ECLI:NL:RBAMS:2022:3751

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
13/294557-20 (Promis) - 16/022312-19 (vordering tot tenuitvoerlegging)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en wapenbezit na schietincident in Amsterdam-Oost

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een jonge man, die werd beschuldigd van doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond in de nacht van 17 op 18 november 2020 op het Krugerplein in Amsterdam-Oost, waar het slachtoffer, een 30-jarige man, werd neergeschoten na een feestje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer van dichtbij twee keer heeft beschoten, wat leidde tot de fatale verwondingen. Het motief voor de schietpartij is niet duidelijk geworden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, met aftrek van voorarrest, voor doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van voorbedachte raad, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van moord. De zaak is behandeld in een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging heeft gewogen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, de ouders van het slachtoffer, behandeld en schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers:
- 13/294557-20 (Promis)
- 16/022312-19 ( vordering tot tenuitvoerlegging)
Datum uitspraak: 4 juli 2022
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de [naam PI] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 februari 2021, 23 april 2021, 8 juli 2021, 5 oktober 2021,
22 december 2021, 16 maart 2022 en 2 en 3 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J-H.C.L.M. Kuijpers, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij
[benadeelde partij 1] en haar raadsvrouw mr. S. Bijl naar voren hebben gebracht, en van wat mr. J.J.J. Broekhuizen namens de benadeelde partij [benadeelde partij 2] naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Achtergrond van de zaak
In de avond van 17 november 2020 heeft aan de [adres] een feestje plaatsgevonden van de op dat adres woonachtige [slachtoffer] . Verdachte was op dit feest aanwezig. Het latere slachtoffer, [slachtoffer] (hierna ook: [slachtoffer] ) was ook op het feest aanwezig. Na afloop van het feest is hij, op 18 november 2020 kort na middernacht, op het Krugerplein in Amsterdam neergeschoten.
Enkele minuten later kregen verbalisanten de opdracht te gaan naar het Krugerplein in verband met dit schietincident. Hen werd portofonisch meegedeeld dat bij het incident een Volkswagen Polo betrokken was en dat drie jongens waren weggerend in de richting van de Transvaalkade. Toen de verbalisanten kort daarna vanaf de Linnaeusstraat de Transvaalkade opreden, zagen zij twee mannen – die aan het doorgegeven signalement voldeden – in versnelde pas over het trottoir lopen. Zij kwamen uit de richting van het Krugerplein.
De locatie waar de mannen liepen, lag op ongeveer drie tot vijf minuten loopafstand (dan wel ren-afstand) van de plaats delict. Dit kwam overeen met de tijd die sinds de melding was verstreken. De mannen zijn vervolgens aangehouden. Het bleek te gaan om verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Beide mannen hadden een versnelde ademhaling en het voorhoofd van [medeverdachte 1] was bezweet.
De bestuurder (en eigenaar) van de Volkswagen Polo was medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ). Hij is op 22 november 2020 aangehouden. Op de deurgreep van het portier aan de bijrijderskant (aan de binnenzijde) van de auto is DNA aangetroffen van medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Hij is aangehouden op 13 april 2021.
Na het schietincident is [slachtoffer] zwaargewond naar het ziekenhuis gebracht. Hij is op
18 november 2020 om 19.20 uur aan zijn verwondingen overleden. Het gebruikte vuurwapen is niet teruggevonden.
Het onderzoek ‘Esashi’ richt zich op de vraag of verdachte en anderen in strafrechtelijke zin betrokken zijn geweest bij de dood van [slachtoffer] . De strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de strafzaken tegen bovengenoemde drie medeverdachten.
2.2
Samenvatting van de tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op 2 mei 2022 – kort gezegd ten laste gelegd dat:
feit 1
hij zich op of omstreeks 18 november 2020 in Amsterdam schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op (of doodslag van) [slachtoffer] ;
feit 2
hij in de periode van 17 november 2020 tot en met 18 november 2020 in Amsterdam, samen met één of meer anderen, een vuurwapen van categorie II en/of III en munitie van categorie III voorhanden heeft gehad.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht. Deze tekst geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Enkele vaststellingen vooraf
De rechtbank zal nu eerst een aantal van belang zijnde feiten en omstandigheden weergeven waarover geen discussie bestaat.
Het overlijden van [slachtoffer]
Niet duidelijk is geworden wat het motief is geweest voor het neerschieten van [slachtoffer] . Zijn naam wordt niet genoemd in de (hierna weer te geven) Snapchat groepschat ‘Brothers’, waarin verdachte en zijn medeverdachten onder meer in de avond van 17 november 2020 met elkaar communiceerden. Wel staat vast dat hij met twee kogels is beschoten terwijl hij met zijn rug naar de schutter toe stond.
De kogels zijn waarschijnlijk afgevuurd van een afstand tussen de 25 en 100 centimeter.
is op 18 november 2020 om 19.20 uur overleden aan de gevolgen van één doorschot door de buik.
Forensisch onderzoek
De Volkswagen Polo van [medeverdachte 2] is op 19 november 2020 bemonsterd op onder andere DNA. Van de deurgreep rechtsvoor aan de binnenzijde is een spoor veiliggesteld (SIN: AANE8781NL). Het NFI concludeert dat dit het DNA-profiel betreft van één persoon, te weten: [medeverdachte 3] . Volgens het NFI is het DNA-profiel AANE8781NL#01 meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [medeverdachte 3] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
De handen van verdachte en [medeverdachte 1] zijn vlak na hun aanhouding bemonsterd met een onderzoeksset schiethanden. Bij verdachte zijn 156 loodhoudende ‘categorie A-deeltjes’ (PbBaSb) aangetroffen. Bij [medeverdachte 1] zijn 6 van dergelijke deeltjes aangetroffen. Daarnaast zijn op de handen van verdachte en [medeverdachte 1] verschillende soorten zogenoemde ‘categorie B-deeltjes’ aangetroffen. Deze onderzoeksresultaten zijn volgens het NFI extreem respectievelijk zeer veel waarschijnlijker wanneer op de handen van verdachte en [medeverdachte 1] schotresten aanwezig waren dan wanneer er geen schotresten aanwezig waren.
OVC-gesprek tussen verdachte en zijn vriendin [naam vriendin] op 5 januari 2021
Op 5 januari 2021 heeft de vriendin van verdachte, [naam vriendin] (hierna ook: [naam vriendin] ) hem bezocht in de penitentiaire inrichting. Het gesprek tussen hen is opgenomen door middel van een OVC (Opname Vertrouwelijke Communicatie).
In dit gesprek is onder meer het volgende besproken:
[verdachte] :
ik heb een ander model geklaard (klinkt als), snap je
[verdachte] :
ik heb wel geschoten daar weet je[naam vriendin] :
mmmm jajaja[verdachte] :
je weet toch, dus ja, de eerst volgende zitting ga ik het gewoon zeggen, ik heb in de lucht geschoten, je weet toch... zag iedereen wegrennen....Eindstand... Het ging zo snel...[verdachte] :
Ntv.... Deze man ligt daar... dood (klinkt als) ...ntv... je weet toch[verdachte] :
dan ga ik ze gewoon zeggen waar die pijp is enzo.... Ntv
Groepschat ‘Brothers’
Telefoons van verdachte en [medeverdachte 1] zijn in beslag genomen en onderzocht. In een aantal telefoons is een Snapchat-groepschat genaamd ‘Brothers’ aangetroffen. Op 17 en 18 november 2020 zijn in die groepschat door verschillende accounts berichten uitgewisseld. Ook hebben er in die periode 1-op-1-chatgesprekken plaatsgevonden tussen bepaalde accounts. Het account ‘ [naam account] ’ kan worden toegeschreven aan verdachte. Het account ‘ [naam account] ’ was in gebruik bij [medeverdachte 2] . Zijn bijnaam is ‘ [bijnaam] ’/‘ [bijnaam] ’. Het account ‘ [naam account] ’ kan worden gekoppeld aan [medeverdachte 1] . Zijn bijnaam is ‘ [bijnaam] ’. Het account ‘ [naam account] ’ was in gebruik bij [slachtoffer] , die op 17 november 2020 een feestje gaf aan de [adres] . Het account ‘ [naam account] ’ kan worden gekoppeld aan [naam vriendin] .
