ECLI:NL:RBAMS:2022:42

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
6 januari 2022
Zaaknummer
C/13/693555 / HA ZA 20-1183
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van bankrelatie door trustkantoor na opzegging door bank

In deze zaak vordert Maprima Management B.V., een trustkantoor, dat ING Bank N.V. haar bankrelatie voortzet na een eerdere opzegging. ING had de bankrelatie opgezegd vanwege verhoogde operationele, juridische en reputatie risico's die verbonden zijn aan trustdoelvennootschappen. Maprima stelt dat de opzegging onrechtmatig is en dat ING haar zorgplicht schendt door de bankrekening op te zeggen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, inclusief een mondelinge behandeling, en heeft vastgesteld dat Maprima afhankelijk is van de bankrekening voor haar voortbestaan. De rechtbank weegt de belangen van beide partijen en concludeert dat het belang van Maprima bij voortzetting van de bankrelatie zwaarder weegt dan het belang van ING bij beëindiging. De rechtbank gebiedt ING om de bankrelatie met Maprima voort te zetten, maar wijst de vordering tot een verklaring voor recht af. ING wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/693555 / HA ZA 20-1183
Vonnis van 5 januari 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAPRIMA MANAGEMENT B.V.,
gevestigd te Maastricht ,
eiseres,
advocaat mr. E.C. Timmer te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.P. Raas te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Maprima en ING genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in incident van 20 januari 2021,
  • de conclusie van antwoord van ING, met producties,
  • het tussenvonnis van 29 september 2021, waarbij een mondelinge behandeling is gelast.
1.2.
Op 22 november 2021 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Maprima is een trustkantoor met een vergunning overeenkomstig de Wet toezicht trustkantoren 2018 (hierna: Wtt 2018). Zij treedt op als statutair bestuurder van vennootschappen (zogenoemde doelvennootschappen) en/of verleent domicilie in de zin van Wtt 2018 zonder statutair bestuurder te zijn van de betreffende vennootschap.
2.2.
Sinds 2004 heeft Maprima bij ING een zakelijke bankrekening waarmee ze kan deelnemen aan het betalingsverkeer. Voor deze dienst betaalt Maprima per 1 januari 2021 € 90,02 per jaar en een (vast) bedrag per transactie.
2.3.
Bij brief van 12 december 2019 heeft ING de overeenkomst met Maprima per 1 juni 2020 opgezegd. In haar brief heeft zij hiervoor de volgende reden gegeven:
“De afgelopen jaren heeft ING haar dienstverlening aan de Nederlandse trustsector beperkt. ING heeft in 2017 het besluit genomen om de dienstverlening aan trustdoelvennootschappen waarmee geen brede klantrelatie bestond te beëindigen. Het beëindigen van dienstverlening aan trustdoelvennootschappen heeft als achtergrond dat hier voor de bank inherent hogere operationele, juridische en reputationele risico’s aan verbonden zijn dan aan bancaire dienstverlening aan bedrijven uit andere sectoren. ING is niet langer bereid die hogere risico’s te aanvaarden.
Het verhoogd risico ten aanzien van trustdoelvennootschappen, maakt dat ook trustkantoren zelf een verhoogd risico opleveren. Immers, trustdoelvennootschappen behoren tot de klantgroep waaraan trustkantoren hun diensten verlenen. Daarbij komt de (aanhoudende) politieke en maatschappelijke discussie over de dienstverlening van de trustsector.
Net als voor andere banken is reputatie voor ING essentieel om zaken te kunnen blijven doen. Dit brengt mee dat ING voortdurend (her)overweegt met welke klanten zij wel en met welke klanten zij geen zaken wil doen. Die heroverweging heeft ING ook uitgevoerd ten aanzien van trustkantoren.
