ECLI:NL:RBAMS:2022:3780

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
13/294570-20 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van medeplichtigheid aan doodslag na schietincident in Amsterdam

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een jonge man, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan doodslag. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond in de nacht van 17 op 18 november 2020 op het Krugerplein in Amsterdam. Het slachtoffer, een 30-jarige man, werd door de schutter van dichtbij twee keer beschoten na een huisfeestje. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar was, een gevangenisstraf van vier jaar kreeg opgelegd, met aftrek van voorarrest, en een maatregel van TBS met dwangverpleging. De verdachte had in opdracht van de schutter een vuurwapen geregeld en was aanwezig op de plaats delict. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het voorhanden hebben en/of vervoeren van een vuurwapen en munitie, maar oordeelde dat hij medeplichtig was aan de doodslag door het organiseren van de vluchtauto en het deelnemen aan de groepscommunicatie waarin het vuurwapen werd besproken. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor een vooropgezet plan om het slachtoffer te doden, maar dat de verdachte wel op de hoogte was van de gewelddadige intenties van de schutter.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/294570-20 (Promis)
Datum uitspraak: 4 juli 2022
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in [naam] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 februari 2021, 23 april 2021, 8 juli 2021, 5 oktober 2021,
22 december 2021, 16 maart 2022 en 2 en 3 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M. Jonk, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en haar raadsvrouw mr. S. Bijl naar voren hebben gebracht, en van wat
mr. J.J.J. Broekhuizen namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Achtergrond van de zaak
In de avond van 17 november 2020 heeft aan de [adres] een feestje plaatsgevonden van de op dat adres woonachtige [naam 1] . Medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) was op dit feest aanwezig. Het latere slachtoffer, [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) was ook op het feest aanwezig. Na afloop van het feest is hij, op 18 november 2020 kort na middernacht, op het Krugerplein in Amsterdam neergeschoten.
Enkele minuten later kregen verbalisanten de opdracht te gaan naar het Krugerplein in verband met dit schietincident. Hen werd portofonisch meegedeeld dat bij het incident een Volkswagen Polo betrokken was en dat drie jongens waren weggerend in de richting van de Transvaalkade. Toen de verbalisanten kort daarna vanaf de Linnaeusstraat de Transvaalkade opreden, zagen zij twee mannen – die aan het doorgegeven signalement voldeden – in versnelde pas over het trottoir lopen. Zij kwamen uit de richting van het Krugerplein.
De locatie waar de mannen liepen, lag op ongeveer drie tot vijf minuten loopafstand (dan wel ren-afstand) van de plaats delict. Dit kwam overeen met de tijd die sinds de melding was verstreken. De mannen zijn vervolgens aangehouden. Het bleek te gaan om verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Beide mannen hadden een versnelde ademhaling en het voorhoofd van verdachte was bezweet.
De bestuurder (en eigenaar) van de Volkswagen Polo was medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Hij is op 22 november 2020 aangehouden. Op de deurgreep van het portier aan de bijrijderskant (aan de binnenzijde) van de auto is DNA aangetroffen van medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Hij is aangehouden op 13 april 2021.
Na het schietincident is [slachtoffer] zwaargewond naar het ziekenhuis gebracht. Hij is op
18 november 2020 om 19.20 uur aan zijn verwondingen overleden. Het gebruikte vuurwapen is niet teruggevonden.
Het onderzoek ‘Esashi’ richt zich op de vraag of verdachte en anderen in strafrechtelijke zin betrokken zijn geweest bij de dood van [slachtoffer] . De strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen bovengenoemde drie medeverdachten.
2.2
Samenvatting van de tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op 2 mei 2022 – kort gezegd ten laste gelegd dat:
feit 1
hij zich op of omstreeks 18 november 2020 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op (of doodslag van) [slachtoffer] .
Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als het medeplegen van medeplichtigheid aan medeplegen van deze moord of doodslag;
feit 2
hij in de periode van 17 november 2020 tot en met 18 november 2020 in Amsterdam, samen met één of meer anderen, een vuurwapen van categorie II en/of III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad en/of heeft vervoerd.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Enkele vaststellingen vooraf
De rechtbank zal nu eerst een aantal van belang zijnde feiten en omstandigheden weergeven waarover geen discussie bestaat.
Het overlijden van [slachtoffer]
Niet duidelijk is geworden wat het motief is geweest voor het neerschieten van [slachtoffer] . Zijn naam wordt niet genoemd in de (hierna weer te geven) Snapchat groepschat ‘Brothers’, waarin verdachte en zijn medeverdachten onder meer in de avond van 17 november 2020 met elkaar communiceerden. Wel staat vast dat hij met twee kogels is beschoten terwijl hij met zijn rug naar de schutter toe stond.
De kogels zijn waarschijnlijk afgevuurd van een afstand tussen de 25 en 100 centimeter.
is op 18 november 2020 om 19.20 uur overleden aan de gevolgen van één doorschot door de buik.
Forensisch onderzoek
De Volkswagen Polo van [medeverdachte 2] is op 19 november 2020 bemonsterd op onder andere DNA. Van de deurgreep rechtsvoor aan de binnenzijde is een spoor veiliggesteld (SIN: AANE8781NL). Het NFI concludeert dat dit het DNA-profiel betreft van één persoon, te weten: [medeverdachte 3] . Volgens het NFI is het DNA-profiel AANE8781NL#01 meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [medeverdachte 3] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
De handen van [medeverdachte 1] en verdachte zijn vlak na hun aanhouding bemonsterd met een onderzoeksset schiethanden. Bij [medeverdachte 1] zijn 156 loodhoudende ‘categorie A-deeltjes’ (PbBaSb) aangetroffen. Bij verdachte zijn 6 van dergelijke deeltjes aangetroffen. Daarnaast zijn op de handen van [medeverdachte 1] en verdachte verschillende soorten zogenoemde ‘categorie B-deeltjes’ aangetroffen. Deze onderzoeksresultaten zijn volgens het NFI extreem respectievelijk zeer veel waarschijnlijker wanneer op de handen van [medeverdachte 1] en verdachte schotresten aanwezig waren dan wanneer er geen schotresten aanwezig waren.
OVC-gesprek tussen [medeverdachte 1] en zijn vriendin [naam vriendin] op 5 januari 2021
Op 5 januari 2021 heeft de vriendin van [medeverdachte 1] , [naam vriendin] (hierna ook: [naam vriendin] ) hem bezocht in de penitentiaire inrichting. Het gesprek tussen hen is opgenomen door middel van een OVC (Opname Vertrouwelijke Communicatie).
In dit gesprek is onder meer het volgende besproken:
[medeverdachte 1] :
ik heb een ander model geklaard (klinkt als), snap je
[medeverdachte 1] :
ik heb wel geschoten daar weet je[naam vriendin] :
mmmm jajaja[medeverdachte 1] :
je weet toch, dus ja, de eerst volgende zitting ga ik het gewoon zeggen, ik heb in de lucht geschoten, je weet toch... zag iedereen wegrennen....Eindstand... Het ging zo snel...[medeverdachte 1] :
Ntv.... Deze man ligt daar... dood (klinkt als) ...ntv... je weet toch[medeverdachte 1] :
dan ga ik ze gewoon zeggen waar die pijp is enzo.... Ntv
Groepschat ‘Brothers’
Telefoons van verdachte en [medeverdachte 1] zijn in beslag genomen en onderzocht. In een aantal telefoons is een Snapchat-groepschat genaamd ‘Brothers’ aangetroffen. Op 17 en 18 november 2020 zijn in die groepschat door verschillende accounts berichten uitgewisseld. Ook hebben er in die periode 1-op-1-chatgesprekken plaatsgevonden tussen bepaalde accounts. Het account ‘ [naam account] ’ kan worden toegeschreven aan [medeverdachte 1] . Het account [naam account] ’ was in gebruik bij [medeverdachte 2] . Zijn bijnaam is ‘ [bijnaam] ’/‘ [bijnaam] ’. Het account ‘ [naam account] ’ kan worden gekoppeld aan verdachte. Zijn bijnaam is ‘ [bijnaam] ’. Het account ‘ [naam account] ’ was in gebruik bij [naam 1] , die op 17 november 2020 een feestje gaf aan de [adres] . Het account ‘ [naam account] ’ kan worden gekoppeld aan [naam vriendin] .
In het vonnis van 4 juli 2022 in de strafzaak tegen [medeverdachte 3] heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte 3] de gebruiker was van het account ‘ [naam account] ’.
Volgens het onderzoeksteam kan het account ‘ [naam account] ’ mogelijk worden toegeschreven aan [naam 2] , het account ‘ [naam account] ’ aan [naam 3] en het account ‘ [naam account] ’ aan [naam 4] . Naar deze personen en hun eventuele betrokkenheid bij het ten laste gelegde is in het onderzoek ‘Esashi’ echter niet danwel slechts ten dele nader onderzoek verricht.
Hierna volgt een letterlijke weergave van de berichten die op 17 en 18 november 2020 zijn verzonden in de groepschat ‘Brothers’ (niet-cursieve tijdstippen) en in 1-op-1-chatgesprekken (cursieve tijdstippen). Daarbij merkt de rechtbank op dat [medeverdachte 1] in de avond van
17 november 2020 door [medeverdachte 2] naar het feest van [naam 1] aan de [adres] is gebracht, waarna [medeverdachte 2] weer naar huis is gegaan. De gesprekken vanaf 22.56 uur vinden dus plaats als [medeverdachte 1] op het feest is, waar op dat moment ook [slachtoffer] aanwezig is.
Berichten verzonden op 17 november 2020
[1-op-1-chat tussen [naam 1] en [medeverdachte 1] ]
18.11.10: [naam 1] : ‘ [adres] ’
22.56.01: [medeverdachte 1] :
‘Broer’
22.56.02: [medeverdachte 1] :
‘Iemand’
22.56.03: [medeverdachte 1] :
‘Breng’
22.56.04: [medeverdachte 1] :
‘Aub’
22.56.04: [verdachte] :
‘Ahhahahahahahahahahhahahah’
22.56.07: [medeverdachte 1] :
‘Pijp’
22.56.07: [verdachte] :
‘Ahhahahaha’
22.56.08: [medeverdachte 1] :
‘Na hier’
22.56.09: [medeverdachte 1] :
‘Aub’
22.56.10: [medeverdachte 1] :
‘Doe niet druk’
22.56.13: [medeverdachte 1] :
‘Breng gwn’
22.56.16: [medeverdachte 1] :
‘ [bijnaam] ’
22.56.19: [medeverdachte 1] :
‘Connect vrouw’
22.56.20: [verdachte] :
‘Yo’
22.56.26: [verdachte] :
‘Sa no more’
22.56.28: [medeverdachte 1] :
‘Haal een p bij der’
22.56.29: [medeverdachte 1] :
‘Kraaie’
22.56.38: [medeverdachte 1] :
‘Zeg der nu laat ze me baaren’
22.57.45: [medeverdachte 1] :
‘Veel praters broer’
22.57.47: [medeverdachte 1] :
‘Gelijk straffen’
22.58.01: ‘ [naam account] ’:
‘Geregeld of?’
22.58.02: [medeverdachte 2] :
‘Yoo’
22.58.02: [medeverdachte 1] :
‘Ben allang geen kleine meer’
22.58.07: [medeverdachte 2] :
‘Lees nu pas’
22.58.09: ‘ [naam account] ’:
‘Geregeld’
22.58.10: ‘ [naam account] ’:
‘Of’
22.58.12: ‘ [naam account] ’:
‘???!?’
22.58.13: [medeverdachte 1] :
‘Maken jullie gewn zorgen’
22.58.14: [verdachte] :
‘ [bijnaam] kom na hier’
22.58.18: [medeverdachte 1] :
‘ [bijnaam] regel die ding gwn’
22.58.20: ‘ [naam account] ’:
‘Miet’
22.58.21: ‘ [naam account] ’:
‘Ik’
22.58.22: ‘ [naam account] ’:
‘Het’
22.58.24: ‘ [naam account] ’:
‘Halen’
22.58.28: [medeverdachte 1] :
‘Veel gedronken ook’
22.58.32: [medeverdachte 1] :
‘Dit vind ik lekker’
22.58.35: [medeverdachte 1] :
‘Kijken jullie maaarrr’
22.58.38: [medeverdachte 1] :
‘Als t maar snel hier is’
22.58.38: ‘ [naam account] ’:
‘Moet’
22.58.39: ‘ [naam account] ’:
‘Ik’
22.58.40: ‘ [naam account] ’:
‘Het’
22.58.41: ‘ [naam account] ’:
‘Halen’
22.58.42: ‘ [naam account] ’:
‘Of niet’
22.58.51: ‘ [naam account] ’:
‘Zeg gewoon ja’
22.59.57: [medeverdachte 2] :
‘Ai ik race nu’
[1-op-1-chat tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] ]
23.00.07: [verdachte] : ‘Yo’
23.01.42: [medeverdachte 2] : ‘Si’
23.01.47: [verdachte] : ‘Rij je na mij’
23.02.39: [medeverdachte 2] : ‘Ja’
23.01.45: ‘unsuccessful voice call’, afzender: [medeverdachte 1] , ontvanger: [naam vriendin] .
23.01.59: ‘ [naam account] ’:
‘Ah bro jij moet niet drukken papi veel te verliezen broski’
23.02.17: ‘ [naam account] ’:
‘desnoods word iemand gepayt’
23.02.25: ‘ [naam account] ’:
‘Maar niet jij broski’
23.02.28: [verdachte] :
‘Vrouw neemt niet op’
23.02.37: [medeverdachte 1] :
‘Nee joh gekkie maak je niet druk broer’
23.02.41: [medeverdachte 1] :
‘Ik ben smart’
23.02.42: [medeverdachte 1] :
‘Geen whip’
23.03.17: [medeverdachte 1] :
‘Uhm [bijnaam] ’
23.03.25: [medeverdachte 1] :
‘Ik probeerde der oo al te bellen’
23.03.29: ‘ [naam account] ’:
‘Waar van kraaie ben j bro’
23.03.40: ‘ [naam account] ’:
‘2 min’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 1] en [naam vriendin] ]
23.03.28: [medeverdachte 1] : ‘Yooo’
23.03.29: [medeverdachte 1] : ‘Yooo’
23.03.30: [medeverdachte 1] : ‘Yooo’
[1-op-1-chat tussen [verdachte] en ‘ [naam 5] ’]
23.03.47: [verdachte] : ‘ [naam 5] ’
23.03.57: [verdachte] : ‘Geef [naam 6] der 06 aub met spoed’
23.09.24: [medeverdachte 1] :
‘Nog niks he ???’
23.09.30: ‘ [naam account] ’:
‘No’
23.09.39: [verdachte] :
‘Nee man’
Audio-Snapchatbericht van [verdachte] om 23.13.43 (ontvanger onbekend): ‘ [naam 6] is er niet pa, ik krijg haar niet te pakken’.
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 1] en [naam vriendin] ]
23.13.58: [medeverdachte 1] : ‘Waar ben jij’
23.13.59: [medeverdachte 1] : ‘????’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ]
23.17.30: [medeverdachte 3] : ‘Kom na daar met [bijnaam] ens’
23.20.08: [medeverdachte 1] :
‘Broers’
23.20.11: [medeverdachte 1] :
‘Alsjeblieft’
23.20.11: [medeverdachte 1] :
‘Snel’
23.20.15: [medeverdachte 1] :
‘Ik smeek jullie man’
[1-op-1-chat tussen [verdachte] en ‘ [naam account] ’]
23.22.10: [verdachte] : ‘Eeey’
23.22.13: [verdachte] : ‘Ga naar daar’
23.22.14: [verdachte] : ‘Nu’
23.22.24: [verdachte] : ‘Die man heeft gezeik!!!!’
[1-op-1-chat tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] ]
23.23.42: [verdachte] : ‘Ben met 5 min bij je’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] ]
23.25.14: [medeverdachte 3] : ‘Waar jij’
[1-op-1-chat tussen [verdachte] en ‘ [naam account] ’]
23.28.04: [verdachte] : ‘Eeey’
23.31.16: [verdachte] : ‘Kil kanker man’
23.31.17: [verdachte] : ‘Neem op’
23.31.27: [verdachte] : ‘Waaar s die [naam 7] van p’
23.34.08: [verdachte] : ‘Halllooooo’
[1-op-1-chat tussen [verdachte] en [naam vriendin] ]
23.32.26: [verdachte] : [No message content to display]
[1-op-1-chat tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] ]
23.45.43: [verdachte] : ‘3 min’
23.45.59: [medeverdachte 1] : ‘Okee’
23.46.00: [medeverdachte 1] : ‘Snm’
23.46.07: [medeverdachte 1] : ‘Pull up niet druk voor die deur’
23.46.17: [medeverdachte 1] : ‘Gwn daar om de hoek waar we eerst stonden’
23.46.22: [medeverdachte 1] : ‘Dan kom ik na je’
23.46.23: [verdachte] : ‘Okii’
23.46.24: [medeverdachte 1] : ‘Sta buiten’
23.47.37: [verdachte] : ‘Kom na buiten’
23.48.45: [medeverdachte 1] : ‘Ben al hier meef’
23.48.46: [medeverdachte 1] : ‘Wbj’
Berichten verzonden op 18 november 2020
[1-op-1-chat tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] ]
00.02.36: [verdachte] : ‘Breng die waggie’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ]
00.07.23: ‘unsuccessful voice call’, afzender: [medeverdachte 1] , ontvanger: [medeverdachte 2] .
00.07.49: [medeverdachte 2] : ‘..’