In het vonnis van 4 juli 2022 in de strafzaak tegen [medeverdachte 3] heeft de rechtbank vastgesteld dat [medeverdachte 3] de gebruiker was van het account ‘ [naam account] ’.
Volgens het onderzoeksteam kan het account ‘ [naam account] ’ mogelijk worden toegeschreven aan [naam 2] , het account ‘ [naam account] ’ aan [naam 3] en het account ‘ [naam account] ’ aan [naam 4] . Naar deze personen en hun eventuele betrokkenheid bij het ten laste gelegde is in het onderzoek ‘Esashi’ echter niet danwel slechts ten dele nader onderzoek verricht.
Hierna volgt een letterlijke weergave van de berichten die op 17 en 18 november 2020 zijn verzonden in de groepschat ‘Brothers’ (niet-cursieve tijdstippen) en in 1-op-1-chatgesprekken (cursieve tijdstippen). Daarbij merkt de rechtbank op dat verdachte in de avond van
17 november 2020 door [medeverdachte 2] naar het feest van [slachtoffer] aan de [adres] is gebracht, waarna [medeverdachte 2] weer naar huis is gegaan. De gesprekken vanaf 22.56 uur vinden dus plaats als verdachte op het feest is, waar op dat moment ook [slachtoffer] aanwezig is.
Berichten verzonden op 17 november 2020
[1-op-1-chat tussen [slachtoffer] en [verdachte] ]
18.11.10: [slachtoffer] : ‘ [adres] ’
22.56.01: [verdachte] :
‘Broer’
22.56.02: [verdachte] :
‘Iemand’
22.56.03: [verdachte] :
‘Breng’
22.56.04: [verdachte] :
‘Aub’
22.56.04: [medeverdachte 1] :
‘Ahhahahahahahahahahhahahah’
22.56.07: [verdachte] :
‘Pijp’
22.56.07: [medeverdachte 1] :
‘Ahhahahaha’
22.56.08: [verdachte] :
‘Na hier’
22.56.09: [verdachte] :
‘Aub’
22.56.10: [verdachte] :
‘Doe niet druk’
22.56.13: [verdachte] :
‘Breng gwn’
22.56.16: [verdachte] :
‘ [bijnaam] ’
22.56.19: [verdachte] :
‘Connect vrouw’
22.56.20: [medeverdachte 1] :
‘Yo’
22.56.26: [medeverdachte 1] :
‘Sa no more’
22.56.28: [verdachte] :
‘Haal een p bij der’
22.56.29: [verdachte] :
‘Kraaie’
22.56.38: [verdachte] :
‘Zeg der nu laat ze me baaren’
22.57.45: [verdachte] :
‘Veel praters broer’
22.57.47: [verdachte] :
‘Gelijk straffen’
22.58.01: ‘ [naam account] ’:
‘Geregeld of?’
22.58.02: [medeverdachte 2] :
‘Yoo’
22.58.02: [verdachte] :
‘Ben allang geen kleine meer’
22.58.07: [medeverdachte 2] :
‘Lees nu pas’
22.58.09: ‘ [naam account] ’:
‘Geregeld’
22.58.10: ‘ [naam account] ’:
‘Of’
22.58.12: ‘ [naam account] ’:
‘???!?’
22.58.13: [verdachte] :
‘Maken jullie gewn zorgen’
22.58.14: [medeverdachte 1] :
‘ [bijnaam] kom na hier’
22.58.18: [verdachte] :
‘ [bijnaam] regel die ding gwn’
22.58.20: ‘ [naam account] ’:
‘Miet’
22.58.21: ‘ [naam account] ’:
‘Ik’
22.58.22: ‘ [naam account] ’:
‘Het’
22.58.24: ‘ [naam account] ’:
‘Halen’
22.58.28: [verdachte] :
‘Veel gedronken ook’
22.58.32: [verdachte] :
‘Dit vind ik lekker’
22.58.35: [verdachte] :
‘Kijken jullie maaarrr’
22.58.38: [verdachte] :
‘Als t maar snel hier is’
22.58.38: ‘ [naam account] ’:
‘Moet’
22.58.39: ‘ [naam account] ’:
‘Ik’
22.58.40: ‘ [naam account] ’:
‘Het’
22.58.41: ‘ [naam account] ’:
‘Halen’
22.58.42: ‘ [naam account] ’:
‘Of niet’
22.58.51: ‘ [naam account] ’:
‘Zeg gewoon ja’
22.59.57: [medeverdachte 2] :
‘Ai ik race nu’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ]
23.00.07: [medeverdachte 1] : ‘Yo’
23.01.42: [medeverdachte 2] : ‘Si’
23.01.47: [medeverdachte 1] : ‘Rij je na mij’
23.02.39: [medeverdachte 2] : ‘Ja’
23.01.45: ‘unsuccessful voice call’, afzender: [verdachte] , ontvanger: [naam vriendin] .
23.01.59: ‘ [naam account] ’:
‘Ah bro jij moet niet drukken papi veel te verliezen broski’
23.02.17: ‘ [naam account] ’:
‘desnoods word iemand gepayt’
23.02.25: ‘ [naam account] ’:
‘Maar niet jij broski’
23.02.28: [medeverdachte 1] :
‘Vrouw neemt niet op’
23.02.37: [verdachte] :
‘Nee joh gekkie maak je niet druk broer’
23.02.41: [verdachte] :
‘Ik ben smart’
23.02.42: [verdachte] :
‘Geen whip’
23.03.17: [verdachte] :
‘Uhm [bijnaam] ’
23.03.25: [verdachte] :
‘Ik probeerde der oo al te bellen’
23.03.29: ‘ [naam account] ’:
‘Waar van kraaie ben j bro’
23.03.40: ‘ [naam account] ’:
‘2 min’
[1-op-1-chat tussen [verdachte] en [naam vriendin] ]
23.03.28: [verdachte] : ‘Yooo’
23.03.29: [verdachte] : ‘Yooo’
23.03.30: [verdachte] : ‘Yooo’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 1] en ‘ [naam 5] ’]
23.03.47: [medeverdachte 1] : ‘ [naam 5] ’
23.03.57: [medeverdachte 1] : ‘Geef [naam 6] der 06 aub met spoed’
23.09.24: [verdachte] :
‘Nog niks he ???’
23.09.30: ‘ [naam account] ’:
‘No’
23.09.39: [medeverdachte 1] :
‘Nee man’
Audio-Snapchatbericht van [medeverdachte 1] om 23.13.43 (ontvanger onbekend): ‘ [naam 6] is er niet pa, ik krijg haar niet te pakken’.
[1-op-1-chat tussen [verdachte] en [naam vriendin] ]
23.13.58: [verdachte] : ‘Waar ben jij’
23.13.59: [verdachte] : ‘????’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] ]
23.17.30: [medeverdachte 3] : ‘Kom na daar met [bijnaam] ens’
23.20.08: [verdachte] :
‘Broers’
23.20.11: [verdachte] :
‘Alsjeblieft’
23.20.11: [verdachte] :
‘Snel’
23.20.15: [verdachte] :
‘Ik smeek jullie man’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 1] en ‘ [naam account] ’]
23.22.10: [medeverdachte 1] : ‘Eeey’
23.22.13: [medeverdachte 1] : ‘Ga naar daar’
23.22.14: [medeverdachte 1] : ‘Nu’
23.22.24: [medeverdachte 1] : ‘Die man heeft gezeik!!!!’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] ]
23.23.42: [medeverdachte 1] : ‘Ben met 5 min bij je’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ]
23.25.14: [medeverdachte 3] : ‘Waar jij’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 1] en ‘ [naam account] ’]
23.28.04: [medeverdachte 1] : ‘Eeey’
23.31.16: [medeverdachte 1] : ‘Kil kanker man’
23.31.17: [medeverdachte 1] : ‘Neem op’
23.31.27: [medeverdachte 1] : ‘Waaar s die [naam 7] van p’
23.34.08: [medeverdachte 1] : ‘Halllooooo’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 1] en [naam vriendin] ]
23.32.26: [medeverdachte 1] : [No message content to display]
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] ]
23.45.43: [medeverdachte 1] : ‘3 min’
23.45.59: [verdachte] : ‘Okee’
23.46.00: [verdachte] : ‘Snm’
23.46.07: [verdachte] : ‘Pull up niet druk voor die deur’
23.46.17: [verdachte] : ‘Gwn daar om de hoek waar we eerst stonden’
23.46.22: [verdachte] : ‘Dan kom ik na je’
23.46.23: [medeverdachte 1] : ‘Okii’
23.46.24: [verdachte] : ‘Sta buiten’
23.47.37: [medeverdachte 1] : ‘Kom na buiten’
23.48.45: [verdachte] : ‘Ben al hier meef’
23.48.46: [verdachte] : ‘Wbj’
Berichten verzonden op 18 november 2020
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ]
00.02.36: [medeverdachte 1] : ‘Breng die waggie’
[1-op-1-chat tussen [medeverdachte 2] en [verdachte] ]
00.07.23: ‘unsuccessful voice call’, afzender: [verdachte] , ontvanger: [medeverdachte 2] .
