ECLI:NL:RBAMS:2022:4208

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
13/135011-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening en schorsing van het onderzoek in een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de opgeëiste persoon en de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander

Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon, geboren in Polen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te vragen. Dit is noodzakelijk omdat de opgeëiste persoon voldoet aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander, wat van belang is voor de beslissing over de overlevering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar in Nederland heeft verbleven en dat hij in die periode een inkomen had dat boven de bijstandsnorm lag. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon al langer dan vijf jaar in Nederland verblijft en dat hij geworteld is in de Nederlandse samenleving. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon niet voldeed aan de voorwaarden voor gelijkstelling, omdat hij een economisch niet-actieve unieburger zou zijn.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de opgeëiste persoon, ondanks zijn status als economisch niet-actieve unieburger, aan de voorwaarden voor gelijkstelling voldoet. De rechtbank heeft de beslissing over de overlevering uitgesteld totdat de IND een verklaring kan geven over de gevolgen van de opgelegde straf voor het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon in Nederland. De rechtbank heeft de zaak geschorst en het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd heropend, met de opdracht om de opgeëiste persoon en een tolk op een later tijdstip opnieuw op te roepen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/135011-22 (EAB II)
RK nummer: 22/2896
Datum uitspraak: 14 juli 2022
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 juni 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 mei 2022 door
the Circuit Court of Zielona Góra(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
Judgment by the District Court of Żagań(Polen) van 6 augustus 2019 (referentie: II K 331/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van acht maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog zeven maanden en 28 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft gesteld dat de opgeëiste persoon niets van de zaak afwist. Zijn moeder, die inmiddels is overleden, stuurde altijd de post door. Hij heeft in deze zaak zijn verdediging niet kunnen voeren.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat de opgeëiste persoon volgens het EAB in persoon gedagvaard is. Verder wist hij van de zaak omdat hij in deze zaak twee dagen in voorarrest heeft gezeten.
Het oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen bij het proces, maar in persoon is opgeroepen op 28 juni 2019. Hij is hierbij, blijkens het EAB, geïnformeerd over de datum en de plaats van het proces en geïnformeerd over het feit dat een beslissing in zijn afwezigheid kan worden genomen wanneer hij niet zou verschijnen.
De situatie van sub a van artikel 12 OLW is derhalve van toepassing, zodat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet aan de orde is.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt, met de raadsman en de officier van justitie, vast dat het feit, zoals omschreven in het EAB (‘het niet betalen van kinderalimentatie’) naar Nederlands recht niet strafbaar is. Uit het EAB en de aanvullende informatie blijkt immers niet dat door het niet betalen van kinderalimentatie de kinderen in een hulpeloze toestand zijn terechtgekomen. De rechtbank verwijst in dit kader naar overweging 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021. [1] De rechtbank zal echter geen gebruik maken van haar bevoegdheid om op grond van het ontbreken van de dubbele strafbaarheid de overlevering te weigeren, nu de feiten zelf met name aanknopingspunten met de Poolse rechtsorde hebben omdat zij zijn begaan in Polen, door een Poolse onderdaan tegen kinderen met de Poolse nationaliteit.
Voorts blijkt uit het navolgende dat de opgeëiste persoon mogelijk in aanmerking komt voor gelijkstelling, in welk geval het – gelet op het belang van de opgeëiste persoon om zijn sociale re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden – de voorkeur verdient de overlevering te weigeren op grond van artikel 6a OLW onder overname van de straf. [2]
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat het zijn voorkeur heeft de opgelegde straf in Nederland uit te zitten.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon heeft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verbleven in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger niet hoeft te worden aangetoond door middel van overlegging van een verblijfsdocument; dit kan ook door aan te tonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht is voldaan.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon al langer dan vijf jaar in Nederland verblijft. Hij heeft in 2015 en een gedeelte van 2016 in Nederland gewerkt, waarna hij een ernstig ongeluk heeft gehad en in 2016, 2017 en 2018 een Ziektewet-uitkering heeft genoten. In 2019 heeft hij weer gewerkt, waarna hij blijvend arbeidsongeschikt is geworden en in 2020 en 2021 een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten) heeft genoten. De raadsman heeft voorafgaand aan de zitting een overzicht van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) betreffende het arbeidsverleden van de opgeëiste persoon overgelegd. Ook heeft de raadsman inkomensverklaringen van de Belastingdienst overgelegd over de jaren 2015 tot en met 2021 en stukken betreffende de zorgverzekering van de opgeëiste persoon over de jaren 2018 tot en met 2021. De opgeëiste persoon is geworteld in Nederland, heeft hier een inkomen, een woning, een partner en een ziektekostenverzekering, aldus de raadsman.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan de eerste voorwaarde. De opgeëiste persoon staat weliswaar sinds 2016 in Nederland ingeschreven, zodat op grond daarvan aangenomen kan worden dat hij ten minste vijf jaar in Nederland verblijft, maar hij genoot een Ziektewet-uitkering en geniet een WIA-uitkering. Dat betekent dat hij een economisch niet-actieve unieburger is. Derhalve moet hij, om voor gelijkstelling in aanmerking te komen, een ziektekostenverzekering hebben en voldoende middelen van bestaan, te weten een inkomen dat tenminste gelijk is aan het minimumloon. Daarvan is geen sprake. Bovendien heeft de opgeëiste persoon pas sinds 2018 een ziektekostenverzekering. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 6a, met overname van de straf. Het ontbreken van de dubbele strafbaarheid staat daar niet aan in de weg. De officier van justitie verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank van 18 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6776.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de door de raadsman overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar (2017-2021) steeds een inkomen had boven 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. [3]
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, geldt voor economisch niet-actieve unieburgers geen hoger normbedrag. De rechtbank verwijst in dit verband naar de Verblijfsrichtlijn (Richtlijn 2004/38).
Naar het oordeel van de rechtbank kan de opgeëiste persoon pas vanaf het moment dat hij een IVA-uitkering ontving worden aangemerkt als economisch niet-actief. Een unieburger, zoals de opgeëiste persoon, die heeft gewerkt en vervolgens in de Ziektewet terechtkomt, verliest immers niet zijn status als werknemer. Na de periode waarin hij een Ziektewet-uitkering genoot, heeft de opgeëiste persoon weer gewerkt. Hij was en bleef dan ook werknemer. Dit werd pas anders toen hij als arbeidsongeschikt in de zin van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) werd aangemerkt. Vanaf dat moment (in 2020) diende hij derhalve als economisch niet-actieve unieburger te beschikken over een ziektekostenverzekering. Uit de overgelegde stukken blijkt evenwel dat hij reeds vanaf 2018 beschikte over een ziektekostenverzekering.
De rechtbank concludeert dan ook dat aan de eerste voorwaarde is voldaan.
Tweede voorwaarde
Vervolgens moet de rechtbank toetsen of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander. Dat gebeurt aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Nu een dergelijke verklaring nog niet beschikbaar is, zal de rechtbank het onderzoek heropenen en schorsen, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen deze alsnog aan de IND te vragen.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een verklaring van de IND te vragen over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf.
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van de opgeëiste persoon.
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. R. Godthelp en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.vergelijk rechtbank Amsterdam 18 november 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6776.
3.Zie het door Immigratie- en Naturalisatiedienst gehanteerde beleid (hoofdstuk B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000)