ECLI:NL:RBAMS:2022:4085

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/752058-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan op basis van Belgisch Europees aanhoudingsbevel voor hennepteelt en illegale onttrekking van stroom

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betrof een strafrechtelijk onderzoek naar hennepteelt en de illegale onttrekking van elektriciteit. De opgeëiste persoon, geboren in 1989, heeft de Nederlandse nationaliteit en is in Nederland ingeschreven. Tijdens de openbare zitting op 22 juni 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn raadsman, mr. F. Visser, voerde verweer tegen de overlevering. De raadsman betoogde dat de overlevering niet voldeed aan het specialiteitsbeginsel en dat er een mogelijke schending van het ne bis in idem-beginsel aan de orde was, aangezien de opgeëiste persoon eerder was vrijgesproken van een vergelijkbaar feit. De officier van justitie stelde echter dat het EAB niet betrekking had op het eerder genoemde feit, maar op de aanwezigheid van een cannabisplantage en diefstal van elektriciteit op 19 december 2020.

De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte om de opgeëiste persoon duidelijk te maken waarvoor zijn overlevering werd verzocht. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het feit waarvoor de overlevering werd verzocht, voldeed aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank stelde vast dat er geen weigeringsgronden waren en dat de detentiegarantie van de Belgische autoriteiten voldoende was om te waarborgen dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou ondergaan. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon werd overgeleverd aan de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen voor de strafbare feiten zoals omschreven in het EAB.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752058-21
RK nummer: 22/2111
Datum uitspraak: 6 juli 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 april 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 10 juni 2021 door
de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België)en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. F. Visser, advocaat te Utrecht.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek van 10 juni 2022, uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Belgisch recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de overlevering wordt verzocht voor één strafbaar feit, terwijl uit de feitsomschrijving volgt dat het mogelijk om meerdere feiten gaat. Deze feiten passen bovendien niet allemaal bij het opgenomen lijstfeit. Nu niet is vast te stellen voor welk feit de overlevering wordt gevraagd, is niet voldaan aan het specialiteitsbeginsel. Hiernaast is met deze feitsomschrijving ook een mogelijke schending van het ne bis in idem-beginsel aan de orde. De opgeëiste persoon heeft namelijk van de Belgische autoriteiten een brief ontvangen waarin is vermeld dat hij is vrijgesproken van het in de feitsomschrijving omschreven feit, te weten het bezit van 420 cannabisplanten op 25 oktober 2019. De overlevering dient te worden geweigerd op grond van artikel 2 OLW. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om aanhouding van de zaak om nadere informatie bij de uitvaardigende justitiële autoriteit op te vragen.
Standpunt van de officier van justitie
Het EAB ziet niet op de in de feitsomschrijving genoemde bezit van 420 cannabisplanten, maar beoogt de vervolging van hetgeen er in de eerste alinea van de feitsomschrijving staat vermeld, te weten de aanwezigheid van een cannabisplantage met twee kweekruimtes en diefstal van elektriciteit op 19 december 2020.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank begrijpt de feitsomschrijving aldus dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van hennepteelt en de illegale onttrekking van stroom, welke plaatsvond in een gehuurde ruimte te Merksem (België). Zij zal dan ook de overlevering daartoe bepalen. De cannabisplantage werd op 19 december 2020 aangetroffen in een ruimte die door de eigenaar werd verhuurd sinds 7 november 2018.
Naar het oordeel van de rechtbank is het op basis van deze omschrijving duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en is het voor de rechtbank duidelijk of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Ten aanzien van de diefstal van elektriciteit overweegt de rechtbank volledigheidshalve dat deze diefstal heeft plaatsgevonden om de hennepkwekerij van stroom te voorzien en dat dit feitencomplex in het EAB als één strafbaar feit wordt gekwalificeerd.
Het verweer wordt verworpen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank geen aanleiding ziet de uitvaardigende justitiële autoriteit om een nadere toelichting te vragen. Het subsidiaire verzoek om aanhouding wordt afgewezen.

4.Strafbaarheid; feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings van het Parket van de procureur des Konings Antwerpen, afdeling Turnhout, heeft bij brief van 24 mei 2022 de volgende garantie gegeven:
Met verwijzing naar uw verzoek van 24/05/2022, inzake het Europees aanhoudingsbevel dd. 10-06-2021, uitgaande van I. Van Hoeylandt, onderzoeksrechter te Antwerpen, afdeling Antwerpen, lastens de genaamde [opgeëiste persoon] ( [geboortedag] -1989) heb ik de eer u volgende garantie te verstrekken:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar NEDERLAND van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake ·de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest) voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie voor België is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
  • De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
  • De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waar dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet meer zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, met de afgegeven detentiegarantie is weggenomen voor de opgeëiste persoon.
De officier van justitie heeft ter zitting de voornoemde detentiegarantie overgelegd.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB en zoals hiervoor onder 3.1 door de rechtbank overwogen.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak ML (C-220/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:589), punt 114.