Overwegingen
1.
Eiseres werkte als administratief medewerkster voor 32 uur per week. Op
15 juli 2013 heeft zij zich ziek gemeld met een hersenvliesontsteking als gevolg van een waterpokkeninfectie. Met ingang van 13 juli 2015 is aan haar een WIA-uitkering toegekend vanwege arbeidsongeschiktheid van 52,57%. Naar aanleiding van een melding dat haar gezondheidssituatie is verslechterd, heeft het Uwv haar WIA-uitkering gewijzigd naar een arbeidsongeschiktheid van 53,35% per 1 oktober 2016. Hiertegen loopt nog een hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
2. Deze zaak gaat over een nieuwe melding van eiseres op 22 november 2017 dat haar gezondheid sinds 13 oktober 2017 is verslechterd.
3. Aanvankelijk achtte het Uwv eiseres per 11 januari 2018 voor 57,22% arbeidsongeschikt, maar in het bestreden besluit heeft het Uwv eiseres volledig arbeidsongeschikt geacht met ingang van 1 april 2018.
4. Tussen partijen is in geschil of eiseres per 1 april 2018 (de datum in geding) niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is en zij in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Eiseres vindt van wel; het Uwv vindt van niet.
5. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
6. Volgens vaste rechtspraakdient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt vast dat het Uwv pas in beroep in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 februari 2021 heeft uitgelegd waarom eiseres niet duurzaam arbeidsongeschikt is. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 november 2020 ontbreekt een motivering aan de hand van het beoordelingskader ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen.’ Dit is te verklaren, omdat het Uwv eiseres pas bij het arbeidskundig onderzoek van 1 december 2020 volledig arbeidsongeschikt heeft geacht. Dit laat echter onverlet dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, omdat het Uwv gehouden is zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen. Reeds daarom is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank zal in het navolgende onderzoeken of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen blijven.
8. In het rapport van 25 februari 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de hand van het beoordelingskader ‘Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen’ beoordeeld of eiseres duurzaam arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft restklachten na een in 2013 doorgemaakte hersenvliesontsteking. Een beeldvormend onderzoek in 2015 toonde geen afwijkingen aan. Ook een neuropsychologisch onderzoek liet toen geen afwijkingen zien. Wegens persisterende klachten van de prikkelgevoeligheid, vermoeidheid en concentratie- en geheugenproblemen volgde eiseres in 2015-2016 een revalidatietraject bij Reade, gericht op het omgaan met de klachten en het vermijden van uitlokkende factoren, met weinig resultaat. Behandelaars bij Reade stelden dat verandering in het functioneringsniveau van eiseres niet te verwachten was. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep betekent dat echter niet dat behandelmogelijkheden uitgesloten zijn en dat er geen verbetering van de functionele mogelijkheden mogelijk is. Uit de medische gegevens komt naar voren dat er bij eiseres op en rond de datum in geding een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een angststoornis aangetoond zijn. Deze aandoeningen zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep goed behandelbaar en kunnen verbeteren. Uit medische informatie volgt niet dat eiseres voor de PTSS een volledige behandeling heeft gehad. Zij is in 2018 wel naar een psycholoog verwezen, maar de behandeling bestond slechts uit een beperkt aantal sessies en niet af te leiden is of de intensiteit en aard van de behandeling optimaal zijn geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijst verder op de mogelijkheden van een combinatiebehandeling, andere behandelopties bij stagnering van het herstel, zoals intensivering van de therapie en een psychiatrische second opinion en verwijzing naar een in angststoornis gespecialiseerde behandelsetting of klinische behandeling. Op en rond datum in geding is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen gebruik gemaakt van deze behandelmethoden. Ook is niet gebleken van een multidisciplinaire behandeling van de vermoeidheidsklachten van eiseres, die multifactorieel bepaald is. Verder zijn er mogelijke behandelingen van conditieverlies die onder andere uit spiertraining of aangepaste sportactiviteiten bestaan. Deze aanpak kan aan een duidelijke verbetering van het uithoudingsvermogen bijdragen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt zich daarom op het standpunt dat de behandelopties op de datum in geding (1 april 2018) niet zijn uitgeput en dat geen sprake is van een medische eindtoestand. De nog te benutten behandelmogelijkheden en interventies kunnen leiden tot herstel van evenwicht en verbetering van persoonlijk en sociaal functioneren met vermindering van de beperkingen ten aanzien van werken met onvoorspelbare werksituaties, hoog handelingstempo en omgaan met conflicten die in combinatie met een urenbeperking bepalend zijn voor de mate van arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt, hoewel niet te verwachten is dat resterende beperkingen op het sociaal-psychisch vlak zullen overgaan, dat de belastbaarheid zoals die is opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 2 december 2020 wel degelijk haalbaar is.
9. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de FML van 2 december 2020 inhoudelijk niet verschilt van de FML van 10 november 2020, behalve dat onder het kopje ‘duurzaamheid arbeidsbeperking’ de verwachting is opgenomen dat verbetering van de belastbaarheid redelijk tot goed is. Op basis van de FML van 10 november 2020 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat eiseres volledig arbeidsongeschikt is. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 25 februari 2021 volgt dat de FML van 2 december 2020 is opgesteld om aan te geven op welke aspecten de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog verbeteringen verwacht. Omdat de FML van 2 december 2020 inhoudelijk niet verschilt van de FML van 10 november 2020, kan deze echter niet dienen ter onderbouwing van het standpunt dat de functionele mogelijkheden kunnen verbeteren. In zoverre is sprake van een motiveringsgebrek.
10. Over het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de functionele mogelijkheden van eiseres op 1 april 2018 nog kunnen verbeteren overweegt de rechtbank verder het volgende. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar IVA-claim informatie ingebracht van haar revalidatiearts, bij wie zij vanaf 30 april 2015 onder behandeling is. In de brief van 30 december 2020 schrijft de revalidatiearts dat de revalidatiebehandeling ter verbetering van functioneren jaren geleden is afgerond. Voor de gevolgen van het hersenletsel en de prognose verwijst de revalidatiearts naar haar eerdere verklaring van
29 mei 2017. De situatie en gevolgen zijn gelijk. En dit geldt ook voor het niveau van functioneren. In de brief van 29 mei 2017 zijn de gevolgen van het hersenletsel door de revalidatiearts beschreven. Het moeite hebben met het verwerken van prikkels staat op de voorgrond. Dit leidt er bij eiseres toe dat zij met name bij geluid erg vermoeid raakt. Zij is hierdoor fysiek en mentaal erg laag belastbaar. Bij overprikkeling krijgt eiseres meer hoofdpijn, en heeft zij toename van haar cognitieve klachten zoals volhouden van de aandacht, onthouden, tempo van handelen, spreken en horen. Alle geluiden komen extreem heftig binnen. Gezien de termijn na het letsel verwacht de revalidatiearts geen verandering meer in het niveau van functioneren van eiseres, zo staat in de brief van 29 mei 2017, dus vóór de datum in geding. Dit standpunt wordt door de revalidatiearts herhaald in de brief van 30 december 2020.
11. In de tussentijd, in een eerdere procedure, heeft de rechtbank twee deskundigen benoemd, een neuroloog en een onafhankelijke verzekeringsarts, die eiseres hebben onderzocht. Die procedure ging over de medische situatie van eiseres op de datum
1 oktober 2016. De neuroloog zag eiseres op een spreekuur van 8 februari 2018. De neuroloog schrijft dat met een neuropsychologisch onderzoek bij eiseres geen afwijkingen worden geobjectiveerd, maar merkt daarbij op dat neuropsychologisch onderzoek niet specifiek is voor het type klachten dat eiseres heeft. Volgens de neuroloog is de ernst van de klachten van eiseres na een doorgemaakte hersenvliesontsteking uitzonderlijk. Een causale relatie tussen de klachten en de hersenvliesontsteking is volgens de neuroloog aannemelijk, maar de ernst van de klachten wordt ook beïnvloed door andere factoren zoals stress. Uit de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt de rechtbank af dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt nog behandelmogelijkheden ziet, namelijk een behandeling voor de PTSS, de angststoornis en voor de vermoeidheidsklachten. Dat zou dan tot een verbetering van de functionele mogelijkheden van eiseres kunnen leiden.
12. De rechtbank vindt de onderbouwing daarvan echter onvoldoende in het licht van de opmerking van de neuroloog dat neuropsychologisch onderzoek niet specifiek is voor de klachten van eiseres en ook in het licht van het standpunt van de revalidatiearts dat geen verandering meer in het niveau van functioneren van eiseres wordt verwacht. Daarnaast is de revalidatiearts in de brief van 30 december 2020 ingegaan op het neuropsychologisch onderzoek. De revalidatiearts schrijft dat in het neuropsychologisch onderzoek wordt benoemd dat de cognitieve stoornissen hoogstwaarschijnlijk worden beïnvloed door verhoogde vermoeidheids-, angst- en depressieve klachten en dat deze cognitieve stoornissen kunnen afnemen wanneer dit verbetert. Volgens het revalidatieteam kan dit echter hooguit leiden tot een verbetering van het algemene welzijn van eiseres. Het revalidatieteam verwacht niet dat dit zal leiden tot een verbetering in het niveau van functioneren van eiseres. Deze brief dateert weliswaar van ver na de datum in geding, maar niet valt in te zien dat deze conclusie niet ook geldt voor de datum in geding, aangezien de revalidatiearts in de brief van 30 december 2020 schrijft dat de behandeling jaren geleden al is afgerond en de gevolgen van het hersenletsel en de prognose hetzelfde zijn als in 2017.
13. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar laatste rapport van
11 oktober 2021 er nog op gewezen dat geobjectiveerde hersenafwijkingen uit geen enkel medisch stuk (zoals een MRI) naar voren komt. De rechtbank vindt dit echter geen doorslaggevend argument. Niet in geschil is immers dat eiseres in 2013 een hersenvliesontsteking heeft doorgemaakt en dat zij nadien beperkingen ondervindt. De neuroloog die eerder in opdracht van de rechtbank een deskundigenrapport heeft uitgebracht vindt het bovendien aannemelijk dat er een causaal verband bestaat tussen de klachten van eiseres en de doorgemaakte hersenvliesontsteking.
14. Tot slot wijst de rechtbank erop dat begeleider en neuropsycholoog [naam] op de zitting de visie van de revalidatiearts heeft onderschreven. [naam] heeft toegelicht dat eiseres met een multidisciplinaire behandeling bij de revalidatiearts een bepaald basisniveau in haar functioneren heeft bereikt, waarin geen verbetering meer mogelijk is. Haar functioneren vanuit dit basisniveau fluctueert naar gelang factoren zoals stress zich voordoen. Zij kan op dit basisniveau functioneren zolang zij haar grenzen niet te boven gaat en vasthoudt aan vaste leefregels en dagstructuur. Vanuit zijn deskundigheid als neuropsycholoog heeft [naam] uitgelegd dat patiënten met niet-aangeboren hersenletsel zoals eiseres na het optreden van het letsel eerst ver terugzakken in hun mogelijkheden. Daarna volgt een periode van herstel en revalidatie. In de beginperiode van een jaar tot anderhalf jaar na het letsel gaat dit herstel redelijk vlot en daarna wordt een stabiel (eind)niveau bereikt, dat (veel) lager kan liggen dan het functioneringsniveau vóór het letsel. Dit uit zich volgens [naam] met name in de belastbaarheid en prikkelgevoeligheid. Bij eiseres is dit stabiele niveau dus ongeveer anderhalf jaar na juli 2013 bereikt. Op de datum in geding was daarom geen sprake meer van een situatie die nog kon leiden tot een verbetering van de functionele mogelijkheden van eiseres.
15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft onderbouwd dat de functionele mogelijkheden van eiseres nog konden verbeteren op de datum in geding. De rechtsgevolgen van het bestreden besluit kunnen daarom niet in stand blijven.
16. Daarmee staat de rechtbank voor de keuze om een tussenuitspraak te doen of zelf in de zaak te voorzien met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht. In dit geval ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De lange duur van deze procedure brengt met zich dat mag worden verondersteld dat alle beschikbare medische informatie over de situatie van eiseres op en rond 1 april 2018 zich in het rechtbankdossier bevindt en dat partijen voldoende gelegenheid hebben gehad om daarover een standpunt in te nemen. Daarnaast vindt de rechtbank het van belang dat het geschil voor eiseres zoveel mogelijk tot een einde komt en zij duidelijkheid krijgt over haar uitkering per 1 april 2018.
17. De rechtbank zal daarom zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiseres met ingang van 1 april 2018 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Deze uitspraak zal in de plaats treden van het vernietigde bestreden besluit.
Overschrijding van de redelijke termijn
18. Eiseres heeft de rechtbank verzocht het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij lijdt als gevolg van het bestreden besluit. Zij heeft daarbij ook gevraagd om vergoeding van immateriële schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
19. Volgens vaste rechtspraakmag in procedures als deze over een WIA-uitkering, de behandeling van het bezwaar hoogstens een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank hoogstens anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd, tenzij er omstandigheden zijn die een langere behandelduur rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
20. Het bezwaarschrift van eiseres is gedateerd op 7 november 2018 en op
8 november 2018 door het Uwv ontvangen. Het Uwv heeft het bestreden besluit genomen op 4 december 2020. De bezwaarfase heeft daarmee twee jaar en bijna één maand geduurd. De rechtbank doet op 6 januari2022 uitspraak in deze zaak. Dit betekent dat de bezwaar- en beroepsprocedure in totaal afgerond drie jaar en twee maanden heeft geduurd. De redelijke termijn is daarmee overschreden met een jaar en twee maanden.
21. Deze overschrijding wordt veroorzaakt doordat de bezwaarprocedure te lang heeft geduurd. Het Uwv heeft hieromtrent geen standpunt ingenomen. Er is in dit geval dan ook niet gebleken van omstandigheden die de lange behandelduur rechtvaardigen.
22. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 1.500,-. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn volledig is toe te rekenen aan het Uwv, zal de rechtbank het Uwv veroordelen om deze schadevergoeding aan eiseres te betalen.
23. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat eiseres met ingang van 1 april 2018 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
24. Omdat het beroep gegrond is dient het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
25. Tot slot dient het Uwv de door eiseres gemaakte proceskosten te vergoeden. De kosten van bezwaar zijn door het Uwv al aan eiseres vergoed. Voor de beroepsprocedure stelt de rechtbank de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,-.