00.07.49: [medeverdachte 2] : ‘..’
Camerabeelden
De politie heeft op en rond het Krugerplein verschillende camerabeelden veiliggesteld van rond het tijdstip van het schietincident. Van de verschillende beelden heeft de politie een compilatie gemaakt, waarop kort samengevat het volgende is te zien. Op 18 november 2020 kort na middernacht loopt [slachtoffer] langs restaurant [naam restaurant] over het Krugerplein vanuit de richting van de Schalk Burgerstraat. Even verderop blijft [slachtoffer] op de stoep staan. Kort daarna komen drie personen, op de beelden aangeduid als NN1, NN2 en NN3, aanlopen uit dezelfde richting als [slachtoffer] . Enkele meters achter het groepje van drie loopt een vierde persoon, aangeduid als NN4, die een oplichtend voorwerp (vermoedelijk een telefoon) in zijn hand houdt. Als NN1, NN2 en NN3 in de buurt van [slachtoffer] komen, lopen zij op hem af. NN4 loopt iets verder door en blijft staan. Er lijkt een worsteling/confrontatie plaats te vinden tussen het groepje van drie en [slachtoffer] waarbij [slachtoffer] , kennelijk nadat hij beschoten is, op de grond valt. NN1, NN2 en NN3 rennen hard weg in de richting waaruit zij eerder kwamen aanlopen. NN4 rent hen achterna. Vanuit een ander camerastandpunt is te zien dat kort hierop de Volkswagen Polo van [medeverdachte 2] komt aanrijden vanuit de richting van de Transvaalstraat naar het Krugerplein. Voor een zebrapad stopt de auto en één van de vier rennende personen (onduidelijk is wie) stapt in aan de bijrijderszijde van de auto. De overige drie personen rennen door.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat de verdachten [slachtoffer] – in bewuste en nauwe samenwerking met elkaar – hebben vermoord. Zij heeft het volgende scenario geschetst.
Het scenario volgens de officier van justitie
In de avond van 17 november 2020 zet [medeverdachte 2] verdachte af op het feestje in de [adres] , waarna hij [medeverdachte 1] thuisbrengt. Vervolgens gaat [medeverdachte 2] zelf naar huis. Verdachte blijft op het feest. Om 22.56 uur vraagt hij in de groepschat ‘Brothers’ om een ‘pijp’ (vuurwapen) die naar ‘hier’ (het feestje op de [adres] ) moet worden gebracht. Aansluitend schrijft verdachte in de groepschat:
‘Breng gwn / [bijnaam] / Connect vrouw’. ‘ [bijnaam] ’ is de bijnaam van [medeverdachte 1] . [naam vriendin] is de vriendin van verdachte. [medeverdachte 1] moet dus kennelijk van verdachte contact opnemen met [naam vriendin] . [medeverdachte 1] reageert hierop met het bericht:
‘Sa(y) no more’. Vervolgens schrijft verdachte om 22.56 uur:
‘Haal een p bij der / Kraaie / Zeg der nu laat ze me baaren’.De moeder van [naam vriendin] woont aan de [adres] , die zich in de wijk Kraaiennest bevindt. Om 22.58 uur zegt [medeverdachte 1] in de groepschat:
‘ [bijnaam] kom na hier’. Met ‘ [bijnaam] ’ wordt [medeverdachte 2] bedoeld. Om 22.59 uur antwoordt [medeverdachte 2] :
‘Ai ik race nu’.Om 23.20 uur stuurt verdachte in de groepschat berichten waarin hij de anderen smeekt om snel te zijn. [medeverdachte 2] haalt [medeverdachte 1] op en rijdt met hem naar Amsterdam Zuidoost, waar [medeverdachte 2] naar eigen zeggen een tussenstop maakt. Daar halen ze [medeverdachte 3] op. Vervolgens rijden ze door naar de Kousenbandstraat, waar ze een vuurwapen ophalen. Daarna rijden ze naar het feestje aan de [adres] , waar verdachte en [medeverdachte 1] elkaar buiten ontmoeten.
De rol van verdachte en de medeverdachten
Verdachte
Verdachte is NN1 op de camerabeelden. Uit de Snapchat-berichten van verdachte in de groepschat ‘Brothers’ blijkt dat hij op het feestje een probleem had en dat hij een vuurwapen nodig had. Uit schotrestenonderzoek volgt dat verdachte de schutter is geweest. Dat past ook bij het OVC-gesprek van 5 januari 2021 tussen verdachte en zijn vriendin [naam vriendin] , waarin verdachte zegt:
“Ik heb wel geschoten daar weet je”.Tot slot blijkt uit camerabeelden dat NN1 iets in zijn rechterjaszak stopt, terwijl in de rechterjaszak van verdachte schotresten zijn gevonden.
[medeverdachte 1]
is waarschijnlijk NN4 op de camerabeelden, maar in ieder geval NN2, NN3 of NN4. Op die beelden is te zien dat de telefoon van NN4 oplicht, precies op het moment dat het Snapchat-bericht van [medeverdachte 1] met de inhoud
‘Breng die waggie’naar [medeverdachte 2] wordt verzonden. Opvallend is ook dat NN1 na het verzenden van dit bericht omkijkt, zo te zien in de richting van NN4.
De mogelijkheid bestaat ook dat [medeverdachte 1] NN2 of NN3 is. Op de camerabeelden is echter geen telefoongebruik van die personen waar te nemen, terwijl wel vaststaat dat [medeverdachte 1] ten tijde van het verzenden van het bericht
‘Breng die waggie’zijn telefoon gebruikte. Dat niet te zien is dat NN2 of NN3 op dat moment hun telefoon gebruiken, betekent echter niet per definitie dat zij hun telefoon niet hebben gebruikt.
In ieder geval staat voor het Openbaar Ministerie vast dat [medeverdachte 1] , nadat hij met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het vuurwapen had opgehaald, is meegegaan naar het Krugerplein, dat hij achter [slachtoffer] aan is gelopen en dat hij na de schoten is gevlucht met verdachte, die kan worden aangemerkt als de schutter.
[medeverdachte 2]
heeft [medeverdachte 1] opgehaald, terwijl hij wist dat [medeverdachte 1] een wapen moest regelen voor verdachte. Samen hebben ze [medeverdachte 3] opgehaald, die samen met [medeverdachte 1] het wapen heeft opgehaald in de Kousenbandstraat. [medeverdachte 2] heeft hen naar het feestje gereden waar verdachte was, terwijl hij wist dat verdachte in paniek was en een vuurwapen nodig had. [medeverdachte 2] stond klaar met zijn auto. Hij is op het Snapchat-bericht van [medeverdachte 1] gaan rijden richting de plaats delict en heeft [medeverdachte 3] laten instappen. Vervolgens is hij met [medeverdachte 3] weggereden van de plaats delict, waar op dat moment de neergeschoten [slachtoffer] lag. [medeverdachte 2] heeft [medeverdachte 3] meegenomen naar de buurt van het huis van zijn moeder, waar ze samen uit de auto zijn gestapt.
[medeverdachte 3]
wist dat verdachte in paniek was en een wapen nodig had, dat [medeverdachte 1] moest gaan halen. Hij heeft zich laten ophalen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en is met [medeverdachte 1] uitgestapt op de plek waar het wapen is opgehaald. [medeverdachte 3] heeft verdachte laten weten dat hij naar hem toe kwam
(‘Kom na daar met [bijnaam] ens’).is meegereden naar het feestje, waar verdachte wachtte op het wapen.
