ECLI:NL:RBAMS:2022:4206

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
22/3313
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor uitbreiding van de vervolging in het kader van Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om toestemming voor uitbreiding van de vervolging, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek was gebaseerd op artikel 14 van de Overleveringswet (OLW) en betrof een persoon die in België gedetineerd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek voldoet aan de vereisten van de OLW en dat de overgeleverde persoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, in Nederland zijn straf zal ondergaan indien hij in België tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat de garanties die door de Belgische autoriteiten zijn gegeven, voldoende zijn om te waarborgen dat de overgeleverde persoon niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft het verzoek om toestemming voor uitbreiding van de vervolging toegewezen, waarbij zij heeft geoordeeld dat de overgeleverde persoon de mogelijkheid heeft gehad om zijn bezwaren naar voren te brengen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

RK-nummer: 22/3313
Datum beslissing: 30 juni 2022
BESLISSING
op de vordering ex artikel 14, derde lid, Overleveringswet (hierna: OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank op 17 juni 2022, strekkende tot het in behandeling nemen van een verzoek om toestemming te verlenen voor uitbreiding van de vervolging als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, OLW voor feiten die vóór het tijdstip van de overlevering zijn begaan en waarvoor de betrokkene niet is overgeleverd. Dit verzoek is ingediend door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België) op 18 november 2021 en betreft:
[overgeleverde persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1954 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in België ,
hierna te noemen: de overgeleverde persoon.

1.Beoordeling

Het verzoek bevat de gegevens als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De voorhanden zijnde stukken zijn toereikend om - met volledige eerbiediging van de rechten van verdediging van de overgeleverde persoon - een beslissing te nemen.
Het verzoek betreft een feit ten aanzien waarvan krachtens de OLW overlevering had kunnen worden toegestaan.

2.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De overgeleverde persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Brugge heeft op 29 juli 2021 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar NEDERLAND van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [overgeleverde persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar NEDERLAND zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

3.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waarvan hier sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De
General Counsellorbij het
Directorate General Legislation, Fundamental Rights and Freedomsheeft bij brief van 9 september 2021 de volgende algemene garantie gegeven:
“Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.”
Eerder in deze brief wordt ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
“Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.”
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5759) heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank nog altijd uit van de geboden zekerheid in de hiervoor genoemde garantie. [2] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, met de afgegeven detentiegarantie voor de opgeëiste persoon is weggenomen. De detentieomstandigheden in België staan dan ook niet in de weg aan het verlenen van aanvullende toestemming.

4.Beoordeling

Uit informatie van het Belgisch Openbaar Ministerie, kennelijk namens de uitvaardigende justitiële autoriteit, blijkt het volgende.
Tijdens zijn verhoor ten overstaan van de Procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, op 24 mei 2022 verklaarde betrokkene dat hij zich niet kon uitlaten over het doen van afstand van het specialiteitsbeginsel, omdat hij eerst wilde overleggen met zijn advocaat. Bij dit verhoor heeft hij een kopie ontvangen van het verzoek om aanvullende toestemming van 18 november 2021. Vervolgens werd hij uitgenodigd voor verhoor op 3 juni 2022 betreffende het specialiteitsbeginsel inzake overlevering. Betrokkene liet vanuit de gevangenis weten dat de reden van het verzoek om naar de rechtbank te komen hem onbekend was. Het Belgisch Openbaar Ministerie concludeert dat betrokkene niet bereid is medewerking te verlenen, hetgeen wordt opgevat als een weigering tot aanvullende overlevering en geen afstand van het specialiteitsbeginsel.
Nu de opgeëiste persoon een kopie van het verzoek om aanvullende toestemming heeft ontvangen en in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord, is de rechtbank van oordeel dat betrokkene feitelijk de mogelijkheid heeft gehad om eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek om aanvullende toestemming naar voren te brengen (vgl. HvJ EU 26 oktober 2021, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63).
De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen.

5.Beslissing

De rechtbank:
verleent op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, en derde lid, OLW toestemming voor uitbreiding van de vervolging van
[overgeleverde persoon]voor het feit zoals vermeld in het verzoek.
Deze beslissing is genomen op 30 juni 2022 door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. A.J. Scheijde en W.B. van Bockel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog griffier.

Voetnoten

2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak