3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het vonnis van 29 juni 2021, dat als grondslag voor het EAB is vermeld, betreft een vonnis dat is gewezen naar aanleiding van een verzoek van de opgeëiste persoon tot strafvermindering naar aanleiding van de opgelegde straf bij het arrest van 5 mei 2021.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 19 april, 28 april, 11 mei en 18 mei 2022 blijkt dat in het arrest van 5 mei 2021 een vonnis van 7 oktober 2020 is bevestigd. Daarnaast betreft dit arrest een verzamelvonnis van de volgende uitspraken:
- een arrest van 15 februari 2018 van
- een vonnis van 28 februari 2013 van
- een arrest van 13 maart 2020 van
De rechtbank stelt vast dat deze vijf procedures alle onder de reikwijdte van artikel 12 OLW vallen, waarbij geldt dat, voor zover daarbij sprake is van een beroepsprocedure, die beroepsprocedures aan dit artikel moeten worden getoetst. De officier van justitie en de verdediging zijn hier ook vanuit gegaan.
Het Openbaar Ministerie heeft meerdere malen aanvullende informatie gevraagd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de hiervoor genoemde strafprocedures met het oog op de toetsing aan artikel 12 OLW.
Het vonnis van 29 juni 2021
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft tijdens de zitting van 3 mei 2022 aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces dat tot het vonnis van 29 juni 2021 heeft geleid, niet is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat en dat onduidelijk is naar welk adres de dagvaarding is verstuurd en of hij daarbij de instructie heeft gekregen dat hij beschikbaar moest blijven voor deze procedure. De raadsvrouw heeft tijdens de zitting van 19 mei 2022 gesteld dat uit de aanvullende informatie die is verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit niet duidelijk blijkt of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen en dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW zal moeten worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zou moeten afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW en verwijst hiertoe naar de uitspraak van 14 september 2021.De opgeëiste persoon heeft zelf om de procedure verzocht, hij is opgeroepen op zijn huisadres en heeft zich vervolgens niet op de hoogte gehouden van het verdere verloop van de strafprocedure. Door zelf de procedure te starten, heeft de opgeëiste persoon wel de verantwoordelijkheid om zich hiervan op de hoogte te houden. Weigering van de overlevering is dus niet aan de orde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, nu uit het EAB en de brief van 11 mei 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende blijkt.
De opgeëiste persoon was niet aanwezig tijdens dit proces, maar de oproep voor het proces in hoger beroep is gestuurd naar zijn huisadres. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een ‘ex officio’ advocaat. Of de advocaat in deze procedure wel of niet was gemachtigd door de opgeëiste persoon acht de rechtbank hier niet van belang. De opgeëiste persoon heeft blijkens de verstrekte informatie zelf verzocht om een nieuwe procedure. Het is daarom aan de opgeëiste persoon zelf om zich in het kader van die procedure bereikbaar te houden voor de autoriteiten. De opgeëiste persoon wist immers, gelet op zijn daartoe gedane verzoek, waar de procedure over zou gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De rechtbank komt tot dat oordeel, omdat gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden vaststaat dat hij op de hoogte was dat er een strafproces tegen hem liep en, zo al niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Dat laatste komt voor zijn rekening en risico.
Het arrest van 5 mei 2021
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd. Uit de aanvullende informatie van 18 mei 2022 blijkt dat het hoger beroep is ingesteld door een gekozen advocaat, maar er staat niet of deze advocaat daadwerkelijk aanwezig is geweest op de zitting van 5 mei 2021 en daar de verdediging heeft gevoerd namens de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft er alles aan gedaan om zijn verdedigingsrechten te kunnen uitoefenen, door een advocaat te machtigen om namens hem de verdediging te voeren. Het is de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie om de informatie te verkrijgen of die advocaat daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd namens de opgeëiste persoon. Nu deze informatie niet voorhanden is, verzet artikel 12 OLW zich tegen overlevering.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zou moeten afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Ondanks dat niet kan worden vastgesteld dat de gekozen advocaat aanwezig was ter zitting, is er alsnog voldoende informatie voorhanden met betrekking tot artikel 12 OLW om tot dat oordeel te komen.
Uit de aanvullende informatie van 18 mei 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon is opgeroepen op zijn thuisadres, dat hij heeft opgegeven bij de procedure voorafgaand aan het verhoor ( [thuisadres] ). Daarnaast heeft de opgeëiste persoon een instructie ontvangen dat hij verplicht is om de autoriteiten op de hoogte te stellen van eventuele adreswijzigingen en is hij op de hoogte gesteld van de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichting. De opgeëiste persoon heeft de autoriteiten desondanks niet op de hoogte gebracht van enige verandering van adres.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Gelet op de informatie uit het EAB en de aanvullende informatie van 18 mei 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep in hoger beroep. Daarbij is hij tijdens de voorprocedure expliciet gewezen op de omstandigheid dat hij bereikbaar moest blijven op zijn adres voor oproepingen van justitie, dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven en is hij gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze voorwaarden. Daaruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op zijn adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Onderliggend arrest van 15 februari 2018 en onderliggend vonnis van 28 februari 2013, dat onderdeel uitmaakt van het verzamelvonnis van 5 mei 2021
In de aanvullende informatie van 11 mei 2022 staat onder meer vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest van 15 februari 2018 heeft geleid en bij het proces dat tot het vonnis van 28 februari 2013 heeft geleid. De rechtbank stelt vast dat artikel 12 OLW dus niet aan de orde is.
Onderliggend arrest van 13 maart 2020, dat onderdeel uitmaakt van het verzamelvonnis van 5 mei 2021
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat uit de aanvullende informatie die is verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit niet duidelijk blijkt of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen en dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW zal moeten worden geweigerd. Uit de aanvullende informatie die is verstrekt op 11 mei 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon niet is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde advocaat, maar door een ‘ex officio’ advocaat. Daarnaast is het onduidelijk of de opgeëiste persoon op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid, omdat uit de informatie van 11 mei 2022 blijkt dat voor de ontvangst van het vonnis is getekend door een familielid. Aan de opgeëiste persoon kan niet worden verweten dat hij zijn verdedigingsrechten had kunnen uitoefenen als hij daar moeite voor had gedaan. De opgeëiste persoon is immers niet in persoon verschenen, de aanklager heeft het hoger beroep ingesteld en de opgeëiste persoon wist niet dat er nog een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zou moeten afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 18 mei 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon is opgeroepen op zijn thuisadres, dat hij heeft opgegeven bij de procedure voorafgaand aan het verhoor ( [thuisadres] ). Daarnaast heeft de opgeëiste persoon een instructie ontvangen dat hij verplicht is om de autoriteiten op de hoogte te stellen van eventuele adreswijzigingen en is hij op de hoogte gesteld van de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichting. De opgeëiste persoon heeft de autoriteiten desondanks niet op de hoogte gebracht van enige verandering van adres. De opgeëiste persoon heeft onzorgvuldig gehandeld doordat hij kennelijk niet bereikbaar was op dat adres.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Gelet op de informatie uit het EAB en de aanvullende informatie van 11 mei 2022 en 18 mei 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat er strafrechtelijke procedures tegen hem liepen. Daarbij is hij tijdens de voorprocedure expliciet gewezen op de omstandigheid dat hij bereikbaar moest blijven op zijn adres voor oproepingen van justitie, dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven en hij is gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze voorwaarden. Daaruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op zijn adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon op 22 oktober 2019 een verzoek heeft ingediend bij de Suceava Court of Appeal om in zijn afwezigheid te worden berecht. De opgeëiste persoon heeft daarmee - bewust - afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.