[medeverdachte 3] wist dat verdachte een wapen wilde omdat hij in paniek was vanwege een conflict op het feestje, waar [slachtoffer] op dat moment ook was. [medeverdachte 3] , die kan worden aangemerkt als NN3 op de camerabeelden, is in de groep van drie personen meegelopen naar [slachtoffer] en heeft [slachtoffer] mee ingesloten.
Medeplegen (feit 1)
Ter onderbouwing van haar standpunt dat elk van de verdachten kan worden aangemerkt als medepleger, heeft de officier van justitie verwezen naar de Nijmeegse scooterzaak [1] . [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben samen het vuurwapen opgehaald nadat verdachte daartoe de opdracht had gegeven. Daarmee hebben zij het onder 1 ten laste gelegde feit samen gepleegd. In de voorbereiding hebben de verdachten nauw en bewust samengewerkt. [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] konden voorzien dat verdachte [slachtoffer] zou neerschieten. Zij hebben niet uitgelegd waarom het neerschieten van [slachtoffer] voor hen niet voorzienbaar zou zijn geweest. Daarnaast hebben [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zich niet van de geweldshandelingen gedistantieerd.
Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat de handelingen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] minimaal kunnen worden beschouwd als handelingen van medeplichtigheid. Zij hebben opzettelijk het wapen geleverd aan verdachte, wetende dat hij een probleem met iemand had en dat hij een persoon is die kennelijk bereid is om anderen te ‘straffen’. [medeverdachte 1] heeft bewust de vluchtauto geregeld, [medeverdachte 2] heeft niet alleen de vluchtauto bestuurd maar ook handelingen vooraf verricht en [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer] mee ingesloten.
Moord (feit 1)
Volgens de officier van justitie kan worden bewezen dat de verdachten [slachtoffer] hebben vermoord, aangezien sprake was van voorbedachte raad. Verdachte heeft een wapen geregeld en is met dat wapen richting [slachtoffer] gelopen. Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] in zijn eentje op de (latere) plaats delict staat, dat verdachte (NN1), [medeverdachte 3] (NN3) en NN2 hem insluiten en dat [slachtoffer] wordt geslagen en vervolgens in zijn rug wordt geschoten. Het op [slachtoffer] afgaan met een vuurwapen dat ruim een uur eerder al was geregeld en hem vervolgens van heel dichtbij twee maal in zijn rug schieten, moet worden aangemerkt als een koelbloedige executie. Er zijn geen contra-indicaties die aan de voorbedachte raad in de weg staan. De kordaatheid en de doelgerichtheid van het optreden van verdachte duiden op een vooropgezet plan. Dit maakt dat alle verdachten medeplegers zijn van moord.
Feit 2
Als feit 2 is aan de verdachten ten laste gelegd het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen en munitie. Uit het feitencomplex volgt dat verdachte beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad, zodat het medeplegen van het voorhanden hebben van het wapen kan worden bewezen. Dit geldt ook voor [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] : zij hebben het wapen immers geregeld, opgehaald en vervolgens afgeleverd bij verdachte. Daarom kan ook worden bewezen dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] het wapen samen hebben vervoerd.
3.3
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Het onderzoek en het strafdossier bevatten veel gaten, die door het Openbaar Ministerie op een onzorgvuldige en verkeerde manier worden ingevuld. Er wordt teveel waarde gehecht aan verklaringen van getuigen die verhalen ‘op straat’ hebben gehoord. Bovendien zijn niet alle deelnemers aan de groepschat ‘Brothers’ geïdentificeerd en/of verder onderzocht, waardoor minimaal twee potentiële daders niet in het onderzoek zijn betrokken. In de groepschat ‘Brothers’ wordt overigens gesproken over ‘praters’. Dit duidt op een meervoud van personen en kan dus geen betrekking hebben op [slachtoffer] .
Het aantreffen van 156 kruitdeeltjes op de handen van verdachte betekent niet dat hij die bewuste avond daadwerkelijk een vuurwapen heeft gehanteerd. De kruitdeeltjes zijn mogelijk via secundaire overdracht op verdachte terechtgekomen, toen hij personen op het feest een boks, een hand of een ‘brassa’ (knuffel/omhelzing) gaf. Er waren die avond namelijk meerdere mensen op het feest van wie verdachte weet dat zij wel eens met een vuurwapen schieten.
Verdachte heeft überhaupt geen vuurwapen ontvangen. De uitlatingen van verdachte in het OVC-gesprek van 5 januari 2021 heeft hij gedaan om te achterhalen of hij werd afgeluisterd, zodat hij wist of hij veilig hasj de penitentiaire inrichting binnen kon smokkelen. Bovendien moet de rechtbank voorzichtigheid betrachten bij het interpreteren van dergelijke
(OVC-)gesprekken en Snapchat-berichten.
De ter terechtzitting getoonde camerabeelden zijn van een dusdanig slechte kwaliteit dat daarop geen conclusie kan worden gebaseerd. De zichtbare personen kunnen ook andere personen zijn geweest, bijvoorbeeld andere personen die op het feestje waren.
3.4
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal nu eerst – ter aanvulling op haar overwegingen onder 3.1 – uiteenzetten wat zij kan vaststellen over wat er zich in de avond van 17 november 2020 en de daaropvolgende nacht heeft afgespeeld. Daarbij zal de rechtbank ingaan op de betrokkenheid van de verdachten bij de dood van [slachtoffer] . Vervolgens zal de rechtbank bespreken of er sprake was van voorbedachte raad, die aanwezig moet zijn indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van moord. Tot slot zal de rechtbank uitleggen hoe de betrokkenheid van verdachte moet worden gekwalificeerd.
Algemene overwegingen
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte in de avond van 17 november 2020 door [medeverdachte 2] naar het feestje aan de [adres] is gebracht. [medeverdachte 1] zat op dat moment ook bij hen in de auto. Nadat [medeverdachte 2] verdachte had afgezet op het feestje, heeft hij [medeverdachte 1] naar huis gebracht (in [plaats] ) en is hij vervolgens zelf naar huis gereden.
Later die avond heeft [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] op diens verzoek weer thuis opgehaald, terwijl verdachte nog op het feestje was. [medeverdachte 1] stuurde [medeverdachte 2] om 23.01 uur namelijk het volgende bericht via Snapchat:
‘Rij je na mij’,waarop [medeverdachte 2] (om 23.02 uur) bevestigend reageerde.
Om 23.47 uur was de telefoon van [medeverdachte 1] – volgens GPS-coördinaten – in de [adres] . [medeverdachte 1] heeft verdachte rond dat tijdstip kennelijk weer ontmoet. Uit de GPS-coördinaten van de telefoon van verdachte blijkt namelijk dat hij op datzelfde moment in de directe nabijheid van dezelfde locatie is geweest. Dit sluit ook aan bij de Snapchat-berichten die verdachte en [medeverdachte 1] elkaar tussen 23.45 uur en 23.47 uur hebben gestuurd, waarin zij bespreken waar ze elkaar zullen ontmoeten.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] elkaar in de avond van 17 november 2020 niet lang na 23.00 uur (weer) hebben ontmoet. Dat is dus nadat verdachte (om 22.56 uur) in de groepschat ‘Brothers’ – waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] op dat moment beiden aan deelnemen – vraagt om een ‘pijp’:
‘Broer / Iemand / Breng / Aub / Pijp / Na hier’.In zijn verhoor van 22 april 2021 bij de politie heeft verdachte verklaard dat een ‘pijp’ een vuurwapen is. Daarnaast is algemeen bekend dat met het woord ‘pijp’ in straattaal een vuurwapen wordt bedoeld.
Vlak na deze berichten (het is dan nog steeds 22.56 uur) richt verdachte zich tot ‘ [bijnaam] ’ ( [medeverdachte 1] ) met de tekst:
‘Connect vrouw / Haal een p bij der’. Gelet op het korte tijdsbestek tussen de berichten over de ‘pijp’ en de ‘p’ en het feit dat beide berichten afkomstig zijn van verdachte, gaat de rechtbank ervan uit dat met ‘p’ een vuurwapen werd bedoeld en dat dit ook duidelijk was voor de deelnemers aan de groepschat, onder wie [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] .
Dat het vuurwapen mogelijk nodig was zodat daarmee iemand kon worden neergeschoten, moet eveneens voor alle deelnemers aan de groepschat duidelijk zijn geweest, mede gelet op het bericht van ‘ [naam account] ’ om 23.01.59 uur in de groepschat (waarbij hij zich tot verdachte richt):
‘Ah bro jij moet niet drukken papi veel te verliezen broski’.