Het verhoogd risicoprofiel van partijen die actief zijn in de trustsector, mede bezien vanuit de huidige maatschappelijke ontwikkelingen, past niet langer bij het risico dat ING bereid is te aanvaarden. Om die reden heeft ING besloten de bankrelatie met uw trustkantoor te beëindigen.”
2.4.
Bij brief van 13 januari 2020 heeft Maprima bezwaar gemaakt tegen de opzegging. In reactie hierop heeft ING bij brief van 6 april 2020 aan Maprima geschreven dat zij bij haar beslissing tot opzegging blijft.
2.5.
Bij brief van 10 april 2020 heeft ING Maprima geïnformeerd dat zij, vanwege de coronacrisis, de beëindiging van de bankrelatie uitstelt met drie maanden tot 1 oktober 2020.
2.6.
Bij brief van 12 juni 2020 heeft Maprima nadere uitleg gevraagd aan ING over de argumentatie van ING, haar acceptatiecriteria en hoe de opzegging van de bankrekeningen van Nederlandse trustkantoren zich verhoudt tot de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ING.
2.7.
In haar reactie hierop van 31 juli 2020 heeft ING aan Maprima geschreven de beëindigingsdatum van 1 oktober 2020 vooralsnog te handhaven, maar Maprima eventueel meer tijd te gunnen, indien Maprima zich voldoende inspant om een andere bankrekening te openen.
2.8.
ING heeft Maprima vervolgens nog acht maanden uitstel verleend, waarna Maprima ING d.d. 18 november 2020 heeft gedagvaard en bij wijze van voorlopige voorziening heeft gevorderd dat de rechtbank ING zal gebieden haar dienstverlening voort te zetten. Bij tussenvonnis in incident van 20 januari 2021 heeft de rechtbank beslist dat zij ING gebiedt om haar dienstverlening aan Maprima onder de overeengekomen voorwaarden te blijven verlenen tot in ieder geval twee maanden na de datum van het eindvonnis in de hoofdzaak.
2.9.
In de Algemene Bankvoorwaarden 2017 is het volgende opgenomen, voor zover hier van belang:
“ (…)
Artikel 2– Zorgplicht
(…)
1.
Wij zijn bij onze dienstverlening zorgvuldig en houden hierbij zo goed mogelijk rekening met uw belangen. Dit doen wij op een manier die aansluit bij de aard van de dienstverlening. Deze belangrijke regel geldt altijd. Andere regels in de ABV of in de voor producten of diensten geldende overeenkomsten en de daarbij behorende bijzondere voorwaarden kunnen dit niet veranderen.
(…)
Artikel 35– Opzegging van de relatie
(…)
1.
U kunt de relatie tussen u en ons opzeggen. Wij kunnen dit ook. Het is daarvoor niet nodig dat u in verzuim bent met de nakoming van een verplichting. Wij houden ons bij opzegging aan onze zorgplicht als genoemd in artikel 2 lid 1 ABV.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
Maprima vordert samengevat dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, verklaart voor recht dat ING onrechtmatig handelt door in december 2019 de bankrekening op te zeggen en daar aan te blijven vasthouden,
alsmede dat de rechtbank (primair) ING gebiedt haar dienstverlening aan Maprima , onder de overeengekomen voorwaarden, voor onbepaalde tijd te blijven verlenen, althans totdat Maprima voor de desbetreffende diensten een overeenkomst heeft kunnen sluiten met een andere Nederlandse bank, althans tot in ieder geval vijf jaren na de datum van het vonnis,
vorenstaande op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000 per dag en met veroordeling van ING in de kosten van het geding en de nakosten.
3.2.
Maprima legt aan haar vordering ten grondslag dat ING met het opzeggen van de bankrekening in strijd handelt met haar zorgplicht. Uit hoofde van deze zorgplicht dient ING het belang van Maprima dat het voor haar voortbestaan en functioneren noodzakelijk is om toegang te hebben tot het bancaire systeem af te wegen tegen het minder zwaarwegende belang van ING. Zij heeft er alles aan gedaan om elders een bankrekening te krijgen, maar dat is haar niet gelukt. Daarom dient ING uit hoofde van de zorgplicht en haar maatschappelijke rol de bancaire relatie met Maprima voort te zetten.
