De zesde grief van [appellante] behelst onder meer dat het rentebeding in de overeenkomst oneerlijk is in de zin van EG-Richtlijn 93/13 (Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten). Hoist Portfolio heeft zulks bestreden, maar in de grief van [appellante] wel aanleiding gevonden om haar eis te wijzigen, des dat zij slechts aanspraak maakt op de
wettelijkerente, vanaf 13 augustus 2014.
De grief van [appellante] plaatst het hof voor de – overigens ook ambtshalve te beantwoorden – vraag of de bedingen waarop Hoist Portfolio haar vorderingen tot betaling van rente baseert, de toets aan EG-Richtlijn 93/13 kunnen doorstaan. Zo de desbetreffende bedingen zouden moeten worden gekwalificeerd als kernbedingen (vgl. HvJEU 23 april 2015, C-96/14, ECLI:EU:C:2015:262 (Van Hove)), vallen ze alleen onder de uitzondering van art. 4 lid 2 EG-Richtlijn 93/13, als ze duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Dit transparantievereiste moet ruim worden uitgelegd, en impliceert dat een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument bij het sluiten van de overeenkomst in staat moet worden gesteld om de concrete werking van het beding te begrijpen, en op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de – mogelijk aanzienlijke – economische gevolgen van het beding voor zijn financiële verplichtingen te beoordelen (HvJEU 21 maart 2013, C-92/11, ECLI:EU:C:2013:180 (RWE); HvJEU 23 april 2015, C-96/14, ECLI:EU:C:2015:262 (Van Hove)), wat betekent dat de voornaamste gegevens die voor de beoordeling van die financiële verplichtingen nodig zijn, gemakkelijk toegankelijk moeten zijn (HvJEU 30 april 2014, C-26/13, ECLI:EU:C:2014:85 (Kásler); HvJEU 20 september 2017, C‑186/16, ECLI:EU:C:2017:703 (Andriciuc); HvJEU 3 maart 2020, C-125/18, ECLI:EU:C:2020:138 (Gómez del Moral Guasch); HvJEU 9 juli 2020, C-452/18, ECLI:EU:C:2020:538 (Ibercaja); HvJEU 3 september 2020, C-84/19, ECLI:EU:C:2020:631 (Profi Credit Polska); HvJEU 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia).
Naar het oordeel van het hof voldoen art. 1 van de overeenkomst en art. 3 van de algemene voorwaarden bij die overeenkomst niet aan het transparantievereiste. Hoewel uit art. 1 van de overeenkomst lijkt te volgen dat de consument naast rente een kredietvergoeding verschuldigd is, staat in art. 3 onder a van de algemene voorwaarden dat de kredietvergoeding wordt uitgedrukt in de effectieve rente en alle kosten van het krediet omvat. Volgens de linkerkolom van art. 1 wordt de kredietvergoeding van dag tot dag berekend, maar in de rechterkolom wordt ze uitgedrukt in een percentage per maand, 0,458%. Als dat percentage wordt vermenigvuldigd met twaalf, is de som niet 5,6% – zoals ingevolge art. 3 van de algemene voorwaarden het geval zou moeten zijn – maar 5,496%. Volgens art. 3 onder b van de algemene voorwaarden kan de effectieve rente naar goeddunken van de kredietgever worden gewijzigd. Een gemiddelde consument is op basis hiervan niet in staat om de concrete werking van de bedingen te begrijpen, laat staan dat hij de economische gevolgen ervan voor zijn financiële verplichtingen kan beoordelen.
Hoewel de rente niet het in art. 4 Besluit kredietvergoeding gestelde maximum overschrijdt, zijn art. 1 van de overeenkomst en art. 3 van de algemene voorwaarden naar het oordeel van het hof ook oneerlijk. Aangezien op grond van art. 1 de rente (kredietvergoeding) per dag wordt berekend, impliceert art. 3 van de algemene voorwaarden dat de kredietgever zonder enige beperking bevoegd is om de debetrentevoet per dag te wijzigen en zijn financiële positie ten opzichte van de kredietnemer te verbeteren, Behoudens het feit dat de kredietnemer schriftelijk over de wijziging zal worden geïnformeerd, is niets geregeld over de voorwaarden en procedure voor wijziging van de rente. [appellante] en haar toenmalige echtgenoot hebben bij het sluiten van de overeenkomst dan ook niet alle informatie ontvangen die van invloed kan zijn op de omvang van hun verplichtingen jegens De IJssel. Omdat de bedingen oneerlijk zijn, kunnen ze geen grondslag zijn voor betaling van rente en kredietvergoeding door [appellante] en haar ex-echtgenoot.
De bedingen moeten daarom uit de kredietovereenkomst worden geschrapt. Hun inhoud kan niet worden herzien. Evenmin kan (door middel van een eiswijziging) door afstand van de rechten die uit de bedingen zouden voortvloeien respectievelijk aanpassing van de vordering aan het aanvullende recht dat zonder het beding van toepassing zou zijn geweest, worden bewerkstelligd dat de vordering althans ten dele toewijsbaar is (bijvoorbeeld HvJEU 26 januari 2017, C‑421/14, ECLI:EU: C:2017:60 (Banco Primus); HvJEU 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia). Omdat de nietigheid van de bedingen niet ertoe noopt de kredietovereenkomst in haar geheel nietig te verklaren, heeft Hoist Portfolio dus geen recht op rente/kredietvergoeding (HvJEU 21 januari 2015, C-482/13, C-484/13, C-485/13, C-487/13, ECLI:EU:C:2015:21 (Unicaja Banco)).