Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in Polen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te vragen. Dit is noodzakelijk omdat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander, wat van belang is voor de beslissing over de overlevering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar in Nederland heeft verbleven en dat hij in die periode een inkomen had dat boven de bijstandsnorm lag. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon al langer dan vijf jaar in Nederland verblijft en dat hij geworteld is in de Nederlandse samenleving. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de voorwaarden voor gelijkstelling, omdat hij een economisch niet-actieve unieburger zou zijn.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon, ondanks zijn status als economisch niet-actieve unieburger, aan de voorwaarden voor gelijkstelling voldoet. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering uitgesteld totdat de IND een verklaring kan geven over de gevolgen van de opgelegde straf voor het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon in Nederland. De rechtbank heeft de zaak geschorst en het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd heropend, met de opdracht om de opgeëiste persoon en een tolk op een later tijdstip opnieuw op te roepen.