Camerabeelden
De politie heeft op en rond het Krugerplein verschillende camerabeelden veiliggesteld van rond het tijdstip van het schietincident. Van de verschillende beelden heeft de politie een compilatie gemaakt, waarop kort samengevat het volgende is te zien. Op 18 november 2020 kort na middernacht loopt [slachtoffer] langs restaurant [naam restaurant] over het Krugerplein vanuit de richting van de Schalk Burgerstraat. Even verderop blijft [slachtoffer] op de stoep staan. Kort daarna komen drie personen, op de beelden aangeduid als NN1, NN2 en NN3, aanlopen uit dezelfde richting als [slachtoffer] . Enkele meters achter het groepje van drie loopt een vierde persoon, aangeduid als NN4, die een oplichtend voorwerp (vermoedelijk een telefoon) in zijn hand houdt. Als NN1, NN2 en NN3 in de buurt van [slachtoffer] komen, lopen zij op hem af. NN4 loopt iets verder door en blijft staan. Er lijkt een worsteling/confrontatie plaats te vinden tussen het groepje van drie en [slachtoffer] waarbij [slachtoffer] , kennelijk nadat hij beschoten is, op de grond valt. NN1, NN2 en NN3 rennen hard weg in de richting waaruit zij eerder kwamen aanlopen. NN4 rent hen achterna. Vanuit een ander camerastandpunt is te zien dat kort hierop de Volkswagen Polo van [medeverdachte 2] komt aanrijden vanuit de richting van de Transvaalstraat naar het Krugerplein. Voor een zebrapad stopt de auto en één van de vier rennende personen (onduidelijk is wie) stapt in aan de bijrijderszijde van de auto. De overige drie personen rennen door.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat de verdachten [slachtoffer] – in bewuste en nauwe samenwerking met elkaar – hebben vermoord. Zij heeft het volgende scenario geschetst.
Het scenario volgens de officier van justitie
In de avond van 17 november 2020 zet [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] af op het feestje in de [adres] , waarna hij verdachte thuisbrengt. Vervolgens gaat [medeverdachte 2] zelf naar huis. [medeverdachte 1] blijft op het feest. Om 22.56 uur vraagt hij in de groepschat ‘Brothers’ om een ‘pijp’ (vuurwapen) die naar ‘hier’ (het feestje op de [adres] ) moet worden gebracht. Aansluitend schrijft [medeverdachte 1] in de groepschat:
‘Breng gwn / [bijnaam] / Connect vrouw’. ‘ [bijnaam] ’ is de bijnaam van verdachte. [naam vriendin] is de vriendin van [medeverdachte 1] . Verdachte moet dus kennelijk van [medeverdachte 1] contact opnemen met [naam vriendin] . Verdachte reageert hierop met het bericht:
‘Sa(y) no more’. Vervolgens schrijft [medeverdachte 1] om 22.56 uur:
‘Haal een p bij der / Kraaie / Zeg der nu laat ze me baaren’.De moeder van [naam vriendin] woont aan de [adres] , die zich in de wijk Kraaiennest bevindt. Om 22.58 uur zegt verdachte in de groepschat:
‘ [bijnaam] kom na hier’. Met ‘ [bijnaam] ’ wordt [medeverdachte 2] bedoeld. Om 22.59 uur antwoordt [medeverdachte 2] :
‘Ai ik race nu’.Om 23.20 uur stuurt [medeverdachte 1] in de groepschat berichten waarin hij de anderen smeekt om snel te zijn. [medeverdachte 2] haalt verdachte op en rijdt met hem naar Amsterdam Zuidoost, waar [medeverdachte 2] naar eigen zeggen een tussenstop maakt. Daar halen ze [medeverdachte 3] op. Vervolgens rijden ze door naar de Kousenbandstraat, waar ze een vuurwapen ophalen. Daarna rijden ze naar het feestje aan de [adres] , waar verdachte en [medeverdachte 1] elkaar buiten ontmoeten.
De rol van verdachte en de medeverdachten
[medeverdachte 1]
is NN1 op de camerabeelden. Uit de Snapchat-berichten van [medeverdachte 1] in de groepschat ‘Brothers’ blijkt dat hij op het feestje een probleem had en dat hij een vuurwapen nodig had. Uit schotrestenonderzoek volgt dat [medeverdachte 1] de schutter is geweest. Dat past ook bij het OVC-gesprek van 5 januari 2021 tussen [medeverdachte 1] en zijn vriendin [naam vriendin] , waarin [medeverdachte 1] zegt:
“Ik heb wel geschoten daar weet je”.Tot slot blijkt uit camerabeelden dat NN1 iets in zijn rechterjaszak stopt, terwijl in de rechterjaszak van [medeverdachte 1] schotresten zijn gevonden.
Verdachte
Verdachte is waarschijnlijk NN4 op de camerabeelden, maar in ieder geval NN2, NN3 of NN4. Op die beelden is te zien dat de telefoon van NN4 oplicht, precies op het moment dat het Snapchat-bericht van verdachte met de inhoud
‘Breng die waggie’naar [medeverdachte 2] wordt verzonden. Opvallend is ook dat NN1 na het verzenden van dit bericht omkijkt, zo te zien in de richting van NN4.
De mogelijkheid bestaat ook dat verdachte NN2 of NN3 is. Op de camerabeelden is echter geen telefoongebruik van die personen waar te nemen, terwijl wel vaststaat dat verdachte ten tijde van het verzenden van het bericht
‘Breng die waggie’zijn telefoon gebruikte. Dat niet te zien is dat NN2 of NN3 op dat moment hun telefoon gebruiken, betekent echter niet per definitie dat zij hun telefoon niet hebben gebruikt.
In ieder geval staat voor het Openbaar Ministerie vast dat verdachte, nadat hij met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het vuurwapen had opgehaald, is meegegaan naar het Krugerplein, dat hij achter [slachtoffer] aan is gelopen en dat hij na de schoten is gevlucht met [medeverdachte 1] , die kan worden aangemerkt als de schutter.
[medeverdachte 2]
heeft verdachte opgehaald, terwijl hij wist dat verdachte een wapen moest regelen voor [medeverdachte 1] . Samen hebben ze [medeverdachte 3] opgehaald, die samen met verdachte het wapen heeft opgehaald in de [adres] . [medeverdachte 2] heeft hen naar het feestje gereden waar [medeverdachte 1] was, terwijl hij wist dat [medeverdachte 1] in paniek was en een vuurwapen nodig had. [medeverdachte 2] stond klaar met zijn auto. Hij is op het Snapchat-bericht van verdachte gaan rijden richting de plaats delict en heeft [medeverdachte 3] laten instappen. Vervolgens is hij met [medeverdachte 3] weggereden van de plaats delict, waar op dat moment de neergeschoten [slachtoffer] lag. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 3] meegenomen naar de buurt van het huis van zijn moeder, waar ze samen uit de auto zijn gestapt.
[medeverdachte 3]
wist dat [medeverdachte 1] in paniek was en een wapen nodig had, dat verdachte moest gaan halen. Hij heeft zich laten ophalen door [medeverdachte 2] en verdachte en is met verdachte uitgestapt op de plek waar het wapen is opgehaald. [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 1] laten weten dat hij naar hem toe kwam
(‘Kom na daar met [bijnaam] ens’).is meegereden naar het feestje, waar [medeverdachte 1] wachtte op het wapen.
[medeverdachte 3] wist dat [medeverdachte 1] een wapen wilde omdat hij in paniek was vanwege een conflict op het feestje, waar [slachtoffer] op dat moment ook was. [medeverdachte 3] , die kan worden aangemerkt als NN3 op de camerabeelden, is in de groep van drie personen meegelopen naar [slachtoffer] en heeft [slachtoffer] mee ingesloten.
Medeplegen (feit 1)
Ter onderbouwing van haar standpunt dat elk van de verdachten kan worden aangemerkt als medepleger, heeft de officier van justitie verwezen naar de Nijmeegse scooterzaak [1] . Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben samen het vuurwapen opgehaald nadat [medeverdachte 1] daartoe de opdracht had gegeven. Daarmee hebben zij het onder 1 ten laste gelegde feit samen gepleegd. In de voorbereiding hebben de verdachten nauw en bewust samengewerkt. Verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] konden voorzien dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] zou neerschieten. Zij hebben niet uitgelegd waarom het neerschieten van [slachtoffer] voor hen niet voorzienbaar zou zijn geweest. Daarnaast hebben verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich niet van de geweldshandelingen gedistantieerd.
Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de handelingen van verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] minimaal kunnen worden beschouwd als handelingen van medeplichtigheid. Zij hebben opzettelijk het wapen geleverd aan [medeverdachte 1] , wetende dat hij een probleem met iemand had en dat hij een persoon is die kennelijk bereid is om anderen te ‘straffen’. Verdachte heeft bewust de vluchtauto geregeld, [medeverdachte 2] heeft niet alleen de vluchtauto bestuurd maar ook handelingen vooraf verricht en [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer] mee ingesloten.
