In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om toestemming voor uitbreiding van de vervolging, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gebaseerd op artikel 14 van de Overleveringswet (OLW) en betrof een persoon die in België gedetineerd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek voldoet aan de vereisten van de OLW en dat de overgeleverde persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in België tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat de garanties die door de Belgische autoriteiten zijn gegeven, voldoende zijn om te waarborgen dat de overgeleverde persoon niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft het verzoek om toestemming voor uitbreiding van de vervolging toegewezen, waarbij zij heeft geoordeeld dat de overgeleverde persoon de mogelijkheid heeft gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.