Uit het vervolg van de groepschat en de overige stukken in het dossier blijkt dat (in ieder geval) [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] samen op pad zijn gegaan met het doel een vuurwapen voor verdachte te halen. Volgens de officier van justitie hebben zij een wapen opgehaald in de [adres] , bij de woning van de moeder van [naam vriendin] (in de wijk Kraaiennest). De rechtbank is echter – anders dan de officier van justitie – van oordeel dat niet voldoende overtuigend kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] daar inderdaad een wapen hebben opgehaald en dat dit het wapen is waarmee [slachtoffer] is neergeschoten.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De groepschat ‘Brothers’ bevat geen bericht(en) waaruit blijkt dat er daadwerkelijk een vuurwapen is gebracht, laat staan door wie. Wel blijkt uit die groepschat dat ook andere – niet geïdentificeerde of niet nader onderzochte – personen mogelijk bereid waren om een vuurwapen voor verdachte te halen. Op het bericht van verdachte om 22.58 uur waarin hij zegt dat ‘ [bijnaam] ’ ( [medeverdachte 1] ) ‘die ding’ (een vuurwapen) moet regelen, reageert deelnemer ‘ [naam account] ’ met de vraag of hij het moet halen. Verdachte schrijft vervolgens:
‘Kijken jullie maaarrr / Als t maar snel hier is’.Hierop vraagt ‘ [naam account] ’ nogmaals of hij het moet halen.
Om 23.20 uur is verdachte duidelijk in paniek en stuurt hij de volgende berichten in de groepschat:
‘Broers / Alsjeblieft / Snel / Ik smeek jullie man’.Hierop stuurt [medeverdachte 1] om 23.22 uur het volgende 1-op-1-bericht naar (de onbekend gebleven gebruiker van) het account ‘ [naam account] ’:
‘Eeey / Ga naar daar / Nu / Die man heeft gezeik!!!!’.De mogelijkheid bestaat dat ‘ [naam account] ’ het vuurwapen heeft gebracht waarmee [slachtoffer] is neergeschoten.
Om 23.31 uur stuurt [medeverdachte 1] het volgende bericht naar de gebruiker van het account ‘ [naam account] ’:
‘Waaar s die [naam 7] van p’.De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] op dat moment in elk geval nog niet beschikte over een vuurwapen, als wordt aangenomen dat het ook hier over een vuurwapen gaat.
Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet uitsluiten dat één van de andere deelnemers aan de groepschat ‘Brothers’ een vuurwapen naar verdachte heeft gebracht. Evenmin valt uit te sluiten dat het gebruikte vuurwapen is gebracht door een persoon buiten de groepschat ‘Brothers’ (bijvoorbeeld door ‘ [naam account] ’).
Het voorgaande vindt steun in het OVC-gesprek van 5 januari 2021 waarin verdachte tegen zijn vriendin [naam vriendin] zegt:
“Ik heb een ander model geklaard (klinkt als), snap je”. Dit zegt hij vlak voordat hij tegen haar zegt:
“Ik heb wel geschoten daar weet je (…)”. Uit de tekst ‘ik heb een ander model geklaard’ leidt de rechtbank – gelet op de context van het gesprek – af dat verdachte hiermee mogelijk bedoelt te zeggen dat hij met een ander vuurwapen heeft geschoten dan het vuurwapen dat hij eerst voor ogen had, namelijk het vuurwapen dat hij mogelijk bij [naam vriendin] thuis op het adres aan de Kousebandstraat bewaarde, en waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] die avond naar op zoek waren.
Camerabeelden
Ter terechtzitting zijn camerabeelden bekeken die afkomstig zijn van verschillende beveiligingscamera’s in de buurt van de plaats delict. De rechtbank acht deze beelden van voldoende kwaliteit om daarop de na te noemen waarnemingen te kunnen baseren.
Op de camerabeelden is te zien dat [slachtoffer] om 00.02.00 uur in beeld verschijnt, lopende over het Krugerplein vanuit de richting van de Schalk Burgerstraat. Vóór hem loopt een onbekend gebleven man, aangeduid als NN. Te zien is dat NN rechtdoor loopt waar [slachtoffer] rechtsaf slaat. [slachtoffer] blijft stilstaan op de stoep in de nabijheid van het terras van restaurant [naam restaurant] . Vanaf 00.02.27 uur verschijnen – vanuit dezelfde richting als waar [slachtoffer] vandaan kwam – drie personen in beeld, die worden aangeduid als NN1, NN2 en NN3. Zij lopen met doelbewuste tred richting het punt waar [slachtoffer] rechtsaf is gegaan.
Om 00.02.32 uur verschijnt ook NN4 in beeld. Te zien is dat hij een voorwerp in zijn handen houdt dat lijkt op een oplichtend telefoonscherm. NN4 loopt in dezelfde richting als NN1, NN2 en NN3. Het oplichtende voorwerp is zichtbaar tot 00.02.38 uur.
Om 00.02.36 uur is te zien dat NN1, NN2 en NN3 even stil staan op het punt waar [slachtoffer] rechtsaf is gegaan. NN1 kijkt op dat moment om naar NN4, die achter hen loopt. Vervolgens lopen NN1, NN2 en NN3 rond 00.02.38 uur richting [slachtoffer] . NN4 loopt iets verder door dan het punt waarop [slachtoffer] , NN1, NN2 en NN3 rechtsaf zijn geslagen en blijft vervolgens staan. Omstreeks 00.02.48 uur komen NN1, NN2 en NN3 steeds dichter bij [slachtoffer] en lijken zij hem in te sluiten. [slachtoffer] lijkt zich aan de situatie te willen onttrekken, maar slaagt daar niet in. Om 00.02.52 uur gaat het alarmsignaal van een vlakbij geparkeerde scooter af. Te zien is dat NN1, NN2, NN3, NN4 en een andere persoon in dezelfde richting wegrennen en dat [slachtoffer] op de grond valt. Rond 00.03.00 uur rijdt de Volkswagen Polo van [medeverdachte 2] het Krugerplein op, de wegrennende personen tegemoet. Eén van deze personen stapt in de auto; de anderen rennen door. Te zien is dat één van deze personen een voorsprong heeft op de andere twee personen, die vervolgens samen door blijven rennen. Vervolgens rijdt de auto van het Krugerplein weg.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte NN1 is. Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1] NN4 is. De identiteit van NN2 en NN3 is onbekend gebleven.
De rechtbank zal nu nader ingaan op de rol van verdachte.
Overwegingen ten aanzien van verdachte
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 17 november 2020, terwijl hij op het feestje in de [adres] was waar [slachtoffer] ook aanwezig was, in paniek om een vuurwapen heeft gevraagd. Een vuurwapen heeft hij – hoewel dit niet expliciet uit de groepschat ‘Brothers’ blijkt – kennelijk op enig moment ontvangen. [slachtoffer] is op 18 november 2020 omstreeks 00.02.52 uur neergeschoten op het Krugerplein. Verdachte is rond 00.08 uur gesignaleerd op de Transvaalkade, waar hij, samen met [medeverdachte 1] , in versnelde pas (en met een versnelde ademhaling) kwam aanlopen vanuit de richting van het Krugerplein. De locatie waar verdachte werd aangetroffen, lag op een loopafstand van ongeveer drie tot vijf minuten van de plaats delict.
In het dossier bevinden zich foto’s die vlak na zijn aanhouding van verdachte zijn gemaakt. Verdachte draagt op die foto’s een nauwsluitende lichtkleurige broek en een zwarte jas. Op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat NN1 een lichtkleurige broek draagt waarvan de pijpen duidelijk meer nauwsluitend zijn dan bij de broeken van NN2, NN3 en NN4 het geval is.
De betrokkenheid van verdachte bij het schietincident blijkt ook uit het feit dat op zijn handen en in zijn steekzakken schotresten zijn aangetroffen. In de onderzoeksset schiethanden van verdachte zijn 156 loodvrije ‘categorie A-deeltjes’ (PbBaSb-deeltjes) aangetroffen. Volgens het NFI worden dergelijke deeltjes vrijwel nooit aangetroffen bij personen die, voor zover bekend, niets met een schietproces te maken hebben. De bevindingen van de onderzoeksset schiethanden van verdachte zijn volgens het NFI
extreem veel waarschijnlijkerwanneer er schotresten aanwezig zijn, dan wanneer er geen schotresten aanwezig zijn. Het NFI heeft daarbij nog opgemerkt dat de bemonsteringen van de handen van verdachte gedeeltelijk (circa 57%) zijn gemeten en in werkelijkheid zeer waarschijnlijk meer dan 156 PbBaSb-deeltjes bevatten.
In de bemonsteringen van de steekzakken van verdachte zijn in de rechter steekzak 34 en in de linker steekzak drie PbBaSb-deeltjes aangetroffen. Deze bevindingen zijn volgens het NFI
zeer veel waarschijnlijkerwanneer er wel schotresten aanwezig zijn dan wanneer er geen schotresten aanwezig zijn.
Gezien het samenstel van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij de schotrestdeeltjes via indirecte overdracht moet hebben ontvangen, niet geloofwaardig.
Tot slot heeft verdachte in het OVC-gesprek van 5 januari 2021 tegen zijn vriendin [naam vriendin] gezegd dat hij heeft geschoten. De verklaring van verdachte dat hij dit alleen heeft gezegd om te testen of hij in de penitentiaire inrichting (PI) werd afgeluisterd met het doel om te bezien of hij veilig hasj de PI binnen zou kunnen smokkelen, vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Niet valt in te zien waarom verdachte – terwijl hij wist van de zware verdenking die hem in het onderzoek ‘Esashi’ boven het hoofd hing – een dergelijke risicovolle uitlating zou doen.
Gelet op al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte NN1 op de camerabeelden is en dat hij degene is die [slachtoffer] heeft neergeschoten. De rechtbank kan niet vaststellen waarom verdachte [slachtoffer] heeft neergeschoten en wat precies zijn plan was. Wel staat vast dat verdachte doelbewust de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht terwijl hij een vuurwapen bij zich had en dat hij één van de personen is die [slachtoffer] heeft ingesloten. Toen [slachtoffer] probeerde zich hieraan te onttrekken, heeft verdachte van dichte afstand (tussen de 25 en 100 centimeter) twee kogels in de richting van [slachtoffer] afgevuurd die in zijn rug en bil terecht zijn gekomen. [slachtoffer] is vervolgens overleden aan de gevolgen van de kogel die in zijn rug is geschoten. De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Was er sprake van voorbedachte raad?
Moord is doodslag begaan met voorbedachte raad. Voorbedachte raad is een bijzondere kwalificatie waardoor het misdrijf een nog ernstiger karakter aanneemt dan doodslag. Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel is nodig dat komt vast te staan dat het handelen van een verdachte het gevolg is geweest van een tevoren genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van het besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Daarbij gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van de voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad pas tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Mede gezien het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven, leent zich moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker indien de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in wat er voorafgaand aan en tijdens het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de groepschat ‘Brothers’ niet van een vooropgezet plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Zijn naam wordt daarin niet genoemd. Uit de groepschat kan slechts worden afgeleid dat verdachte ruim een uur vóór het neerschieten van [slachtoffer] om een vuurwapen heeft gevraagd en dat diverse personen – waaronder [medeverdachte 1] en mogelijk personen wiens identiteit onbekend is gebleven – vervolgens naar een vuurwapen op zoek zijn gegaan. Verder blijkt uit de groepschat dat [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] tijdens deze zoektocht heeft vergezeld. Een contra-indicatie voor de aanname dat verdachte al bij het regelen van het vuurwapen het plan had om [slachtoffer] neer te schieten is dat wanneer ‘ [naam account] ’ in de groepschat schrijft dat verdachte niet moet ‘drukken’, verdachte daarop reageert dat hij zich niet druk moet maken.
Ook los hiervan kan niet worden vastgesteld dat verdachte een plan had beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hoewel in het doelbewust oplopen naar [slachtoffer] door NN1 (verdachte), NN2 en NN3 aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor een vooropgezet plan, acht de rechtbank – nu overige aanwijzingen voor een dergelijk plan ontbreken – dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte tevoren het plan had opgevat om [slachtoffer] met het vuurwapen daadwerkelijk van het leven te beroven. De rechtbank kan evenmin vaststellen dat verdachte voorafgaand aan het schieten voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad.
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad, zal zij hem vrijspreken van de impliciet primair ten laste gelegde moord.
Het neerschieten van [slachtoffer] moet worden gekwalificeerd als doodslag.
Was er sprake van medeplegen?
Aan verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij de ten laste gelegde feiten tezamen en in vereniging met een ander, dan wel alleen heeft gepleegd.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet als medepleger van het grondfeit kan worden aangemerkt. Zij overweegt daartoe als volgt.
Om te komen tot een bewezenverklaring van medeplegen is vereist dat is komen vast te staan dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking die was gericht op het voltooien (gezamenlijk uitvoeren) van het delict, in dit geval: het neerschieten van [slachtoffer] . Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan of helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol bij het plegen van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte in de groepschat ‘Brothers’ om een vuurwapen heeft gevraagd, maar dat uit die groepschat niet blijkt van een gezamenlijk plan om [slachtoffer] neer te schieten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte NN1 op de camerabeelden is, dat hij [slachtoffer] samen met NN2 en NN3 heeft ingesloten en dat verdachte [slachtoffer] daarna heeft neergeschoten. Het gezamenlijk insluiten van [slachtoffer] door verdachte, NN2 en NN3 en het – na het schieten door verdachte – gezamenlijk wegrennen, is echter onvoldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, NN2 en NN3. Daar komt bij dat de identiteit van NN2 en NN3 onbekend is gebleven en dat onduidelijk is of zij in de avond van 17 november 2020 hebben deelgenomen aan de groepschat ‘Brothers’. De rechtbank kan niet vaststellen dat NN2 en NN3 (voor het overige) een zekere materiële en/of intellectuele bijdrage aan feit 1 hebben geleverd en, zo ja, wat die bijdrage behelsde. Evenmin kan de rechtbank vaststellen dat NN2 en NN3 (minst genomen: voorwaardelijk) opzet hebben gehad op het neerschieten van [slachtoffer] door verdachte. Voor zover het medeplegen erin zou hebben bestaan dat verdachte een ander of anderen heeft ingeschakeld om het vuurwapen te regelen, geldt dat een dergelijk handelen in beginsel onder medeplichtigheid moet worden geschaard (het verschaffen van middelen). Omdat voor de rechtbank onduidelijk is gebleven door wie en op welke wijze het vuurwapen uiteindelijk aan verdachte is verschaft, kan de rechtbank niet vaststellen of niettemin sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking.
Hoewel het goed mogelijk is dat NN2, NN3 en/of anderen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan hetgeen zich heeft afgespeeld, kan de rechtbank – kort gezegd – niet vaststellen dat sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, NN2, NN3 en/of anderen. Verdachte moet daarom als alleen-pleger van doodslag worden aangemerkt.
Feit 2
Uit het hiervoor besproken feitencomplex volgt dat verdachte op 18 november 2022 de beschikkingsmacht over het vuurwapen heeft gehad waarmee hij [slachtoffer] heeft neergeschoten. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte op genoemde datum een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. Gelet op wat zij hiervoor ten aanzien van het medeplegen van feit 1 heeft overwogen, merkt zij verdachte ook aan als alleen-pleger van feit 2.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
feit 1
op 18 november 2020 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd
door met een vuurwapen (van dichte afstand) kogels af te vuren in de richting van het lichaam van die [slachtoffer] , waardoor die [slachtoffer] door kogels in het lichaam, te weten zijn rug en zijn (rechter)bil, werd getroffen, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
feit 2
op 18 november 2020 te Amsterdam
- een vuurwapen van categorie II of III, te weten een onbekend gebleven vuurwapen en
- munitie van categorie III, te weten patronen, kaliber 9mm, S&B, type volmantel,

voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 jaren, met aftrek van voorarrest, wegens het medeplegen van moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om – in het geval van een bewezenverklaring – de aan verdachte op te leggen straf te matigen. De geëiste straf van 20 jaren is te hoog. Bovendien heeft een andere officier van justitie in het onderzoek ‘Cherokee’ een gevangenisstraf van 11 jaren tegen verdachte geëist, terwijl het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf van 31 jaren niet mogelijk is.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de op te leggen strafsoort en -maat gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en op de persoon van de verdachte.
Het menselijk leven is het hoogste in het recht te beschermen goed. Dat heeft verdachte het destijds 30-jarige slachtoffer ontnomen. Verdachte heeft – samen met twee onbekend gebleven personen – [slachtoffer] ingesloten terwijl hij in het donker in een portiek stond. Toen [slachtoffer] zich aan deze situatie probeerde te onttrekken, heeft verdachte van korte afstand tweemaal in de richting van [slachtoffer] geschoten terwijl [slachtoffer] met zijn rug naar verdachte toe stond. Verdachte heeft hiermee uiterst laf en nietsontziend gehandeld. Hij heeft het leven van [slachtoffer] beëindigd en de familie van [slachtoffer] daarmee een groot verlies en veel verdriet toegebracht. Zeker nu het motief van verdachte voor het neerschieten van [slachtoffer] niet duidelijk is geworden, lijkt de dood van [slachtoffer] volstrekt zinloos. De lichtvaardige wijze waarmee verdachte het leven van [slachtoffer] heeft beëindigd, wordt hem zwaar aangerekend.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden gehad.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt – zoals in deze zaak helaas ook is gebleken – grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Dit is een groot maatschappelijk probleem. Dit geldt zeker in Amsterdam, waar schietpartijen de afgelopen jaren steeds vaker voorkomen en voor grote maatschappelijke onrust en onveiligheid op straat zorgen.
Gelet op de ernst van de feiten rechtvaardigt het handelen van verdachte in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
De rechtbank heeft verder gelet op een Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte van 23 juli 2021. Hieruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens een levensdelict. Wel is hij in de vijf jaren voorafgaand aan het plegen van de onderhavige feiten onherroepelijk veroordeeld wegens andere misdrijven.
In de door de raadsman genoemde strafzaak naar aanleiding van het onderzoek ‘Cherokee’ is ten tijde van het wijzen van dit vonnis nog geen uitspraak gedaan, zodat de rechtbank die zaak buiten beschouwing zal laten.
Ook heeft de rechtbank het rapport van 31 januari 2022 van psycholoog B.H. Boer en psychiater M. Fluit gelezen. Zij hebben verdachte geobserveerd tijdens zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum (PBC). De psychiater en psycholoog concluderen in hun rapport dat verdachte lijkt te functioneren op gemiddeld tot benedengemiddeld niveau. Volgens de deskundigen is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te omschrijven als een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Gelet op het chronische karakter was deze stoornis aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Uitgaande van de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis is het volgens de deskundigen aannemelijk dat verdachte in conflicten geneigd is antisociale afwegingen te maken. Hij bewandelt een antisociaal levenspad. De daarmee samenhangende normoverschrijdende bewuste keuzes van verdachte werden teruggezien tijdens de observatie in het PBC.
Volgens de deskundigen disfunctioneert verdachte op diverse levensgebieden: hij heeft geen werk, geen woning en raakt steeds gedetineerd. Niemand krijgt vat op hem. Ondanks veroordelingen recidiveert hij. Eerdere behandelingen en/of begeleiding heeft hij ondermijnd of vroegtijdig afgebroken. Het handelen van verdachte past volgens de deskundigen bij een antisociale gedrags-tendens en daarmee bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis.
De deskundigen kunnen niet onderbouwen dat verdachte door zijn psychopathologie werd beperkt in zijn gedragskeuzes of verminderd in staat was zijn gedrag te controleren of te overzien. Zij adviseren daarom om verdachte de ten laste gelegde feiten – indien bewezen – toe te rekenen. De deskundigen zien geen aanleiding tot het adviseren van een behandeling in een juridisch kader ter vermindering van de recidivekans.
Verdachte was ten tijde van het plegen van het feit meerderjarig, maar wel jonger dan 23.
Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het plegen van een strafbaar feit tussen de 18 en 22 jaar oud was, kan het adolescentenstrafrecht (ASR) van toepassing zijn, waarbij straffen conform het jeugdstrafrecht worden opgelegd als omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd daartoe aanleiding geven.
De deskundigen adviseren om het volwassenenstrafrecht toe te passen. Zij schatten in dat verdachte een ontwikkelingsniveau heeft conform zijn kalenderleeftijd. Verder achten zij onder meer van belang dat er sprake is van een lange justitiële voorgeschiedenis, dat verdachte niet onder de indruk is van (justitiële) autoriteiten en dat eerdere justitiële sancties zijn mislukt. Ook hebben de deskundigen gewezen op het feit dat er sprake is van antisociale persoonlijkheidsproblematiek en dat er geen sprake is van een verstandelijke beperking of een vertraagde ontwikkeling. Verdachte is tot slot niet uitgesproken beïnvloedbaar. Er bestaan daarmee onvoldoende argumenten om toepassing van het ASR te adviseren.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun adviezen. De rechtbank ziet evenals de deskundigen geen aanleiding om het bewezen geachte niet of in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en om het ASR toe te passen.
Van persoonlijke omstandigheden die strafverminderend dienen mee te wegen is niet gebleken.
Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf jaren passend en geboden. De tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal op deze straf in mindering worden gebracht.
De opgelegde straf is lager dan door de officier van justitie is geëist. Dit is gelegen in de omstandigheid dat de officier van justitie vindt dat verdachte kan worden aangemerkt als medepleger van moord, terwijl de rechtbank bewezen acht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag en dat hij dit feit alleen heeft gepleegd. Op doodslag staat een lagere maximumstraf dan op moord. Bovendien heeft medeplegen doorgaans een verhogende invloed op de straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
- 1 Apple telefoontoestel (goednummer 5996291);
- 1 BlackBerry telefoontoestel (goednummer 5996290);
- opium (goednummer 5996304).
De officier van justitie heeft gevorderd dat deze goederen worden onttrokken aan het verkeer. De raadsman heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
De rechtbank zal de goederen onttrekken aan het verkeer. De goederen zijn daarvoor vatbaar aangezien zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Uit het dossier blijkt dat beide telefoons PGP-telefoons zijn.
Voor zover op (andere) onder verdachte in beslag genomen voorwerpen conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering rust, blijft dit beslag voortbestaan.

9.Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] (moeder van [slachtoffer] ) en [benadeelde partij 2] (vader van [slachtoffer] ) hebben zich gevoegd in het strafgeding. De vorderingen zijn ter terechtzitting door de benadeelde partijen en/of hun raadslieden onderbouwd en zullen hieronder worden besproken.
9.1
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert een bedrag van € 16.457,09 voor vergoeding van materiële schade, bestaande uit:
 € 1.170,- € 1.170,- aan reiskosten;
 € 1.170,- € 3.609,89 aan kosten voor een gedenkteken;
 € 1.170,- € 1.431,80 aan kosten voor grafrechten;
 € 1.170,- € 10.245,40 aan kosten voor de uitvaart.
Daarnaast vordert zij een bedrag van € 20.000,- aan affectieschade, zijnde het bedrag dat op grond van het Besluit vergoeding affectieschade wordt toegekend indien een meerderjarig thuiswonend kind door een misdrijf om het leven is gekomen.
Tot slot heeft [benadeelde partij 1] verzocht om een vergoeding van shockschade voor een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag. [benadeelde partij 1] is nog niet toegekomen aan het starten van psychologische hulp, zodat de vordering nog niet kan worden onderbouwd met een verklaring van een therapeut. Dit hoeft echter geen beletsel te zijn voor het toewijzen van schadevergoeding voor de geleden shockschade. Er is voldaan aan alle criteria zoals genoemd in het Taxibus-arrest. Er was een nauwe affectieve band tussen [slachtoffer] en zijn moeder. Ook is sprake van geestelijk letsel. [benadeelde partij 1] moest via een vriend te horen krijgen dat haar zoon was neergeschoten en heeft geruime tijd in onzekerheid moeten wachten in het ziekenhuis. Dit heeft tot een shock geleid. Ook het afscheid van haar zoon was een schokkend en emotioneel moment voor [benadeelde partij 1] . Zij heeft nog steeds te kampen met de psychische gevolgen van de confrontatie met het misdrijf en zal mogelijk, nadat deze strafzaak en de strafzaken tegen de medeverdachten zijn afgerond, starten met therapie.
Indien de rechtbank de vordering betreffende shockschade onvoldoende gemotiveerd acht, verzoekt [benadeelde partij 1] de vordering in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren zodat deze schadevergoeding opnieuw kan worden gevorderd in een eventueel hoger beroep of bij de civiele rechter.
[benadeelde partij 1] heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot materiële schadevergoeding integraal dient te worden toegewezen.
Ook het gevorderde bedrag van € 20.000,- aan affectieschade kan worden toegewezen, nu de rechtbank ervan uit kan gaan dat [slachtoffer] inwonend was bij [benadeelde partij 1] .
De vordering tot vergoeding van shockschade dient – wegens een gebrek aan onderbouwing – niet-ontvankelijk te worden verklaard, aangezien er juridisch geen grond bestaat om die vordering toe te wijzen.
De hiervoor genoemde bedragen kunnen hoofdelijk worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank – gelet op de bepleite vrijspraak – verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
De beoordeling door de rechtbank
Artikel 51f, tweede lid, Wetboek van Strafvordering geeft, in samenhang met de artikelen 6:106 en 6:108 Burgerlijk Wetboek (BW) een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als benadeelde partij in het strafproces bij het overlijden van iemand als gevolg van een strafbaar feit. Artikel 6:108 BW geeft een limitatieve (uitputtende) opsomming van wat gevorderd kan worden. Alleen de kosten die in dit artikel worden genoemd, kunnen voor vergoeding in aanmerking komen. Het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten van de begrafenis. Ook kosten die verband houden met het verkrijgen van voldoening van deze schade zijn in beginsel voor toewijzing vatbaar.
Vordering tot vergoeding van de materiële schadeposten
De rechtbank zal een bedrag van € 15.013,49 aan materiële schadevergoeding toekennen, bestaande uit de volgende posten:
 € 1.170,- € 1.170,- aan reiskosten;
 € 1.170,- € 3.609,89 aan kosten voor een gedenkteken;
 € 1.170,- € 1.431,80 aan kosten voor grafrechten;
 € 1.170,- € 8.801,80 aan kosten voor de uitvaart.
Het toe te wijzen bedrag aan kosten voor de uitvaart is lager dan gevorderd, aangezien een aantal posten in de offerte van 23 november 2020 (met factuurnummer 2020-11-2020) reeds is meegenomen in de ‘kosten grafrechten’ (bijlage D bij de vordering). Het gaat dan om de posten die op de offerte als volgt worden aangeduid:
 € 420,- (‘ € 420,- (‘Grafrechten particulier graf 10 jaar x € 42’)
 € 420,- (‘ € 7,- (‘Grafrechten jaar van uitgifte 2020’)
 € 420,- (‘ € 16,60 (‘Onderhoudskosten voor 2020’)
 € 420,- (‘ € 1.000,- (‘Afkoop onderhoud 10 jaar’).
De rechtbank zal in verband met de kosten voor de uitvaart daarom een bedrag van € 8.801,80 toewijzen (€ 10.245,40 minus € 1.443,60).
Voor het overige is – naar het oordeel van de rechtbank – voldoende onderbouwd dat de benadeelde partij bovengenoemde kosten heeft gemaakt, terwijl de verdediging het bedrag niet heeft betwist. Het bedrag van € 15.013,49 dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering voor zover deze ziet op materiële schade. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
Affectieschade
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij 1] onvoldoende heeft gesteld dat [slachtoffer] bij haar inwoonde, zodat zij een bedrag van € 17.500,- zal toewijzen. Dit bedrag is op grond van het Besluit vergoeding affectieschade het uitgangspunt indien een meerderjarig niet-thuiswonend kind is overleden door een misdrijf.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot vergoeding van affectieschade. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
Shockschade
Shockschade komt onder omstandigheden voor vergoeding in aanmerking. Volgens vaste jurisprudentie moet daarvoor sprake zijn van geestelijk letsel, voortvloeiend uit een hevige emotionele schok door het waarnemen van het misdrijf of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Deze situatie zal zich met name voordoen als sprake is van een nauwe (affectieve) band met degene die – zoals in deze zaak – door het misdrijf om het leven is gekomen. Daarbij valt in de eerste plaats en met name te denken aan familieverhoudingen.
Uit verschillende arresten [2] volgt dat voor toewijzing van shockschade is vereist dat het bestaan van het geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank is van oordeel dat de door [benadeelde partij 1] gevorderde shockschade niet kan worden toegewezen, nu concrete gegevens op grond waarvan het bestaan van geestelijk letsel in rechte kan worden vastgesteld, ontbreken. De raadsvrouw van [benadeelde partij 1] heeft aangevoerd dat [benadeelde partij 1] er nog niet toe is gekomen om een therapeut te bezoeken, maar dat zij – nadat deze zaak en de strafzaken tegen de medeverdachten zijn afgerond – mogelijk zal starten met therapie.
De onderbouwing van het bestaan van geestelijk letsel is naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend, zodat [benadeelde partij 1] in dat gedeelte van haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Zij kan haar vordering in zoverre eventueel bij de civiele rechter aanbrengen.
Totaal toe te wijzen bedrag
De rechtbank zal het totaalbedrag van € 32.513,49 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020. In het belang van [benadeelde partij 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van het toegewezen totale schadebedrag minus de reiskosten, nu deze laatste schadepost geen rechtstreekse schade betreft.
9.2
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
De vordering
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert een bedrag van € 476,14 aan reiskosten, waarvan
€ 148,- toekomstig (in verband met de nog te plannen zitting(en) in hoger beroep) en
€ 17.500,- aan vergoeding van affectieschade. Ten aanzien van die laatste post heeft de raadsvrouw van de benadeelde partij verwezen naar het Besluit vergoeding affectieschade (meerderjarige niet-thuiswonende kinderen, overleden door een misdrijf).
[benadeelde partij 2] heeft verzocht het toe te wijzen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag van
€ 17.500,- aan affectieschade integraal en hoofdelijk kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank – gelet op de bepleite vrijspraak – verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
De beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering voor zover die ziet op toekomstige reiskosten (€ 148,-). De overige gevorderde reiskosten komen voor vergoeding in aanmerking en zijn voldoende onderbouwd.
De vordering ten aanzien van materiële schade zal voor een gedeelte van € 328,14 worden toegewezen.
Ook heeft [benadeelde partij 2] een bedrag van € 17.500,- aan vergoeding van affectieschade gevorderd. Dit bedrag is door de verdediging niet betwist. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
De rechtbank zal het totaalbedrag van € 17.828,14 hoofdelijk toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 november 2020. In het belang van [benadeelde partij 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van het toegewezen totale schadebedrag minus de reiskosten, nu deze laatste schadepost geen rechtstreekse schade betreft.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging

De vordering
Bij de stukken zit de op 5 april 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering tot tenuitvoerlegging van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam. De officier van justitie vordert daarin de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 12 april 2019 van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland in de zaak met parketnummer
16/022312-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken, omdat verdachte zich binnen de proeftijd van twee jaren aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank – gelet op de bepleite vrijspraak – verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
De rechtbank ziet daarom voldoende aanleiding om de vordering tot tenuitvoerlegging toe te wijzen en zal daartoe dan ook overgaan.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
doodslag;
feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
onvoorwaardelijke gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Beslag
Onttrekt aan het verkeer:
- 1 Apple telefoontoestel (goednummer 5996291);
- 1 BlackBerry telefoontoestel (goednummer 5996290);
- opium (goednummer 5996304).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 32.513,49(tweeëndertigduizend vijfhonderd dertien euro en negenenveertig cent) (materiële schade € 15.013,49, affectieschade € 17.500,-), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in haar vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat te betalen € 31.343,49 (eenendertigduizend driehonderd drieënveertig euro en negenenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 191 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 17.828,14(zeventienduizend achthonderd achtentwintig euro en veertien cent) (materiële schade € 328,14, affectieschade € 17.500,-), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat te betalen
€ 17.500,00(zeventienduizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 18 november 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van maximaal 122 dagen.
De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 12 april 2019 in de zaak met parketnummer 16/022312-19 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een
gevangenisstraf van 2 (twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2022.

Voetnoten

2.Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793 (het zogeheten Overzichtsarrest), Hoge Raad 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:124 en Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1947.