ECLI:NL:RBAMS:2022:4024
Rechtbank Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Bezwaar tegen DNA-afname op grond van Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 mei 2022 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen de afname van zijn DNA-profiel op grond van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. Het bezwaarschrift werd op 21 januari 2022 ingediend en was gericht tegen het bevel van de officier van justitie om celmateriaal af te nemen. De rechtbank heeft de raadsman van de veroordeelde en de officier van justitie in een besloten raadkamer gehoord. De veroordeelde was niet verschenen, ondanks een geldige oproep.
De raadsman voerde aan dat de veroordeelde, die was vrijgesproken van een straatroof maar wel was veroordeeld voor poging tot afpersing, een onvoorwaardelijke werkstraf van 20 uur had gekregen. Hij betoogde dat de opname van het DNA-profiel niet proportioneel was, gezien de minderjarige leeftijd van de veroordeelde en de opgelegde werkstraf. De officier van justitie daarentegen stelde dat het bezwaar ongegrond moest worden verklaard, omdat de uitzonderingen voor DNA-afname niet van toepassing waren en er recidivegevaar bestond.
De rechtbank overwoog dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden vereist dat celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er sprake is van uitzonderingen. De rechtbank concludeerde dat de jeugdige leeftijd van de veroordeelde op zichzelf niet voldoende was om een uitzondering te maken. De rechtbank oordeelde dat de opname van het DNA-profiel niet evident disproportioneel was en dat het bevel tot DNA-afname voldeed aan de wettelijke eisen. Daarom verklaarde de rechtbank het bezwaar ongegrond.