ECLI:NL:RBAMS:2022:3810

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/751810-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentiegarantie en verdediging rechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 mei 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Suceava in Roemenië. De opgeëiste persoon, geboren in Roemenië in 1971, was gedetineerd in Nederland en werd gevraagd om te worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 9 jaar, 3 maanden en 20 dagen. De rechtbank heeft de vordering behandeld op openbare zittingen op 3 en 19 mei 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Westerman, en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. S.J. van der Woude, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij het proces dat leidde tot het vonnis in Roemenië, en dat hij niet was vertegenwoordigd door een gemachtigde advocaat. De verdediging heeft aangevoerd dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moest worden, omdat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet had kunnen uitoefenen. De officier van justitie betoogde echter dat de opgeëiste persoon zelf verantwoordelijk was voor zijn bereikbaarheid en dat de overlevering niet geweigerd hoefde te worden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, hij op de hoogte was van de procedure en dat de overlevering geen schending van zijn verdedigingsrechten met zich meebracht. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, onder verwijzing naar de detentiegarantie die door de Roemeense autoriteiten was verstrekt, waarin werd aangegeven dat de opgeëiste persoon in een cel met een minimumruimte van 3 m² zou worden geplaatst. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering kon plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751810-21
RK nummer: 22/932
Datum uitspraak: 20 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juli 2021 door de rechtbank van eerste aanleg Suceava (Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1971,
verblijfadres: [verblijfsadres] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting 1] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 3 mei 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 19 mei 2022 om 14.00 uur, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om van de Roemeense autoriteiten aanvullende informatie te verkrijgen ten aanzien van onderdeel d) van het EAB.
Zitting 19 mei 2022
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 19 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, advocaat te Amsterdam, die waarneemt voor haar kantoorgenoot, mr. S.J. van der Woude, en door een tolk in de Roemeense taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
Een bevel voor de uitvoering van een gevangenisstraf (nr. 519/2021) van 14 juli 2021;
Een strafvonnis (nr. 460) van 29 juni 2021 van de Rechtbank van Eerste Aanleg Suceava (Roemenië), uitgesproken in de zaak nr. 4701/314/2021, dat onherroepelijk is geworden bij niet-betwisting op 14 juli 2021, waarbij het beroep tot tenuitvoerlegging is toegelaten, tegen het strafvonnis nr. 658 van 7 oktober 2020 van de Rechtbank van Eerste aanleg Suceava (Roemenië), uitgesproken in de zaak nr. 7138/314/2016, dat onherroepelijk is geworden bij strafvonnis nr. 395 van 5 mei 2021 van het Hof van Beroep Suceava (Roemenië). Referentie: dossier nr. 4701/314/2021
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 9 jaar, 3 maanden en 20 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 9 jaar, 3 maanden en 20 dagen, met aftrek van de periode van detentie van 18 augustus 2014 tot
19 augustus 2014, de periode van detentie en voorlopige hechtenis van 19 november 2012 tot
1 maart 2013, van 13 november 2010 tot 10 januari 2011 en de periode die is uitgezeten van
15 februari 2018 tot 17 december 2019 en van 13 maart 2020 tot 6 oktober 2020. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 29 juni 2021 (nr. 460).
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het vonnis van 29 juni 2021, dat als grondslag voor het EAB is vermeld, betreft een vonnis dat is gewezen naar aanleiding van een verzoek van de opgeëiste persoon tot strafvermindering naar aanleiding van de opgelegde straf bij het arrest van 5 mei 2021.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 19 april, 28 april, 11 mei en 18 mei 2022 blijkt dat in het arrest van 5 mei 2021 een vonnis van 7 oktober 2020 is bevestigd. Daarnaast betreft dit arrest een verzamelvonnis van de volgende uitspraken:
  • een arrest van 15 februari 2018 van
  • een vonnis van 28 februari 2013 van
  • een arrest van 13 maart 2020 van
De rechtbank stelt vast dat deze vijf procedures alle onder de reikwijdte van artikel 12 OLW vallen, waarbij geldt dat, voor zover daarbij sprake is van een beroepsprocedure, die beroepsprocedures aan dit artikel moeten worden getoetst. De officier van justitie en de verdediging zijn hier ook vanuit gegaan.
Het Openbaar Ministerie heeft meerdere malen aanvullende informatie gevraagd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de hiervoor genoemde strafprocedures met het oog op de toetsing aan artikel 12 OLW.
