ECLI:NL:RBAMS:2022:4087

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/109912-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 4 mei 2022 en betreft een EAB dat op 26 januari 2021 door Polen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1999 in Polen, was aanwezig bij de zitting op 22 juni 2022, waar hij werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de relevante feiten en omstandigheden van het EAB beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de procedures die hebben geleid tot de vonnissen waarop het EAB is gebaseerd, maar dat hij wel op de hoogte was van zijn rechten en verplichtingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn op basis van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, omdat er geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon is aangetoond en het EAB voldoet aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/109912-22
RK nummer: 22/2322
Datum uitspraak: 6 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 mei 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 januari 2021 door
the Regional Court Judge, Head of the IIIrd Criminal Division in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1999,
verblijvende op het adres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.G. Koopman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final non-appealable cumulative judgement of the District Court in Mysliborzvan 6 augustus 2020, referentienummer II K 681/19.
Aan het EAB ligt een verzamelvonnis ten grondslag. De aanvullende informatie van
the Regional Court in Szczecinvan 10 juni 2022 vermeldt dat aan het verzamelvonnis de volgende vonnissen ten grondslag liggen:
  • II K 69/17: gewezen door
  • II K 798/17: gewezen door
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 5 maanden en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde verzamelvonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Zowel de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen, waarbij onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon, op grond waarvan hem vrijheidsstraffen zijn opgelegd, als het verzamelvonnis waarbij de duur van de straffen is gewijzigd en waarbij de bevoegde rechterlijke autoriteit over een beoordelingsmarge heeft beschikt, moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW.
Ten aanzien van het verzamelvonnis met referentieII K 681/19van 6 augustus 2020
De rechtbank stelt aan de hand van het EAB vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedure die tot het verzamelvonnis van 6 augustus 2020 heeft geleid, en dat zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Ten aanzien van het vonnis met referentieII K 69/17van 28 april 2017
Uit de aanvullende informatie van 10 juni 2022 en de verklaring van de opgeëiste persoon bij zijn voorgeleiding bij de Nederlandse officier van justitie blijkt dat hij op een van de zittingen aanwezig was. Voor zover de zaak op die zitting niet inhoudelijk, ten gronde is behandeld, geldt dat zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Ten aanzien van het vonnis met referentie II K 798/17 23 april 2018
De rechtbank stelt aan de hand van de aanvullende informatie van 10 juni 2022 vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de procedure die tot het vonnis van 23 april 2018 heeft geleid, en dat zich geen van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de in het EAB en de aanvullende informatie beschreven gang van zaken als juist erkend en een in algemene zin geformuleerd beroep op artikel 12 OLW gedaan en verzocht om de overlevering te weigeren.
Standpunt van de officier van justitie
De overlevering dient te worden toegestaan. De opgeëiste persoon is namelijk aanwezig geweest op de zitting in een van de aan het verzamelvonnis ten grondslag liggende vonnissen. Ten aanzien van het andere onderliggende vonnis en het verzamelvonnis heeft de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten prijsgegeven. Hij is namelijk geïnstrueerd over zijn rechten en verplichtingen en de consequenties van een verzuim om zijn huidige adres voor betekening door te geven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van artikel 12 OLW te weigeren om de volgende redenen.
In de aanvullende informatie van 10 juni 2022 is vermeld dat de opgeëiste persoon, ten aanzien van de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, is gehoord als verdachte. Tijdens dit verhoor is hij geïnstrueerd over zijn rechten en verplichtingen alsmede over de consequenties van een verzuim om zijn huidige adres voor betekening door te geven. Het EAB vermeldt verder onder rubriek D), met een verwijzing naar artikel 139 van de Poolse
Code of Criminal Procedure,dat die instructies eveneens gelden voor het verzamelvonnis.
De opgeëiste persoon is er dus van op de hoogte gesteld dat hij op het door hem opgegeven adres bereikbaar voor de Poolse justitiële autoriteiten moest zijn alsmede dat hij een eventuele adreswijziging aan de justitiële autoriteiten moest doorgeven. Tevens is hem meegedeeld dat de dagvaarding die op het door hem opgegeven adres wordt uitgereikt als correct betekend wordt aangemerkt. Verder blijkt ook dat de oproepingen voor de zitting voorafgaand aan het vonnis van 23 april 2018 en het verzamelvonnis van 6 augustus 2020 zijn verstuurd naar het adres dat de opgeëiste persoon zelf tijdens de voorbereidende procedures heeft opgegeven. Overlevering houdt daarom naar het oordeel van de rechtbank geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in omdat, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal in vereniging;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

5.Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court Judge, Head of the IIIrd Criminal Division in Szczecin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (