ECLI:NL:RBAMS:2022:4364

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
9240041
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van eenzijdige rentewijzigingsbedingen in kredietovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en de Bank, vertegenwoordigd door InterBank N.V. [eiser] heeft de Bank aangeklaagd met als doel de vernietiging van de rentewijzigingsbedingen in de kredietovereenkomsten. De zaak is ontstaan uit twee doorlopende kredietovereenkomsten die [eiser] en zijn ex-echtgenote in 2006 hebben afgesloten. [eiser] stelt dat de rentewijzigingsbedingen in de overeenkomsten oneerlijk zijn en niet transparant, omdat de Bank niet voldoende heeft toegelicht hoe de kredietvergoeding is opgebouwd en dat er geen daadwerkelijke onderhandelingen hebben plaatsgevonden over deze voorwaarden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de Bank onvoldoende bewijs heeft geleverd dat er over de rentewijzigingsbedingen is onderhandeld. De rechter oordeelt dat de bedingen niet voldoen aan de transparantie-eisen die voortvloeien uit de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De rechter heeft de vordering van [eiser] toegewezen en de rentewijzigingsbedingen vernietigd, wat betekent dat de Bank geen recht heeft op de door [eiser] betaalde rentevergoedingen. De Bank is veroordeeld tot terugbetaling van alle betaalde rente, vermeerderd met wettelijke rente, en is belast met de proceskosten.

Deze uitspraak benadrukt de bescherming van consumenten tegen onredelijke contractvoorwaarden en de noodzaak voor kredietverstrekkers om transparant te zijn over de voorwaarden van kredietovereenkomsten. De uitspraak is een belangrijke stap in de richting van het waarborgen van eerlijke praktijken in de kredietverlening.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9240041 CV EXPL 21-7769
vonnis van: 12 juli 2022
fno.: 393

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

[eiser]

wonende te [woonplaats]
eiser
nader te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. R.J. Leijssen
t e g e n

InterBank N.V.

gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen: de Bank.
gemachtigde: mr. V.H. Affourtit

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende stukken bevinden zich in het procesdossier:
- de dagvaarding van 26 april 2021 met producties;
- de conclusie van antwoord met producties;
- het instructievonnis waarin een mondelingen behandeling is bepaald;
De mondelinge behandeling heeft op 24 november 2021 plaatsgevonden. [eiser] is verschenen vergezeld door de gemachtigde. Namens de Bank zijn verschenen [naam 1] , bedrijfsjurist, mr. T. Hendriks en de gemachtigden. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, mr. Leijssen aan de hand van spreekaantekeningen. [eiser] heeft zijn eis ter zitting gewijzigd. Na de mondelinge behandeling is de zaak aangehouden voor schikkingsonderhandelingen. Nadien hebben de volgende proceshandelingen plaatsgevonden:
- [eiser] heeft op 28 december 2021 een akte eiswijziging ingediend;
- De Bank heeft daarop 21 februari 2022 op gereageerd;
- vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
In 23 juni 2006 zijn op naam van [eiser] en [naam 2] , de voormalige echtgenote van [eiser] , via FPB Dealerkrediet als kredietbemiddelaar, twee kredietovereenkomsten afgesloten, te weten:
- een doorlopend krediet bij de Voordeelbank B.V. voor een bedrag van € 27.500,00 met een aanvangsrente van 7,8%;
- een doorlopend krediet bij de Voorschotbank B.V. voor een bedrag van € 27.500,00 met een aanvangsrente van 7,2%;
1.2.
[eiser] heeft beide overeenkomsten ondertekend als client 1. Waar in de overeenkomsten staat vermeld ‘client 2’ staat een stempel met een kruis, met daarbij de geschreven tekst ‘voor gezien’ en een paraaf.
1.3.
Op beide kredietovereenkomsten zijn algemene voorwaarden van toepassing.
1.4.
Voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomsten en heeft de Bank aan [eiser] een prospectus verstrekt waarin onder meer staat vermeld:

(…) 3.3. tarieven doorlopend kredietHet tarief dat u betaalt hangt af van uw persoonlijke omstandigheden, zoals uw inkomsten en vaste lasten, de hoogte van het kredietlimiet en de rente stand op dat moment. Zodra die rentestand verandert, verandert uw rente mee. (….)
1.5.
In de overeenkomsten staat in artikel 1 onder meer vermeld:

(…) de kredietvergoeding zal maandelijks ten laste van het krediet worden geboekt en wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo. (…).’’
1.6.
Artikel 3 van de op de kredietovereenkomsten toepasselijke algemene voorwaarden bepaalt onder meer:
“(…)
a. De kredietvergoeding wordt uitgedrukt in de effectieve rente op jaarbasis en omvat alle kosten van het krediet.b. De kredietvergoeding wordt van dag tot dag berekend over het uitstaande saldo en kan door Kredietgever, met inachtneming van de krachtens de wet gestelde maxima worden gewijzigd. Kredietgever zal de client van iedere wijziging schriftelijk in kennis stellen.
c. Bij niet tijdige betaling van een of meer vervallen maandtermijnen wordt over het uitstaande saldo voor zover dit de kredietlimiet niet overschrijdt kredietvergoeding berekend conform het sub b gestelde. (…).
1.7.
Het krediet afgesloten bij de Voordeelbank B.V. is op 1 april 2019 beëindigd.
1.8.
Het krediet afgesloten bij de Voorschotbank B.V. is op 2 mei 2020 beëindigd.
1.9.
Op 7 december 2020 is een fusieakte verleden, waarbij InterBank de verkrijgende rechtspersoon was en de VoordeelBank B.V. en de Voorschotbank B.V. de verdwijnende rechtspersonen.

Vordering en verweer

2. [eiser] vordert thans primair – na wijziging van eis – dat de rentewijzigingsbedingen in de kredietovereenkomsten opgenomen worden vernietigd met terugbetaling aan [eiser] van alle betaalde rentevergoedingen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling van elke termijn, subsidiair vanaf het moment dat de kredietovereenkomsten waren beëindigd.
3. Aan deze vordering legt [eiser] – kort samengevat en voor zover na wijziging van eis van belang – het volgende ten grondslag. De rentewijzigingsbedingen zoals opgenomen in artikel 1 van de kredietovereenkomsten 6en artikel 3 van de daarbij behorende algemene voorwaarden, zijn oneerlijk. De Bank heeft, zo stelt [eiser] , bij aanvang van de overeenkomsten het wijzigingsmechanisme niet toegelicht en niet inzichtelijk gemaakt uit welke componenten de kredietvergoeding bestaat. De bedingen zijn onduidelijk en niet materieel transparant. [eiser] betwist dat er door partijen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomsten over het rentebeding is onderhandeld. De vordering van [eiser] is niet verjaard.
4. [eiser] heeft ook nog een subsidiaire en nog meer subsidiaire vordering ingesteld.
5. De Bank heeft de vorderingen gemotiveerd betwist. Op dit verweer zal hierna, voor zover nodig, nader worden ingegaan.

Beoordeling

Niet ontvankelijkheid?
6. Allereerst dient de vraag beantwoord te worden of [eiser] ontvankelijk is, gelet op hetgeen de Bank hierover heeft aangevoerd. De Bank stelt dat de vermeende vorderingen toebehoren aan [eiser] en [naam 2] gezamenlijk en dat bij eventuele toewijzing slechts bevrijd betaald kan worden aan [eiser] .
heeft ter zitting verklaard dat hij en zijn ex-echtgenote [naam 2] op huwelijkse voorwaarden waren gehuwd, dat zij de overeenkomsten niet heeft ondertekend en dat hij alle betalingen heeft verricht aan de Bank. Dit is onvoldoende bestreden door de Bank, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat er geen gemeenschap bestaat of heeft bestaan tussen [eiser] en [naam 2] . De Bank wordt dan ook niet gevolgd in haar verweer dat zij enkel bevrijdend kan betalen aan [eiser] en [naam 2] gezamenlijk. [eiser] is derhalve ontvankelijk in zijn vorderingen.

Verjaring?

