AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Prejudiciële vragen over bemiddeling en oneerlijke handelspraktijken bij kortetermijnverhuur via platforms zoals Airbnb
In deze prejudiciële procedure heeft de Hoge Raad op 19 november 2021 vragen beantwoord over de rol van Airbnb als bemiddelaar bij de verhuur van vakantieaccommodaties. De zaak is ontstaan uit een verzoek van een kantonrechter in Rotterdam, die twijfels had over de toepassing van artikel 7:417 lid 4 BW, dat het in rekening brengen van bemiddelingskosten aan huurders verbiedt wanneer de tussenpersoon een natuurlijke persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. De Hoge Raad concludeert dat artikel 7:417 lid 4 BW niet van toepassing is op kortetermijnverhuur van vakantieaccommodaties, zoals aangeboden op platforms als Airbnb. Dit betekent dat Airbnb wel bemiddelingskosten kan vragen aan huurders, ook als deze huurders consumenten zijn.
De Hoge Raad heeft ook de vraag beantwoord of Airbnb in strijd handelt met de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien de omstandigheden van de zaak, Airbnb niet in strijd handelt met deze richtlijn, omdat de servicekosten duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd in de boekingsvoorstellen. De Hoge Raad concludeert dat er geen sprake is van een oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 6:193b BW, omdat de servicekosten gespecificeerd worden en de consument voldoende geïnformeerd is over de kosten die in rekening worden gebracht. De beslissing van de Hoge Raad biedt duidelijkheid over de juridische status van bemiddelingskosten bij kortetermijnverhuur via platforms en de bescherming van consumentenrechten.
Voetnoten
3.Kamerstukken II 1985/86, 19385, nr. 3, p. 2.
4.Kamerstukken II 1985/86, 19385, nr. 3, p. 5, en Kamerstukken II 2014/15, 34207, nr. 3, p. 2.
5.Kamerstukken II 1985/86, 19385, nr. 3, p. 2-3.
6.Kamerstukken II 2015/16, 34207, nr. 5, p. 2-3.
7.Kamerstukken II 2014/15, 34207, nr. 3, p. 1-2.
8.SER-Advies van 15 februari 1985, nr. 85/01, Advies bemiddeling onroerend goed.
9.Kamerstukken II 1985/86, 19385, nr. 3, p. 6.
10.Kamerstukken II 1988/89, 19385, nr. 6, p. 2.
11.Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, PbEG 1993, L 95/29.
12.Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en tot wijziging van Richtlijn 84/450/EEG van de Raad, Richtlijnen 97/7/EG, 98/27/EG en 2002/65/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 2006/2004 van het Europees Parlement en de Raad („Richtlijn oneerlijke handelspraktijken”), PbEU 2005, L 149/22.