daarbij, ondanks de mogelijkheden die het stelsel biedt, voldoende spoedeisend is.
4.6.
[eiseres] licht haar spoedeisend belang als volgt toe. Zij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats meer omdat zij thuis, bij haar ex-vriend, niet langer veilig is. Hij stalkt haar en heeft haar jarenlang mishandeld. Zij heeft de zorg voor haar 7-jarige dochter. [eiseres] moet dus snel op zoek naar een nieuwe woning om zo aan zichzelf en aan haar kind een veilige woonomgeving te kunnen bieden. Vanwege de BKR-registratie wordt zij echter steeds afgewezen voor huurwoningen en ook het kopen van een huis is daardoor niet mogelijk. Zij komt niet in aanmerking voor een sociale huurwoning. Inmiddels heeft [eiseres] haar financiële zaken op orde, zij heeft sinds 1 mei 2022 een opdracht (tot 31 december 2023) als projectmanager en een prima inkomen van ruim € 2.800 bruto per week. Haar broer wil haar helpen met het kopen van een huis voor haar en haar kind. Zij hebben een huis op het oog in Poortugaal met een vraagprijs van € 375.000 k.k. De bedoeling is dat [eiseres] bijdraagt met een hypotheek van € 50.000,- à 100.000,- en dat haar broer de rest financiert. De BKR-registratie staat daaraan echter in de weg. Aldus steeds [eiseres] .
4.7.
Het spoedeisend belang van [eiseres] is, tegenover de gemotiveerde betwisting door ING, niet voldoende onderbouwd. Het is aannemelijk dat zij in een moeilijke woonsituatie zit, al is niet duidelijk geworden waarom deze nu nijpender is dan de afgelopen jaren. De gestelde gevaarlijke situatie thuis is niet onderbouwd met bijvoorbeeld een aangifte. De overgelegde e-mail van de politie lijkt slechts weer te geven wat [eiseres] heeft verklaard. Uit haar verklaringen en door haar overgelegde stukken blijkt niet dat er concreet zicht is op de koop van een bepaald huis en ook niet dat de uitkomst van een (nieuwe) reguliere procedure (artikel 21 AVG en 35 UAVG) niet kan worden afgewacht (bijvoorbeeld omdat een dergelijke kans zich niet meer zal voordoen). Bovendien heeft [eiseres] in het geheel niet aannemelijk gemaakt dat enige bank binnen afzienbare tijd aan [eiseres] , die naar eigen zeggen sinds 2011 geen inkomsten (zelfs geen uitkering) had en pas sinds 1,5 maand werk heeft, enige hypotheek zal verstrekken (als de BKR-registratie zou zijn verwijderd). Overigens blijkt uit de door [eiseres] overgelegde stukken onvoldoende dat zij een inkomen van € 2.800,- bruto per week geniet en zal blijven genieten.
4.8.
De slotsom is dat de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen, alleen al vanwege het niet volgen van de verzoekprocedure en het gebrek aan spoedeisend belang. Ten overvloede wordt nog opmerkt dat een inhoudelijke beoordeling van haar vordering naar alle waarschijnlijkheid zou zijn afgestuit op het feit dat nog maar twee maanden van de vijfjaarstermijn zijn verstreken.
4.9.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op € 1.692,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: MAH