7. De Bank doet voorts een beroep op verjaring van de vorderingen van [eiser] . Dat beroep wordt afgewezen. De verjaring voor vorderingen wegens onverschuldigde betaling bedraagt vijf jaar. De Richtlijn verzet zich in beginsel niet tegen een verjaringstermijn voor het instellen van de vordering die er toe strekt de uit die nietigverklaring voortvloeiende terugbetalingsplicht te doen gelden, voor zover die termijn niet ongunstiger is dan die welke voor soortgelijke nationale vorderingen geldt, en voor zover de uitoefening van de door de Richtlijn verleende rechten daardoor in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk wordt gemaakt (HvJ EU 9 juli 2020, C-698/18 en C-699/18). Laatstbedoelde voorwaarden brengen mee dat genoemde verjaringstermijn pas is aangevangen vanaf het moment waarop [eiser] ermee bekend kon zijn dat hij een vordering wegens onverschuldigde betaling tegen de Bank kon hebben. Nu [eiser] onweersproken heeft gesteld dat hij voor het eerst in door publicaties in de media en televisie uitzendingen in 2018 bekend is geworden met het feit dat de Bank ook andere factoren dan de marktrente aan de kredietvergoeding ten grondslag legt, is de vordering niet verjaard.

Artikel 1 van de doorlopend kredietovereenkomsten niet aan Richtlijn 93/13 onderworpen/onderhandeld over kredietvergoeding?

8. Anders dan De Bank heeft aangevoerd, maakt het feit dat zij zich heeft gehouden aan artikel 30 lid 3 onder f van de Wet op het consumentenkrediet (oud) nog niet dat artikel 1 van de doorlopend kredietovereenkomsten niet aan Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (de Richtlijn) is onderworpen. Dat maakt dus niet dat de daarin opgenomen verplichting niet aan de Richtlijn kan worden getoetst.
9. De Bank voert verder aan dat over (de hoogte van) de kredietvergoeding en de effectieve rente op jaarbasis is onderhandeld, waardoor op grond van artikel 3 van de Richtlijn niet kan worden getoetst op oneerlijkheid. In dat verband verwijst de Bank naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1725 (Airbnb), waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat Airbnb en de huurder geacht kunnen worden over de hoogte van de servicekosten te hebben onderhandeld als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Richtlijn.
10. De Hoge Raad kwam tot dat oordeel omdat de servicekosten waren begrepen in een concreet boekingsvoorstel en in dat voorstel werden gespecificeerd.
[eiser] heeft echter, anders dan de huurder van Airbnb in voornoemd arrest, geen concreet voorstel voorgelegd gekregen waaruit zijn betalingsverplichting voor de gehele duur van de overeenkomst volgde. Reeds daarom gaat de vergelijking met het Airbnb arrest niet op.
11. Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat op grond van art 3 lid 2 van de Richtlijn [1] aanvaarding door de consument van een gespecificeerd aanbod dat gestandaardiseerd in de overeenkomst is opgenomen, of bedoeld is om in meerdere overeenkomsten met consumenten gebruikt te worden, zoals voornoemd wijzigingsbeding, wordt vermoed niet het onderwerp van afzonderlijke onderhandelingen te zijn geweest. Indien een handelaar stelt dat over een standaard beding in de overkomst is onderhandeld, dient hij dit te bewijzen. De Bank heeft onvoldoende gesteld om daar aan toe te komen.
12. De rentewijzigingsbedingen zijn derhalve onderworpen aan de bepalingen van richtlijn 93/13.
Kernbeding dat niet op oneerlijkheid kan worden getoetst?
12. De Bank voert verder aan dat de rentewijzigingsbedingen het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst vormen en de gelijkwaardigheid van prestaties raken, waardoor niet op oneerlijkheid kan worden getoetst aangezien de rentebedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Ook in dat betoog wordt de Bank niet gevolgd.
14. In dit geding ligt dezelfde rechtsvraag voor als in het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 15 juni 2021 (ECLI:NL:GHAMS:2021:1801). In die zaak was tussen partijen een kredietovereenkomst gesloten met hetzelfde rentewijzigingsbeding als hier in geding. De tekst van artikel 1 van die overeenkomst en artikel 3 van de algemene voorwaarden is hetzelfde als in de overeenkomsten tussen [eiser] en (de rechtsvoorgangers van) de Bank.
15. Het oordeel van het gerechtshof dat dit wijzigingsbeding de toets aan de Richtlijn 93/13 oneerlijke bedingen niet kan doorstaan, wordt gevolgd. Zo kunnen kernbedingen
die niet duidelijk en niet begrijpelijk zijn geformuleerd en aldus niet transparant zijn, aan de Richtlijn worden getoetst. Dit transparantievereiste moet ruim worden uitgelegd, en impliceert dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument bij het sluiten van de overeenkomst in staat moet worden gesteld om de concrete werking van het beding te begrijpen, en op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen van het beding voor zijn financiële verplichtingen te beoordelen. Dat betekent dat de voornaamste gegevens die voor de beoordeling van die financiële verplichtingen nodig zijn, gemakkelijk toegankelijk moeten zijn.
15. De kantonrechter is van oordeel dat het kernbeding in artikel 1 van de krediet overeenkomsten en het beding in artikel 3 van de algemene voorwaarden oneerlijk zijn. Op grond van deze bedingen wordt de consument niet in staat gesteld om de concrete werking ervan te begrijpen, laat staan dat hij de economische gevolgen ervan voor zijn financiële verplichtingen kan beoordelen. Voor de consument staat immers niet vast hoe hoog de debetrente gedurende de looptijd van de overeenkomst precies is. De rente – en als gevolg daarvan ook de maandtermijn en het totaal te betalen bedrag – kan namelijk eenzijdig, naar believen, door kredietgever worden gewijzigd, waarmee de financiële positie van de kredietgever ten opzichte van de kredietnemer aanzienlijk kan worden verbeterd. Weliswaar zal de kredietnemer vooraf door de kredietgever worden geïnformeerd over een rentewijziging, maar nergens is bepaald op welke gronden de kredietgever de debetrente mag wijzigen en of het de kredietnemer in dat geval vrij staat de kredietovereenkomst op te zeggen. De debetrente die is vermeld in de overeenkomst is kortom niet meer dan een momentopname ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten, die bij wijze van spreken de volgende dag weer anders kan zijn. Op deze manier weet de consument niet waar hij aan toe is.

Vernietiging rentewijzigingsbedingen

17. Op grond van het voorgaande en in lijn met voornoemd arrest van het gerechtshof wordt geoordeeld dat de rentewijzigingsbedingen (artikel 1 van de kredietovereen-komsten en artikel 3 van de algemene voorwaarden) worden vernietigd. Hun inhoud kan niet worden herzien. Deze artikelen kunnen dus niet dienen als grondslag voor betaling van een kredietvergoeding. De vernietiging noopt niet tot het algehele vernietiging van de kredietovereenkomsten, maar heeft tot gevolg dat de Bank geen recht heeft op rente/kredietvergoeding. Dat betekent dat alle betalingen die [eiser] heeft gedaan aan de Bank uitsluitend moeten worden toegerekend aan de uitgeleende bedragen.
17. Nu artikel 1 van de kredietovereenkomsten en artikel 3 van de algemene voorwaarden worden vernietigd, is de primaire vordering toewijsbaar, zodat aan de subsidiaire, meer subsidiaire vordering en de overige standpunten van partijen – die niet tot een ander oordeel kunnen leiden – wordt voorbijgegaan.
17. De Bank wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
vernietigt de bedingen in artikel 1 van de kredietovereenkomsten en artikel 3 van de algemene voorwaarden bij de kredietovereenkomsten;
veroordeelt de Bank tot terugbetaling aan [eiser] van alle door [eiser] betaalde rentevergoedingen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de kredietovereenkomsten zijn beëindigd;
de Bank in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
exploot € 103,83
salaris € 467,50
griffierecht € 85,00
-----------------
totaal € 619,21
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt de Bank in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. B. Brokkaar, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Zie o.a. arrest HvJEU