3.3.
ING voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
De grondslag van de vordering van Maprima is gelegen in de (bijzondere) zorgplicht van ING uit hoofde waarvan ING volgens Maprima slechts gebruik kan maken van haar opzeggingsbevoegdheid, indien het belang van ING bij opzegging zwaarder weegt dan het gerechtvaardigde belang van Maprima bij voortzetting van de bancaire relatie. ING stelt zich - kort gezegd - op het standpunt dat zij contractueel een opzeggingsbevoegdheid is overeengekomen en dat zij in casu daarvan gebruik kan en mag maken.
4.2.
Vast staat, Maprima heeft dit ook niet betwist, dat ING een contractueel recht tot opzegging heeft. Het beginsel van de contractsvrijheid brengt ook mee dat iedereen het recht heeft om niet te worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan met een ander. Ook banken hebben dit recht. Banken kunnen bovendien zonder meer een gerechtvaardigd belang hebben om cliënten te weigeren vanwege toezichtrechtelijke eisen of integriteitsrisico’s, en dit belang kan eraan in de weg staan een bank te verplichten een betaalrekening aan te bieden. Dit recht is fundamenteel en zwaarwegend, maar het is niet onbegrensd. Bij de begrenzing van dit recht voor banken is onder meer van belang dat hun maatschappelijke functie een bijzondere zorgplicht meebrengt, ook ten opzichte van derden. Met de belangen van die derden dienen zij rekening te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat het vrijwel onmogelijk is om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer, laat staan om een bedrijf te exploiteren, zonder te beschikken over een betaalrekening bij een bank. Dit geldt niet alleen voor natuurlijke personen, maar ook voor rechtspersonen. Een rechtspersoon staat wat het vermogensrecht betreft met een natuurlijk persoon gelijk, tenzij uit de wet het tegendeel voortvloeit. Weliswaar geldt de wettelijke verplichting van artikel 4:71f van de Wet op het financieel toezicht (Wft), die voor consumenten geldt, niet voor rechtspersonen, maar daaruit vloeit niet voort dat de contractsvrijheid van banken ten opzichte van rechtspersonen in het geheel niet kan worden ingeperkt. Daarom kan een bank onder bijzondere omstandigheden worden verplicht een contractuele relatie aan te gaan, of aan te houden, met een rechtspersoon. Of die verplichting bestaat dient te worden bepaald door het belang van de bank te onderzoeken en af te wegen tegen het belang van de klant. Het is dus aan de rechtbank de belangen van zowel ING als Maprima te onderzoeken en deze tegen elkaar af te wegen (zie ook HR 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1652).
4.3.
ING stelt dat niet van haar gevergd kan worden de relatie voort te zetten, gezien haar wettelijke verplichting uit de Wft en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) om als bank een integere bedrijfsvoering te waarborgen en betrokkenheid bij financieel-economische criminaliteit, waaronder witwassen en belastingontduiking, te voorkomen. Uit onderzoek van DNB blijkt dat trustkantoren de regelgeving onvoldoende naleven en dat er grote integriteitsrisico’s zijn. Dit geldt te meer voor Maprima , nu zij als klein trustkantoor onvoldoende kennis en kunde in huis heeft voor de complexe internationale structuren die achter de doelvennootschappen zitten, zij geen gedegen compliance officer heeft en bovendien geen raad van commissarissen of een ander toezichthoudend orgaan. Daardoor zijn de integriteitsrisico’s voor ING extra groot. ING is niet in staat al deze integriteitsrisico’s te monitoren, omdat zij niet over alle benodigde informatie beschikt en ook niet over deze informatie kan beschikken doordat de klanten van Maprima niet bij ING bankieren. Het monitoren van trustkantoren brengt bovendien onevenredig hoge kosten en tijd met zich. Daar komt bij dat Maprima zich onvoldoende heeft ingespannen om een andere bank bereid te vinden een bancaire relatie met haar aan te gaan. Het is volgens ING namelijk niet onmogelijk is elders een bankrekening te openen.