Moord (feit 1)
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat de verdachten [slachtoffer] hebben vermoord, aangezien sprake was van voorbedachte raad. [medeverdachte 1] heeft een wapen geregeld en is met dat wapen richting [slachtoffer] gelopen. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] in zijn eentje op de (latere) plaats delict staat, dat [medeverdachte 1] (NN1), [medeverdachte 3] (NN3) en NN2 hem insluiten en dat [slachtoffer] wordt geslagen en vervolgens in zijn rug wordt geschoten. Het op [slachtoffer] afgaan met een vuurwapen dat ruim een uur eerder al was geregeld en hem vervolgens van heel dichtbij twee maal in zijn rug schieten, moet worden aangemerkt als een koelbloedige executie. Er zijn geen contra-indicaties die aan de voorbedachte raad in de weg staan. De kordaatheid en de doelgerichtheid van het optreden van [medeverdachte 1] duiden op een vooropgezet plan. Dit maakt dat alle verdachten medeplegers zijn van moord.
Feit 2
Als feit 2 is aan de verdachten ten laste gelegd het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Uit het feitencomplex volgt dat [medeverdachte 1] beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad, zodat het medeplegen van het voorhanden hebben van het wapen kan worden bewezen. Dit geldt ook voor verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] : zij hebben het wapen immers geregeld, opgehaald en vervolgens afgeleverd bij [medeverdachte 1] . Daarom kan ook worden bewezen dat verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het wapen samen hebben vervoerd.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte ontkent iets met de dood van [slachtoffer] te maken te hebben gehad. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij een vooropgezet plan of gemaakte afspraken om [slachtoffer] neer te schieten. Het halen van een vuurwapen door verdachte kan ook niet worden afgeleid uit de groepschat ‘Brothers’. Als al vastgesteld kan worden dat verdachte heeft geprobeerd een vuurwapen te halen, wijzen de Snapchat-berichten immers uit dat hij hierin juist niet is geslaagd. En als er al een vuurwapen zou zijn gebracht, staat niet vast dat met dat wapen is geschoten. Een eventueel gebruikt vuurwapen kan ook zijn gebracht door niet nader geïdentificeerde personen die op de camerabeelden te zien zijn, al dan niet buiten de ‘Brothers-groep’ om. Kortom: reële alternatieve scenario’s zijn niet uitgesloten.
Ten aanzien van de groepschat ‘Brothers’ heeft de raadsman nog aangevoerd dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de tijdstippen die bij de berichten in de groepschat zijn weergegeven, aangezien [medeverdachte 1] om 23.02.58 uur in die chat zegt:
‘Snap tript’. Bij de beoordeling van de Snapchat-berichten kan er daarom niet zonder meer van worden uitgegaan dat deze tijdstippen correct zijn, dat elk van de deelnemers de berichten op de daar genoemde tijdstippen heeft ontvangen en dat de berichten in de correcte volgorde staan.
Ook op basis van de ter terechtzitting getoonde camerabeelden kan niet worden vastgesteld dat verdachte een strafrechtelijk verwijtbare betrokkenheid heeft gehad bij de levensberoving van [slachtoffer] . Voor zover de rechtbank al tot het oordeel komt dat verdachte op de camerabeelden te zien is, kan in elk geval worden vastgesteld dat verdachte niet NN1, NN2 of NN3 is, nu bij deze personen geen telefoongebruik te zien is.
Indien en voor zover de rechtbank van oordeel is dat verdachte NN4 is, heeft te gelden dat op de camerabeelden geen enkele interactie tussen NN4 en NN1, NN2 en/of NN3 is waar te nemen.
Een voor medeplegen vereiste significante bijdrage van verdachte blijkt niet uit het dossier. Evenmin kan worden geconcludeerd dat verdachte medeplichtig is geweest aan de dood van [slachtoffer] .
Niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist of had moeten weten dat [slachtoffer] zou worden neergeschoten. Uit de berichten van [medeverdachte 1] in de groepschat ‘Brothers’ blijkt dat hij niet van plan was om te ‘drukken’. Bovendien spreekt [medeverdachte 1] in de groepschat over ‘praters’. Dit ziet duidelijk op een meervoud van personen en kan dus niet over [slachtoffer] gaan. Afgaande op de inhoud van de groepschat kan daarom niet worden geconcludeerd dat het voorzienbaar is geweest dat [slachtoffer] het leven zou laten.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal nu eerst – ter aanvulling op haar overwegingen onder 3.1 – uiteenzetten wat zij kan vaststellen over wat er zich in de avond van 17 november 2020 en de daaropvolgende nacht heeft afgespeeld. Daarbij zal de rechtbank ingaan op de betrokkenheid van de verdachten bij de dood van [slachtoffer] . Vervolgens zal de rechtbank bespreken of er sprake was van voorbedachte raad, die aanwezig moet zijn indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van moord. Tot slot zal de rechtbank uitleggen hoe de betrokkenheid van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Algemene overwegingen
De rechtbank stelt allereerst vast dat [medeverdachte 1] in de avond van 17 november 2020 door [medeverdachte 2] naar het feestje aan de [adres] is gebracht. Verdachte zat op dat moment ook bij hen in de auto. Nadat [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] had afgezet op het feestje, heeft hij verdachte naar huis gebracht (in [adres] ) en is hij vervolgens zelf naar huis gereden.
Later die avond heeft [medeverdachte 2] verdachte op diens verzoek weer thuis opgehaald, terwijl [medeverdachte 1] nog op het feestje was. Verdachte stuurde [medeverdachte 2] om 23.01 uur namelijk het volgende bericht via Snapchat:
‘Rij je na mij’,waarop [medeverdachte 2] (om 23.02 uur) bevestigend reageerde.
Om 23.47 uur was de telefoon van verdachte – volgens GPS-coördinaten – in de [adres] . Verdachte heeft [medeverdachte 1] rond dat tijdstip kennelijk weer ontmoet. Uit de GPS-coördinaten van de telefoon van [medeverdachte 1] blijkt namelijk dat hij op datzelfde moment in de directe nabijheid van dezelfde locatie is geweest. Dit sluit ook aan bij de Snapchat-berichten die verdachte en [medeverdachte 1] elkaar tussen 23.45 uur en 23.47 uur hebben gestuurd, waarin zij bespreken waar ze elkaar zullen ontmoeten.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte en [medeverdachte 2] elkaar in de avond van 17 november 2020 niet lang na 23.00 uur (weer) hebben ontmoet. Dat is dus nadat [medeverdachte 1] (om 22.56 uur) in de groepschat ‘Brothers’ – waar verdachte en [medeverdachte 2] op dat moment beiden aan deelnemen – vraagt om een ‘pijp’:
‘Broer / Iemand / Breng / Aub / Pijp / Na hier’.In zijn verhoor van 22 april 2021 bij de politie heeft [medeverdachte 1] verklaard dat een ‘pijp’ een vuurwapen is. Daarnaast is algemeen bekend dat met het woord ‘pijp’ in straattaal een vuurwapen wordt bedoeld.
Vlak na deze berichten (het is dan nog steeds 22.56 uur) richt [medeverdachte 1] zich tot ‘ [bijnaam] ’ (verdachte) met de tekst:
‘Connect vrouw / Haal een p bij der’. Gelet op het korte tijdsbestek tussen de berichten over de ‘pijp’ en de ‘p’ en het feit dat beide berichten afkomstig zijn van [medeverdachte 1] , gaat de rechtbank ervan uit dat met ‘p’ een vuurwapen werd bedoeld en dat dit ook duidelijk was voor de deelnemers aan de groepschat, onder wie verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Dat het vuurwapen mogelijk nodig was zodat daarmee iemand kon worden neergeschoten, moet eveneens voor alle deelnemers aan de groepschat duidelijk zijn geweest, mede gelet op het bericht van ‘ [naam account] ’ om 23.01.59 uur in de groepschat (waarbij hij zich tot [medeverdachte 1] richt):
‘Ah bro jij moet niet drukken papi veel te verliezen broski’.
Uit het vervolg van de groepschat en de overige stukken in het dossier blijkt dat (in ieder geval) verdachte en [medeverdachte 2] samen op pad zijn gegaan met het doel een vuurwapen voor [medeverdachte 1] te halen. Volgens de officier van justitie hebben zij een wapen opgehaald in de [adres] , bij de woning van de moeder van [naam vriendin] (in de wijk Kraaiennest). De rechtbank is echter – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat niet voldoende overtuigend kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte 2] daar inderdaad een wapen hebben opgehaald en dat dit het wapen is waarmee [slachtoffer] is neergeschoten.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De groepschat ‘Brothers’ bevat geen bericht(en) waaruit blijkt dat er daadwerkelijk een vuurwapen is gebracht, laat staan door wie. Wel blijkt uit die groepschat dat ook andere – niet geïdentificeerde of niet nader onderzochte – personen mogelijk bereid waren om een vuurwapen voor [medeverdachte 1] te halen. Op het bericht van [medeverdachte 1] om 22.58 uur waarin hij zegt dat ‘ [bijnaam] ’ (verdachte) ‘die ding’ (een vuurwapen) moet regelen, reageert deelnemer ‘ [naam account] ’ met de vraag of hij het moet halen. [medeverdachte 1] schrijft vervolgens:
‘Kijken jullie maaarrr / Als t maar snel hier is’.Hierop vraagt ‘ [naam account] ’ nogmaals of hij het moet halen.
Om 23.20 uur is [medeverdachte 1] duidelijk in paniek en stuurt hij de volgende berichten in de groepschat:
‘Broers / Alsjeblieft / Snel / Ik smeek jullie man’.Hierop stuurt verdachte om 23.22 uur het volgende 1-op-1-bericht naar (de onbekend gebleven gebruiker van) het account ‘ [naam account] ’:
‘Eeey / Ga naar daar / Nu / Die man heeft gezeik!!!!’.De mogelijkheid bestaat dat ‘ [naam account] ’ het vuurwapen heeft gebracht waarmee [slachtoffer] is neergeschoten.
Om 23.31 uur stuurt verdachte het volgende bericht naar de gebruiker van het account ‘ [naam account] ’:
‘Waaar s die [naam 7] van p’.De rechtbank stelt vast dat verdachte op dat moment in elk geval nog niet beschikte over een vuurwapen, als wordt aangenomen dat het ook hier over een vuurwapen gaat.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet uitsluiten dat één van de andere deelnemers aan de groepschat ‘Brothers’ een vuurwapen naar [medeverdachte 1] heeft gebracht. Evenmin valt uit te sluiten dat het gebruikte vuurwapen is gebracht door een persoon buiten de groepschat ‘Brothers’ (bijvoorbeeld door ‘ [naam account] ’).
Het voorgaande vindt steun in het OVC-gesprek van 5 januari 2021 waarin [medeverdachte 1] tegen zijn vriendin [naam vriendin] zegt:
“Ik heb een ander model geklaard (klinkt als), snap je”. Dit zegt hij vlak voordat hij tegen haar zegt:
“Ik heb wel geschoten daar weet je (…)”. Uit de tekst ‘ik heb een ander model geklaard’ leidt de rechtbank – gelet op de context van het gesprek – af dat [medeverdachte 1] hiermee mogelijk bedoelt te zeggen dat hij met een ander vuurwapen heeft geschoten dan het vuurwapen dat hij eerst voor ogen had, namelijk het vuurwapen dat hij mogelijk bij [naam vriendin] thuis op het adres aan de [adres] bewaarde, en waar verdachte en [medeverdachte 2] die avond naar op zoek waren.
De rechtbank gaat er overigens van uit dat de volgorde van de berichten in de groepschat ‘Brothers’ in het dossier correct is weergegeven. De enkele opmerking van [medeverdachte 1] in deze groepschat dat
‘Snap tript’geeft de rechtbank geen aanleiding om aan de volgorde van de chatberichten te twijfelen, aangezien de berichten elkaar op een logische wijze opvolgen.
Camerabeelden
Ter terechtzitting zijn camerabeelden bekeken die afkomstig zijn van verschillende beveiligingscamera’s in de buurt van de plaats delict. De rechtbank acht deze beelden van voldoende kwaliteit om daarop de na te noemen waarnemingen te kunnen baseren.
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] om 00.02.00 uur in beeld verschijnt, lopende over het Krugerplein vanuit de richting van de Schalk Burgerstraat. Vóór hem loopt een onbekend gebleven man, aangeduid als NN. Te zien is dat NN rechtdoor loopt waar [slachtoffer] rechtsaf slaat. [slachtoffer] blijft stilstaan op de stoep in de nabijheid van het terras van restaurant [naam restaurant] . Vanaf 00.02.27 uur verschijnen – vanuit dezelfde richting als waar [slachtoffer] vandaan kwam – drie personen in beeld, die worden aangeduid als NN1, NN2 en NN3. Zij lopen met doelbewuste tred richting het punt waar [slachtoffer] rechtsaf is gegaan.
Om 00.02.32 uur verschijnt ook NN4 in beeld. Te zien is dat hij een voorwerp in zijn handen houdt dat lijkt op een oplichtend telefoonscherm. NN4 loopt in dezelfde richting als NN1, NN2 en NN3. Het oplichtende voorwerp is zichtbaar tot 00.02.38 uur.
Om 00.02.36 uur is te zien dat NN1, NN2 en NN3 even stil staan op het punt waar [slachtoffer] rechtsaf is gegaan. NN1 kijkt op dat moment om naar NN4, die achter hen loopt. Vervolgens lopen NN1, NN2 en NN3 rond 00.02.38 uur richting [slachtoffer] . NN4 loopt iets verder door dan het punt waarop [slachtoffer] , NN1, NN2 en NN3 rechtsaf zijn geslagen en blijft vervolgens staan. Omstreeks 00.02.48 uur komen NN1, NN2 en NN3 steeds dichter bij [slachtoffer] en lijken zij hem in te sluiten. [slachtoffer] lijkt zich aan de situatie te willen onttrekken, maar slaagt daar niet in. Om 00.02.52 uur gaat het alarmsignaal van een vlakbij geparkeerde scooter af. Te zien is dat NN1, NN2, NN3, NN4 en een andere persoon in dezelfde richting wegrennen en dat [slachtoffer] op de grond valt. Rond 00.03.00 uur rijdt de Volkswagen Polo van [medeverdachte 2] het Krugerplein op, de wegrennende personen tegemoet. Eén van deze personen stapt in de auto; de anderen rennen door. Te zien is dat één van deze personen een voorsprong heeft op de andere twee personen, die vervolgens samen door blijven rennen. Vervolgens rijdt de auto van het Krugerplein weg.
De rechtbank vindt bewezen dat [medeverdachte 1] NN1 is. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat verdachte NN4 is. De identiteit van NN2 en NN3 is onbekend gebleven.
De rechtbank zal nu nader ingaan op de rol van verdachte.
Overwegingen ten aanzien van verdachte
Dat verdachte NN4 op de camerabeelden is, blijkt uit het feit dat hij – enkele seconden voordat [slachtoffer] door NN1 ( [medeverdachte 1] ), NN2 en NN3 wordt ingesloten en omstreeks 00.02.52 uur wordt neergeschoten – om 00.02.36 uur een Snapchat-bericht naar [medeverdachte 2] stuurt met de inhoud
‘Breng die waggie’. [medeverdachte 2] rijdt vervolgens rond 00.03.00 uur het Krugerplein op.
Op de camerabeelden is te zien dat NN4 tussen 00.02.32 uur en 00.02.38 uur een oplichtend telefoonscherm in zijn handen houdt. Op de camerabeelden is niet te zien dat NN1, NN2 en/of NN3 eveneens een telefoon gebruiken, zodat de rechtbank – gelet op het bericht
‘Breng die waggie’– vaststelt dat verdachte NN4 moet zijn. Daarnaast blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen dat verdachte ten tijde van zijn aanhouding schoenen droeg die reflecterend materiaal bevatten op dezelfde plek als waar de schoenen van NN4 op de camerabeelden oplichten. De raadsman heeft naar voren gebracht dat het betreffende reflecterende materiaal geen onderscheidend kenmerk is aan de hand waarvan een persoon kan worden geïdentificeerd. De rechtbank is echter van oordeel dat uit het samenstel van de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte NN4 moet zijn geweest. In dat kader is ook van belang dat uit de Snapchat-conversatie tussen verdachte en [medeverdachte 1] blijkt dat zij elkaar vlak voor het schietincident hebben ontmoet. Ook zijn zij vlak na het schietincident samen aangetroffen terwijl zij uit de richting van het Krugerplein kwamen rennen.
De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] – op het moment dat hij met NN2 en NN3 richting [slachtoffer] liep – een vuurwapen bij zich had. Wel was dit voorzienbaar voor verdachte. Hij wist immers uit de groepschat ‘Brothers’ dat [medeverdachte 1] kennelijk een conflict had met een persoon en dat hij daarom een vuurwapen nodig had. Sterker nog: [medeverdachte 1] heeft hem in eerste instantie gevraagd om een vuurwapen op te halen bij [naam vriendin] . Of dit ook gelukt is, blijkt niet uit de groepschat, maar wel duidelijk is dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] in paniek was en een vuurwapen zocht. Deze wetenschap van verdachte blijkt ook uit de berichten die hij om 23.22 uur via Snapchat naar ‘ [naam account] ’ stuurde:
‘Ga naar daar / Nu / Die man heeft gezeik!!!!’Hij stuurde deze berichten vlak nadat [medeverdachte 1] (om 23.20 uur) de volgende berichten in de groepschat ‘Brothers’ had geplaatst:
‘Broers / Alsjeblieft / Snel / Ik smeek jullie man’.
Verdachte heeft in opdracht van [medeverdachte 1] actief naar een vuurwapen gezocht en was vervolgens aanwezig op de (latere) plaats delict. Aangezien hij achter hen liep, moet hij toen de doelbewuste tred hebben opgemerkt waarmee NN1, NN2 en NN3 richting [slachtoffer] liepen. Desondanks heeft verdachte aan [medeverdachte 2] – enkele seconden vóór het insluiten van [slachtoffer] door NN1, NN2 en NN3 – de opdracht gegeven om met de vluchtauto naar de plaats delict te komen. Uit de camerabeelden blijkt bovendien dat verdachte op het moment van het verzenden van het bericht
‘Breng die waggie’oogcontact had met [medeverdachte 1] , die achterom kijkt vlak voordat de groep [slachtoffer] insluit.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte – op het moment dat hij achter NN1 ( [medeverdachte 1] ), NN2 en NN3 liep – moet hebben geweten dat er een confrontatie zou gaan plaatsvinden tussen [medeverdachte 1] en de perso(o)n(en) met wie hij ‘gezeik’ had en dat [medeverdachte 1] op dat moment de beschikking had over een vuurwapen. In die omstandigheden was er een aanmerkelijke kans dat [medeverdachte 1] het vuurwapen ook daadwerkelijk bij die confrontatie zou gaan gebruiken, en verdachte heeft die kans willens en wetens aanvaard. Verdachte heeft daarmee voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer] .
Was er sprake van voorbedachte raad?
Moord is doodslag begaan met voorbedachte raad. Voorbedachte raad is een bijzondere kwalificatie waardoor het misdrijf een nog ernstiger karakter aanneemt dan doodslag. Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel is nodig dat komt vast te staan dat het handelen van een verdachte het gevolg is geweest van een tevoren genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Mede gezien het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven, leent zich moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker indien de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat er voorafgaand aan en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de groepschat ‘Brothers’ niet van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Zijn naam wordt daarin niet genoemd. Uit de groepschat kan slechts worden afgeleid dat [medeverdachte 1] ruim een uur vóór het neerschieten van [slachtoffer] om een vuurwapen heeft gevraagd en dat diverse personen – waaronder verdachte en mogelijk personen wiens identiteit onbekend is gebleven – vervolgens naar een vuurwapen op zoek zijn gegaan. Verder blijkt uit de groepschat dat [medeverdachte 2] verdachte tijdens deze zoektocht heeft vergezeld. Een contra-indicatie voor de aanname dat [medeverdachte 1] al bij het regelen van het vuurwapen het plan had om [slachtoffer] neer te schieten is dat wanneer ‘ [naam account] ’ in de groepschat schrijft dat [medeverdachte 1] niet moet ‘drukken’, [medeverdachte 1] daarop reageert dat hij zich niet druk moet maken.
Ook los hiervan kan niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] een plan had beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hoewel in het doelbewust oplopen naar [slachtoffer] door NN1 ( [medeverdachte 1] ), NN2 en NN3 aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor een vooropgezet plan, acht de rechtbank – nu overige aanwijzingen voor een dergelijk plan ontbreken – dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat [medeverdachte 1] tevoren het plan had opgevat om [slachtoffer] met het vuurwapen daadwerkelijk van het leven te beroven. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat [medeverdachte 1] voorafgaand aan het schieten voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat [medeverdachte 1] heeft gehandeld met voorbedachte raad, zal zij hem vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
Het neerschieten van [slachtoffer] moet worden gekwalificeerd als doodslag.
Was er sprake van medeplegen dan wel medeplichtigheid?
Aan verdachte is onder 1 primair ten laste gelegd dat hij de ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen heeft gepleegd. Subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd: het medeplegen van medeplichtigheid aan het medeplegen vanmoord of doodslag.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet als medepleger van het grondfeit kan worden aangemerkt. Zij overweegt daartoe als volgt.
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat is komen vast te staan dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking die was gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict, in dit geval: het neerschieten van [slachtoffer] . Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan of helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol bij het plegen van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat [medeverdachte 1] in de groepschat ‘Brothers’ om een vuurwapen heeft gevraagd, maar dat uit die groepschat niet blijkt van een gezamenlijk plan om [slachtoffer] neer te schieten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [medeverdachte 1] NN1 op de camerabeelden is, dat hij [slachtoffer] samen met NN2 en NN3 heeft ingesloten en dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] daarna heeft neergeschoten. Het gezamenlijk insluiten van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] , NN2 en NN3 en het – na het schieten door [medeverdachte 1] – gezamenlijk wegrennen, is echter onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , NN2 en NN3. Daar komt bij dat de identiteit van NN2 en NN3 onbekend is gebleven en dat onduidelijk is of zij in de avond van 17 november 2020 hebben deelgenomen aan de groepschat ‘Brothers’. De rechtbank kan niet vaststellen dat NN2 en NN3 (voor het overige) een zekere materiële en/of intellectuele bijdrage aan feit 1 hebben geleverd en, zo ja, wat die bijdrage behelsde. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat NN2 en NN3 (minst genomen: voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het neerschieten van [slachtoffer] door [medeverdachte 1] . Voor zover het medeplegen erin zou hebben bestaan dat [medeverdachte 1] een ander of anderen heeft ingeschakeld om het vuurwapen te regelen, geldt dat een dergelijk handelen in beginsel onder medeplichtigheid moet worden geschaard (het verschaffen van middelen). Omdat voor de rechtbank onduidelijk is gebleven door wie en op welke wijze het vuurwapen uiteindelijk aan [medeverdachte 1] is verschaft, kan de rechtbank niet vaststellen of niettemin sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Hoewel het goed mogelijk is dat NN2, NN3 en/of anderen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan hetgeen zich heeft afgespeeld, kan de rechtbank – kort gezegd – niet vaststellen dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , NN2, NN3 en/of anderen. [medeverdachte 1] moet daarom als alleen-pleger van doodslag worden aangemerkt.
In het verlengde hiervan kan de rechtbank ook ten aanzien van verdachte niet vaststellen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking die was gericht op het grondfeit, zodat ook hij van het ten laste gelegde medeplegen van de doodslag moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte en [medeverdachte 2] samen medeplichtig zijn geweest aan de doodslag. Zij overweegt daartoe als volgt.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige, maar ook dat zijn opzet – al dan niet in voorwaardelijke vorm – was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Het opzet van de medeplichtige hoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid is voldoende dat de verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt.
Onder het kopje ‘Overwegingen ten aanzien van verdachte’ heeft de rechtbank reeds overwogen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het gronddelict (de doodslag). Daarnaast had verdachte opzet op zijn handelingen als medeplichtige. De rechtbank leidt dit af uit de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte en [medeverdachte 2] hebben in de avond van 17 november 2020 deelgenomen aan de groepschat ‘Brothers’. Zij wisten dat [medeverdachte 1] een vuurwapen nodig had. Verdachte heeft – nadat [medeverdachte 1] om 22.56 uur in de groepschat om een vuurwapen had gevraagd – contact opgenomen met [medeverdachte 2] , die direct naar hem toe is gekomen en met wie hij vervolgens op zoek is gegaan naar een wapen. Uit het dossier blijkt dat verdachte tijdens deze zoektocht actief heeft geprobeerd om met diverse personen in contact te komen. Op enig moment heeft [medeverdachte 2] verdachte kennelijk weer afgezet in de buurt van de Transvaalstraat, waar verdachte [medeverdachte 1] omstreeks 23.50 uur heeft ontmoet. Vervolgens heeft verdachte – toen hij vlak voor het schietincident achter [medeverdachte 1] , NN2 en NN3 liep en vlak voordat zij [slachtoffer] insloten – een bericht gestuurd naar [medeverdachte 2] met daarin de opdracht om met de vluchtauto naar de plaats delict te komen. Dit heeft [medeverdachte 2] vervolgens gedaan. Daar aangekomen heeft hij bovendien een onbekend gebleven persoon geholpen bij de vlucht van de plaats delict.
Verdachte en [medeverdachte 2] hebben – door hun hiervoor omschreven handelingen – een bijdrage aan het misdrijf geleverd die het misdrijf daadwerkelijk heeft bevorderd of gemakkelijk heeft gemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [medeverdachte 2] hun medeplichtigheidshandelingen in nauwe en bewuste samenwerking met elkaar hebben verricht, zodat de rechtbank bewezen vindt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van medeplichtigheid aan doodslag.
Feit 2
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kan de rechtbank niet vaststellen dat [slachtoffer] is neergeschoten met een vuurwapen dat door verdachte en [medeverdachte 2] is opgehaald en/of vervoerd en naar [medeverdachte 1] is gebracht. Om die reden zal zij verdachte vrijspreken van feit 2 (het medeplegen van het voorhanden hebben en/of vervoeren van een vuurwapen en munitie).

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen bewezen dat:
feit 1
[medeverdachte 1] op 18 november 2020 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door met een vuurwapen (van dichte afstand) kogels af te vuren in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] waardoor die [slachtoffer] door kogels in het lichaam, te weten zijn rug en zijn (rechter)bil, werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
bij en/of tot het plegen van bovenomschreven misdrijf hij, verdachte, op 18 november 2020 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door

de levering van een vluchtauto te organiseren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 jaren, met aftrek van voorarrest, wegens het medeplegen van moord en het voorhanden hebben en vervoeren van een vuurwapen en munitie. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd. Zij heeft in dat kader verwezen naar het Pro Justitia-rapport van 31 januari 2022.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over de op te leggen straf.
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij al geruime tijd in voorarrest zit en dat hij daardoor de geboorte van zijn dochter niet heeft kunnen meemaken. Hij wil zijn dochter graag zien opgroeien.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de op te leggen straf en maatregel gelet op de ernst van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit, te weten het medeplegen van medeplichtigheid aan doodslag, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en op de persoon van de verdachte.
Een levensdelict behoort tot de ergste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Verdachte is niet degene die [slachtoffer] heeft neergeschoten, maar hij is de schutter, [medeverdachte 1] , wel behulpzaam geweest door actief deel te nemen aan Snapchat-gesprekken waaruit blijkt dat [medeverdachte 1] op zoek is naar een wapen en vervolgens vlak voor het schietincident aan [medeverdachte 2] de opdracht te geven de vluchtauto te brengen. Dat [medeverdachte 1] geen gebruik heeft gemaakt van de vluchtauto, doet aan de ernst van dat handelen niet af. Een onbekend gebleven persoon die direct bij het schietincident betrokken was heeft de vluchtauto wel gebruikt om weg te komen.
Door het neerschieten van [slachtoffer] is een jong mensenleven vroegtijdig beëindigd. Nu niet duidelijk is geworden wat de aanleiding was voor het neerschieten van [slachtoffer] , lijkt zijn dood volstrekt zinloos. Het valt ook verdachte aan te rekenen dat de familie van [slachtoffer] een groot verlies en veel verdriet is toegebracht. De medeplichtigheid van verdachte aan de doodslag van [slachtoffer] rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
De rechtbank heeft verder gelet op een Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 5 januari 2021. Hieruit blijkt dat hij in de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van dit feit meermalen is veroordeeld wegens geweldsdelicten. Bij arrest van 5 februari 2020 heeft het Gerechtshof Amsterdam aan verdachte TBS met voorwaarden opgelegd en een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden. Deze veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om nog datzelfde jaar het onderhavige – zeer ernstige – delict te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de bevindingen en conclusies van psycholoog B.H. Boer en psychiater M. Fluit, zoals neergelegd in het Pro Justitia-rapport van 31 januari 2022. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van het verblijf van verdachte in het Pieter Baan Centrum (PBC). De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking of verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Er is ten minste sprake van een lichte, mogelijk van een matige, verstandelijke beperking. Daarnaast is sprake van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De levensloop van verdachte laat – ondanks vele pogingen tot hulpverlening – een patroon zien van gedragsproblemen, herhaaldelijk antisociaal gedrag en disfunctioneren op alle levensgebieden. Het ontbreekt verdachte aan respect voor andermans rechten en grenzen. Hij overtreedt regels en wetten en conformeert zich slecht aan sociale en maatschappelijke normen. Bij verdachte is sprake van een beperkte frustratietolerantie, waardoor hij snel gefrustreerd en boos raakt en snel verbaal agressief wordt, mede deels verklaard vanuit zijn cognitieve beperking. In het verleden is ook sprake geweest van fysieke agressie, zowel impulsief als instrumenteel (doelbewust) ingezet. Daarnaast is sprake van een gebrekkig geweten; verdachte toont weinig of geen spijt- en schuldgevoelens en weinig of geen motivatie om zijn gedrag te veranderen en een meer pro-sociaal leven te leiden. De antisociale persoonlijkheidsstoornis veroorzaakt grote beperkingen binnen alle domeinen in zijn leven en functioneren, eveneens deels passend bij zijn cognitieve beperking. Verdachte woont nog bij zijn moeder, hij heeft geen werk, er is geen sprake van (legale) inkomsten en er bestaan nauwelijks episoden waarin hij niet met politie en justitie in aanraking komt. Alles overziend functioneert verdachte volgens de deskundigen op diverse levensgebieden problematisch en is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Deze gebrekkige ontwikkeling is chronisch en was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Volgens de deskundigen leidt de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte tot functiestoornissen die doorwerken in zijn handelen.
De deskundigen zien een verband tussen de psychische stoornissen van verdachte, de dynamiek met [medeverdachte 1] en de tenlastegelegde feiten. Zijn voegende houding jegens [medeverdachte 1] is ook opgemerkt tijdens de observatie van verdachte in het PBC.
De precieze beïnvloeding tussen de psychopathologie (de persoonlijkheidsstoornis en verstandelijke beperking) en het ten laste gelegde kan niet met zekerheid worden vastgesteld. Wel werkt de psychische problematiek door in het algemene handelen van verdachte.
De deskundigen adviseren om verdachte de ten laste gelegde feiten, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen. Een ‘volledige’ doorwerking, waarbij verdachte geen enkele keuzevrijheid had, achten de deskundigen onwaarschijnlijk. In welke mate verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar zou moeten worden beschouwd (licht verminderd, verminderd of sterk verminderd) is door de beperkingen van het onderzoek niet aan te geven.
Vanwege het reeds jarenlang bestaande, problematische gedragspatroon, schatten de deskundigen de kans op recidive van gewelddadig gedrag in als hoog. Verdachte laat zich niet afremmen door externe correcties of door leed dat en/of schade die hij anderen aandoet. Zijn gedrag is steeds gericht op de korte termijn en hij heeft weinig zicht op de gevolgen van zijn handelen op de langere termijn.
Gelet op de duurzame aard van de problematiek is volgens de deskundigen niet te verwachten dat verdachte op eigen kracht een ander pad kan bewandelen. Eerdere pogingen om hem op voorwaardelijke basis het voordeel van de twijfel te gunnen, mislukten. Om recidive te voorkomen achten de deskundigen een klinische behandeling noodzakelijk. Bij verdachte is sprake van een gebrek aan probleem-inzicht en hij is (op voorhand) niet voor een dergelijke behandeling gemotiveerd. Van eerdere behandeling heeft hij uiteindelijk niet geprofiteerd, zodat een voorwaardelijk kader (zoals TBS met voorwaarden) volgens de deskundigen geen kans van slagen heeft.
Gelet op het hoge recidivegevaar en de combinatie van de psychopathologie, adviseren de deskundigen de klinische behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een TBS-maatregel met dwangverpleging.
Gevangenisstraf
Zoals eerder opgemerkt past bij het feit dat verdachte heeft gepleegd alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte en in het advies van de psychiater en de psycholoog, in het bijzonder de vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid, wel aanleiding om de duur van deze straf te matigen. Alles afgewogen vindt de rechtbank een gevangenisstraf van vier jaren passend en geboden.
De opgelegde straf is lager dan door de officier van justitie is geëist. Dit komt doordat de officier van justitie bewezen vindt dat [slachtoffer] is vermoord, terwijl de rechtbank doodslag bewezen acht. Op doodslag staat een lagere maximumstraf dan op moord. Daarnaast vindt de officier van justitie bewezen dat verdachte een medepleger is geweest, wat doorgaans een verhogende invloed op de straf heeft. De rechtbank vindt echter bewezen dat verdachte zich – samen met [medeverdachte 2] – als medeplichtige schuldig heeft gemaakt aan de doodslag op [slachtoffer] . Hij heeft daarmee een kleinere rol gespeeld in het geheel. Dit rechtvaardigt een lagere straf dan aan [medeverdachte 1] , de schutter, is opgelegd. Tot slot komt de rechtbank tot een lagere straf omdat zij verdachte vrijspreekt van het onder 2 ten laste gelegde.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
TBS-maatregel met dwangverpleging
De rechtbank vindt het daarnaast belangrijk dat verdachte wordt behandeld voor zijn stoornissen, zodat de kans op herhaling van strafbare feiten in de toekomst kleiner wordt en verdachte geholpen wordt. De rechtbank zal daarom nagaan of een TBS-maatregel kan worden opgelegd.
De maatregel van TBS kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel te behoren tot een van de in het eerste lid onder 1 omschreven misdrijven en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank stelt, mede gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven rapportage, vast dat ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde aan bovengenoemde voorwaarden is voldaan. Gelet op het geconstateerde hoge recidiverisico en de combinatie van de psychopathologie – alsmede het feit dat de maatregel van TBS met voorwaarden te licht is gebleken om voornoemd risico voldoende in te perken – vereist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zowel oplegging van de maatregel TBS als verpleging van overheidswege.
De rechtbank overweegt dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit leidt ertoe dat de terbeschikkingstelling niet beperkt is tot de maximale periode van vier jaren.