Het vonnis van 29 juni 2021
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft tijdens de zitting van 3 mei 2022 aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig is geweest bij het proces dat tot het vonnis van 29 juni 2021 heeft geleid, niet is vertegenwoordigd door een gemachtigd advocaat en dat onduidelijk is naar welk adres de dagvaarding is verstuurd en of hij daarbij de instructie heeft gekregen dat hij beschikbaar moest blijven voor deze procedure. De raadsvrouw heeft tijdens de zitting van 19 mei 2022 gesteld dat uit de aanvullende informatie die is verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit niet duidelijk blijkt of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen en dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW zal moeten worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zou moeten afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW en verwijst hiertoe naar de uitspraak van 14 september 2021. [1] De opgeëiste persoon heeft zelf om de procedure verzocht, hij is opgeroepen op zijn huisadres en heeft zich vervolgens niet op de hoogte gehouden van het verdere verloop van de strafprocedure. Door zelf de procedure te starten, heeft de opgeëiste persoon wel de verantwoordelijkheid om zich hiervan op de hoogte te houden. Weigering van de overlevering is dus niet aan de orde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, nu uit het EAB en de brief van 11 mei 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit het volgende blijkt.
De opgeëiste persoon was niet aanwezig tijdens dit proces, maar de oproep voor het proces in hoger beroep is gestuurd naar zijn huisadres. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een ‘ex officio’ advocaat. Of de advocaat in deze procedure wel of niet was gemachtigd door de opgeëiste persoon acht de rechtbank hier niet van belang. De opgeëiste persoon heeft blijkens de verstrekte informatie zelf verzocht om een nieuwe procedure. Het is daarom aan de opgeëiste persoon zelf om zich in het kader van die procedure bereikbaar te houden voor de autoriteiten. De opgeëiste persoon wist immers, gelet op zijn daartoe gedane verzoek, waar de procedure over zou gaan.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De rechtbank komt tot dat oordeel, omdat gelet op de hiervoor vermelde omstandigheden vaststaat dat hij op de hoogte was dat er een strafproces tegen hem liep en, zo al niet kan worden gezegd dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces, hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Dat laatste komt voor zijn rekening en risico.
Het arrest van 5 mei 2021
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de overlevering dient te worden geweigerd. Uit de aanvullende informatie van 18 mei 2022 blijkt dat het hoger beroep is ingesteld door een gekozen advocaat, maar er staat niet of deze advocaat daadwerkelijk aanwezig is geweest op de zitting van 5 mei 2021 en daar de verdediging heeft gevoerd namens de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon heeft er alles aan gedaan om zijn verdedigingsrechten te kunnen uitoefenen, door een advocaat te machtigen om namens hem de verdediging te voeren. Het is de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie om de informatie te verkrijgen of die advocaat daadwerkelijk de verdediging heeft gevoerd namens de opgeëiste persoon. Nu deze informatie niet voorhanden is, verzet artikel 12 OLW zich tegen overlevering.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zou moeten afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Ondanks dat niet kan worden vastgesteld dat de gekozen advocaat aanwezig was ter zitting, is er alsnog voldoende informatie voorhanden met betrekking tot artikel 12 OLW om tot dat oordeel te komen.
Uit de aanvullende informatie van 18 mei 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon is opgeroepen op zijn thuisadres, dat hij heeft opgegeven bij de procedure voorafgaand aan het verhoor ( [thuisadres] ). Daarnaast heeft de opgeëiste persoon een instructie ontvangen dat hij verplicht is om de autoriteiten op de hoogte te stellen van eventuele adreswijzigingen en is hij op de hoogte gesteld van de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichting. De opgeëiste persoon heeft de autoriteiten desondanks niet op de hoogte gebracht van enige verandering van adres.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Gelet op de informatie uit het EAB en de aanvullende informatie van 18 mei 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep in hoger beroep. Daarbij is hij tijdens de voorprocedure expliciet gewezen op de omstandigheid dat hij bereikbaar moest blijven op zijn adres voor oproepingen van justitie, dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven en is hij gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze voorwaarden. Daaruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op zijn adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Onderliggend arrest van 15 februari 2018 en onderliggend vonnis van 28 februari 2013, dat onderdeel uitmaakt van het verzamelvonnis van 5 mei 2021
In de aanvullende informatie van 11 mei 2022 staat onder meer vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het arrest van 15 februari 2018 heeft geleid en bij het proces dat tot het vonnis van 28 februari 2013 heeft geleid. De rechtbank stelt vast dat artikel 12 OLW dus niet aan de orde is.