4.4.
Maprima betwist dat de integriteitsrisico’s voor ING bij haar als klein trustkantoor extra groot zijn. Juist doordat zij een relatief kleine organisatie is, kent zij al haar cliënten en zijn de lijnen kort. Alvorens zij met een onderneming in zee gaat, onderzoekt zij grondig wie de Ultimate Beneficial Owner (UBO) is, wat de structuur van de onderneming is en de herkomst van het vermogen en of zij hun geld op legale wijze verdienen. Maprima beschikt verder al sinds 2009 over een compliance officer, reeds 10 jaar voordat dat verplicht werd gesteld, en schakelt daarnaast ook extern compliance diensten in. Hieruit blijkt dat compliance voor Maprima van het grootste belang is en ook altijd is geweest. Doordat Maprima korte lijnen heeft met haar cliënten, kan zij in geval van vragen van ING snel schakelen. ING heeft echter zelden vragen, omdat er geen onregelmatigheden plaatsvinden. De bankrekening wordt alleen gebruikt voor de gebruikelijke betalingen van Maprima en niet voor de doelvennootschappen.
4.5.
Maprima stelt verder dat de opzegging grote gevolgen voor haar voortbestaan zal hebben. Zij heeft meerdere gesprekken gevoerd met (de grote) Nederlandse banken en die hebben haar te kennen gegeven niet bereid te zijn een bankrekening voor haar te openen, omdat zij trustkantoren niet als klant accepteren. Uit de informatieverstrekking van andere banken blijkt dat zij evenmin met Maprima in zee zullen gaan, ook (mede) omdat zij trustdiensten levert. Daardoor heeft Maprima niet elders een bankrekening kunnen openen en heeft zij ook geen uitzicht op het openen van een bankrekening bij een andere bank. Als ING de bancaire relatie met Maprima niet voortzet, betekent dit dat Maprima niet kan functioneren en niet kan voortbestaan, omdat zij haar bankrekening nodig heeft om haar activiteiten uit te oefenen en haar verplichtingen aan derden te voldoen. Aldus steeds Maprima .
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Het belang van Maprima is erin gelegen dat zij voor de voortzetting van haar bedrijf moet beschikken over een bankrekening (zie 4.2). Gelet ook op het verweer van ING en de in deze procedure overgelegde stukken, is voldoende aannemelijk geworden dat Maprima in ieder geval niet eenvoudig een bankrekening bij een andere bank zal kunnen openen. Andere banken hebben, net als ING, immers besloten geen zaken meer te willen doen met trustkantoren. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat Maprima op dit moment in de huidige markt geen bankrekening zal kunnen openen. Zij heeft er daarom groot belang bij dat zij over de bankrekening bij ING kan blijven beschikken.
4.7.
Zoals blijkt uit de brief van 12 december 2019 (zie 2.3) is het belang van ING bij de opzegging gelegen in de hogere operationele, juridische en reputationele risico’s bij trustdoelvennootschappen vergeleken met bedrijven uit andere sectoren. ING schrijft in die brief verder dat het verhoogde risico ten aanzien van trustdoelvennootschappen ook maakt dat trustkantoren zelf een verhoogd risico opleveren en dat ING, mede gezien de aanhoudende politieke en maatschappelijke discussie over de dienstverlening van de trustsector, niet langer bereid is dat risico te aanvaarden. Individuele feiten of omstandigheden waarom van ING niet gevergd kan worden waarom zij de relatie met de bestaande cliënt Maprima , die voor haar onderneming van haar afhankelijk is, niet kan voortzetten, heeft ING niet of nauwelijks gesteld. Dat ING zoals zij stelt de integriteitsrisico’s van Maprima niet kan monitoren, dan wel dat dat onevenredig veel tijd en kosten met zich brengt, heeft ING gezien de reactie van Maprima daarop, onvoldoende inzichtelijk gemaakt. ING heeft niet betwist dat zij zelden vragen stelt aan Maprima en dat de bankrekening alleen gebruikt wordt door Maprima voor gebruikelijke betalingen die zien op de volledig legale bedrijfsuitoefening door Maprima zelf, niet haar doelvennootschappen. Dat er extra tijd en kosten aan Maprima worden besteed, is derhalve onvoldoende onderbouwd.