8.Beslag

Onder verdachte is een telefoon (BlackBerry, goednummer 5996297) in beslag genomen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de telefoon wordt onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank zal de telefoon onttrekken aan het verkeer. De telefoon is daarvoor vatbaar, aangezien hij van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Uit het dossier blijkt namelijk dat het een PGP-telefoon is.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] (moeder van [slachtoffer] ) en [benadeelde partij 2] (vader van [slachtoffer] ) hebben zich gevoegd in het strafgeding. De vorderingen zijn ter terechtzitting door de benadeelde partijen en/of hun raadslieden onderbouwd en zullen hieronder worden besproken.
9.1
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 16.457,09 voor vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
 € 1.170,- € 1.170,- aan reiskosten;
 € 1.170,- € 3.609,89 aan kosten voor een gedenkteken;
 € 1.170,- € 1.431,80 aan kosten voor grafrechten;
 € 1.170,- € 10.245,40 aan kosten voor de uitvaart.
Daarnaast vordert zij een bedrag van € 20.000,- aan affectieschade, zijnde het bedrag dat op grond van het Besluit vergoeding affectieschade wordt toegekend indien een meerderjarig thuiswonend kind door een misdrijf om het leven is gekomen.
Tot slot heeft [benadeelde partij 1] verzocht om een vergoeding van shockschade voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag. [benadeelde partij 1] is nog niet toegekomen aan het starten van psychologische hulp, zodat de vordering nog niet kan worden onderbouwd met een verklaring van een therapeut. Dit hoeft echter geen beletsel te zijn voor het toewijzen van schadevergoeding voor de geleden shockschade. Er is voldaan aan alle criteria zoals genoemd in het Taxibus-arrest. Er was een nauwe affectieve band tussen [slachtoffer] en zijn moeder. Ook is sprake van geestelijk letsel. [benadeelde partij 1] moest via een vriend te horen krijgen dat haar zoon was neergeschoten en heeft geruime tijd in onzekerheid moeten wachten in het ziekenhuis. Dit heeft tot een shock geleid. Ook het afscheid van haar zoon was een schokkend en emotioneel moment voor [benadeelde partij 1] . Zij heeft nog steeds te kampen met de psychische gevolgen van de confrontatie met het misdrijf en zal mogelijk, nadat deze strafzaak en de strafzaken tegen de medeverdachten zijn afgerond, starten met therapie.
Indien de rechtbank de vordering betreffende shockschade onvoldoende gemotiveerd acht, verzoekt [benadeelde partij 1] de vordering in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren zodat deze schadevergoeding opnieuw kan worden gevorderd in een eventueel hoger beroep of bij de civiele rechter.
[benadeelde partij 1] heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schadevergoeding integraal dient te worden toegewezen.
Ook het gevorderde bedrag van € 20.000,- aan affectieschade kan worden toegewezen, nu de rechtbank ervan uit kan gaan dat [slachtoffer] inwonend was bij [benadeelde partij 1] .
De vordering tot vergoeding van shockschade dient – wegens een gebrek aan onderbouwing – niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien er juridisch geen grond bestaat om die vordering toe te wijzen.
De hiervoor genoemde bedragen kunnen hoofdelijk worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank – gelet op de bepleite vrijspraak – verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
De beoordeling door de rechtbank
Artikel 51f, tweede lid, Wetboek van Strafvordering geeft, in samenhang met de artikelen 6:106 en 6:108 Burgerlijk Wetboek (BW) een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van een strafbaar feit. Artikel 6:108 BW geeft een limitatieve (uitputtende) opsomming van wat gevorderd kan worden. Alleen de kosten die in dit artikel worden genoemd, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten van de begrafenis. Ook kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade zijn in beginsel voor toewijzing vatbaar.
Vordering tot vergoeding van de materiële schadeposten
De rechtbank zal een bedrag van € 15.013,49 aan materiële schadevergoeding toekennen, bestaande uit de volgende posten:
 € 1.170,- € 1.170,- aan reiskosten;
 € 1.170,- € 3.609,89 aan kosten voor een gedenkteken;
 € 1.170,- € 1.431,80 aan kosten voor grafrechten;
 € 1.170,- € 8.801,80 aan kosten voor de uitvaart.
Het toe te wijzen bedrag aan kosten voor de uitvaart is lager dan gevorderd, aangezien een aantal posten in de offerte van 23 november 2020 (met factuurnummer 2020-11-2020) reeds is meegenomen in de ‘kosten grafrechten’ (bijlage D bij de vordering). Het gaat dan om de posten die op de offerte als volgt worden aangeduid:
 € 420,- (‘ € 420,- (‘Grafrechten particulier graf 10 jaar x € 42’)
 € 420,- (‘ € 7,- (‘Grafrechten jaar van uitgifte 2020’)
 € 420,- (‘ € 16,60 (‘Onderhoudskosten voor 2020’)
 € 420,- (‘ € 1.000,- (‘Afkoop onderhoud 10 jaar’).
De rechtbank zal in verband met de kosten voor de uitvaart daarom een bedrag van € 8.801,80 toewijzen (€ 10.245,40 minus € 1.443,60).
Voor het overige is – naar het oordeel van de rechtbank – voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij bovengenoemde kosten heeft gemaakt, terwijl de verdediging het bedrag niet heeft betwist. Het bedrag van € 15.013,49 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering voor zover deze ziet op materiële schade. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
Affectieschade
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij 1] onvoldoende heeft gesteld dat [slachtoffer] bij haar inwoonde, zodat zij een bedrag van € 17.500,- zal toewijzen. Dit bedrag is op grond van het Besluit vergoeding affectieschade het uitgangspunt indien een meerderjarig niet-thuiswonend kind is overleden door een misdrijf.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van affectieschade. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
Shockschade
Shockschade komt onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking. Volgens vaste jurisprudentie moet daarvoor sprake zijn van geestelijk letsel, voortvloeiend uit een hevige emotionele schok door het waarnemen van het misdrijf of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Deze situatie zal zich met name voordoen als sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die – zoals in deze zaak – door het misdrijf om het leven is gekomen. Daarbij valt in de eerste plaats en met name te denken aan familieverhoudingen.
Uit verschillende arresten [2] volgt dat voor toewijzing van shockschade is vereist dat het bestaan van het geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de door [benadeelde partij 1] gevorderde shockschade niet kan worden toegewezen, nu concrete gegevens op grond waarvan het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld, ontbreken. De raadsvrouw van [benadeelde partij 1] heeft aangevoerd dat [benadeelde partij 1] er nog niet toe is gekomen om een therapeut te bezoeken, maar dat zij – nadat deze zaak en de strafzaken tegen de medeverdachten zijn afgerond – mogelijk zal starten met therapie.
De onderbouwing van het bestaan van geestelijk letsel is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend, zodat [benadeelde partij 1] in dat gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Zij kan haar vordering in zoverre eventueel bij de civiele rechter aanbrengen.
Totaal toe te wijzen bedrag
De rechtbank zal het totaalbedrag van € 32.513,49 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020. In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van het toegewezen totale schadebedrag minus de reiskosten, nu deze laatste schadepost geen rechtstreekse schade betreft.
9.2
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een bedrag van € 476,14 aan reiskosten, waarvan
€ 148,- toekomstig (in verband met de nog te plannen zitting(en) in hoger beroep) en
€ 17.500,- aan vergoeding van affectieschade. Ten aanzien van die laatste post heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij verwezen naar het Besluit vergoeding affectieschade (meerderjarige niet-thuiswonende kinderen, overleden door een misdrijf).
[benadeelde partij 2] heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag van
€ 17.500,- aan affectieschade integraal en hoofdelijk kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank – gelet op de bepleite vrijspraak – verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover die ziet op toekomstige reiskosten (€ 148,-). De overige gevorderde reiskosten komen voor vergoeding in aanmerking en zijn voldoende onderbouwd. De vordering ten aanzien van materiële schade zal voor een gedeelte van € 328,14 worden toegewezen.
Ook heeft [benadeelde partij 2] een bedrag van € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade gevorderd. Dit bedrag is door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
De rechtbank zal het totaalbedrag van € 17.828,14 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020. In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van het toegewezen totale schadebedrag minus de reiskosten, nu deze laatste schadepost geen rechtstreekse schade betreft.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 37a, 37b, 47, 48, 49 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van medeplichtigheid aan doodslag.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij
van overheidswege wordt verpleegd.
Beslag
Onttrekt aan het verkeer de in beslag genomen telefoon (BlackBerry, goednummer 5996297).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 32.513,49(tweeëndertigduizend vijfhonderd dertien euro en negenenveertig cent) (materiële schade € 15.013,49, affectieschade € 17.500,-), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat te betalen € 31.343,49 (eenendertigduizend driehonderd drieënveertig euro en negenenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 191 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 17.828,14(zeventienduizend achthonderd achtentwintig euro en veertien cent) (materiële schade € 328,14, affectieschade € 17.500,-), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat te betalen
€ 17.500,00(zeventienduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 122 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2022.

Voetnoten

2.Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 (het zogeheten Overzichtsarrest), Hoge Raad 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:124 en Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1947.