Onderliggend arrest van 13 maart 2020, dat onderdeel uitmaakt van het verzamelvonnis van 5 mei 2021
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat uit de aanvullende informatie die is verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit niet duidelijk blijkt of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen en dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW zal moeten worden geweigerd. Uit de aanvullende informatie die is verstrekt op 11 mei 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon niet is vertegenwoordigd door een door hem gemachtigde advocaat, maar door een ‘ex officio’ advocaat. Daarnaast is het onduidelijk of de opgeëiste persoon op de hoogte is gebracht van de datum en plaats van het proces dat tot de beslissing heeft geleid, omdat uit de informatie van 11 mei 2022 blijkt dat voor de ontvangst van het vonnis is getekend door een familielid. Aan de opgeëiste persoon kan niet worden verweten dat hij zijn verdedigingsrechten had kunnen uitoefenen als hij daar moeite voor had gedaan. De opgeëiste persoon is immers niet in persoon verschenen, de aanklager heeft het hoger beroep ingesteld en de opgeëiste persoon wist niet dat er nog een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten niet heeft kunnen uitoefenen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank zou moeten afzien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 18 mei 2022 blijkt dat de opgeëiste persoon is opgeroepen op zijn thuisadres, dat hij heeft opgegeven bij de procedure voorafgaand aan het verhoor ( [thuisadres] ). Daarnaast heeft de opgeëiste persoon een instructie ontvangen dat hij verplicht is om de autoriteiten op de hoogte te stellen van eventuele adreswijzigingen en is hij op de hoogte gesteld van de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichting. De opgeëiste persoon heeft de autoriteiten desondanks niet op de hoogte gebracht van enige verandering van adres. De opgeëiste persoon heeft onzorgvuldig gehandeld doordat hij kennelijk niet bereikbaar was op dat adres.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Gelet op de informatie uit het EAB en de aanvullende informatie van 11 mei 2022 en 18 mei 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit, kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat er strafrechtelijke procedures tegen hem liepen. Daarbij is hij tijdens de voorprocedure expliciet gewezen op de omstandigheid dat hij bereikbaar moest blijven op zijn adres voor oproepingen van justitie, dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven en hij is gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze voorwaarden. Daaruit volgt dat de opgeëiste persoon niet alleen op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure, maar ook dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op zijn adres officiële correspondentie over (het vervolg van) die procedure kon ontvangen. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon op 22 oktober 2019 een verzoek heeft ingediend bij de Suceava Court of Appeal om in zijn afwezigheid te worden berecht. De opgeëiste persoon heeft daarmee - bewust - afstand gedaan van zijn verdedigingsrechten.
Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat overlevering een schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt, omdat hij, zo hij al niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dat tot zijn veroordeling heeft geleid, op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten – met uitzondering van de onder 4.2 benoemde feiten - waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1, 20, 23 en 26, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
oplichting
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten
handel in gestolen voertuigen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Roemenië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van opzettelijk waren afleveren, die zelf of op hun verpakking valselijk zijn voorzien van de handelsnaam van een ander of van het merk waarop een ander recht heeft
medeplegen van opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod
opzettelijk een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod overtreden
medeplegen van opzetheling

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

De rechtbank heeft in eerdere zaken al geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder met name de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [2]
Het meest recente rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture
and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: de CPT) van 14 april 2022 naar aanleiding van een bezoek aan penitentiaire inrichtingen in Roemenië van 10 tot 21 mei 2021(CPT/Inf (2022)06), brengt geen verandering in het eerder door de rechtbank aangenomen algemene gevaar van onmenselijke of vernederende behandeling zoals hiervoor genoemd.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft bij brief van 19 april 2022 een detentiegarantie verstrekt, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“ (…) In case the person deprived of liberty will be handed over to the Romanian authorities at Henri Coanda Bucharest Airport, he will be initially detained in [penitentiaire inrichting 2] in order to carry out the quarantine period, for a period of 21 days, in a room that will provide a minimum space of 3 sqm.
(…)
Given the length of the sentence, he will most likely serve the initial custodial sentence in the semi-open prison. At the same time, considering his domicile, most likely, for the beginning, he will execute the punishment in [penitentiaire inrichting 3] .
(…)
Considering the perspective of the implementation of the measures included in the "Action Plan for the period 2020 - 2025, elaborated for the execution of the pilot decision Rezmives and others against Romania, as well as of the decisions pronounced in the group of cases Bragadireanu against Romania", as well as the number of detainees currently guarded by the National Administration of Penitentiaries, following the criminal policies adopted by the Romanian state, the National Administration of Penitentiaries guarantees a minimum individual space of 3 sqm for the entire execution of the sentence, without including the space for the bathroom.”
Uit deze garantie blijkt dat de opgeëiste persoon de beschikking zal hebben over een individuele celruimte van minimaal 3m2, daarbij de sanitaire voorzieningen niet inbegrepen. Naar het oordeel van de rechtbank is met deze informatie voldoende gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet het gevaar loopt na overlevering te worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling, zodat de detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikelen 337 en 416 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 5 en 97 Wet op de accijns en de artikelen 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de rechtbank van eerste aanleg Suceava (Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.O.a. rechtbank Amsterdam 5 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:1995) en rechtbank Amsterdam 28 april 2016 (ECLI:NL:RBAMS:2016:2630)