4.8.
Dit leidt tot de volgende belangenafweging. Uit 4.7 volgt dat het besluit om afscheid te nemen van Maprima een beleidsmatige keuze was. Op zichzelf staat het een bank vrij haar beleid met betrekking tot het accepteren en behouden van cliënten te wijzigen, maar bij de wijze waarop daaraan in een concreet geval uitvoering wordt gegeven, geldt wel de maatstaf zoals weergeven onder 4.2. De wens van ING om de genoemde risico’s uit te sluiten is legitiem, maar moet afgewogen worden tegen de belangen van Maprima . De rechtbank is van oordeel dat bij de huidige stand van zaken het belang van Maprima bij voortzetting van de bankrelatie zwaarder dient te wegen dan het belang van ING bij beëindiging daarvan. Beëindiging van de relatie zal er immers toe leiden dat de kans groot is dat Maprima haar onderneming niet meer kan voortzetten, terwijl er geen concrete aanwijzingen bestaan dat juist Maprima een integriteitsrisico vormt voor ING en/of dat ING daardoor voor onevenredig hoge kosten wordt geplaatst. Het belang van ING bij beëindiging van de bankrelatie is op dit moment dan ook relatief beperkt.
4.9.
Dit neemt niet weg dat de concrete omstandigheden in de toekomst, mogelijk ook door maatschappelijk en/of politieke ontwikkelingen, anders kunnen komen te liggen en het belang van ING tot beëindiging van de bankrelatie zwaarder kan komen te wegen dan het belang van Maprima bij voortzetting daarvan. Daarom kan de rechtbank aan de voortzetting van de bankrelatie geen termijn verbinden zoals door Maprima gevorderd en zal zij de vordering tot voortzetting van de bankrelatie toewijzen zoals hieronder in het dictum is vermeld.
Verklaring voor recht
4.10.
Nu de rechtbank heeft beslist dat ING de bankrelatie dient voort te zetten, behoeft de vordering van Maprima onder II, die inhoudt de onder 3.1 omschreven een verklaring voor recht, geen verdere bespreking omdat met de beslissing het belang daaraan is komen te ontvallen. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
dwangsom
4.11.
Maprima heeft onder V. gevorderd dat ING zal worden veroordeeld tot betaling van een dwangsom iedere dag dat ING niet voldoet aan de veroordeling. Maprima heeft niet onderbouwd op welke grond zij vreest dat ING niet aan een veroordeling zal voldoen. ING stelt in haar conclusie dat zij aan het vonnis zal voldoen en de rechtbank gaat er van uit dat ING dat ook zal doen. De gevorderde dwangsom zal daarom worden afgewezen.
4.12.
ING zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Maprima worden begroot op:
- dagvaarding € 87,99
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat
1.086,00(2 punten × tarief € 563,00)
Totaal € 1.829,99

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
gebiedt ING haar dienstverlening aan Maprima te blijven verlenen,
5.2.
veroordeelt ING in de proceskosten, aan de zijde van Maprima tot op heden begroot op € 1.829,99,
5.3.
veroordeelt ING in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat ING niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Rombouts, rechter, bijgestaan door mr. S.A.M. Groot, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2022.