ECLI:NL:RBAMS:2022:3615

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13/752376-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met afwijzing schorsingsverzoek overleveringsdetentie

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1994 in Polen, die wordt verdacht van een strafbaar feit waarop in Polen een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar staat. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, die was ingediend door de officier van justitie. Tijdens de zitting op 27 januari 2022 was de opgeëiste persoon aanwezig met zijn raadsman, maar op de zitting van 4 mei 2022 was hij niet aanwezig. De rechtbank heeft eerder de termijn voor uitspraak verlengd in afwachting van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. In de tussenuitspraak van 10 februari 2022 heeft de rechtbank al een beoordeling gemaakt van de grondslag van het EAB en de inhoud ervan. De rechtbank heeft vastgesteld dat er in Polen een reëel gevaar bestaat voor schending van het recht op een eerlijk proces, maar dat de opgeëiste persoon geen bewijs heeft geleverd dat dit een concrete invloed heeft op zijn zaak. Het verzoek van de raadsman om de overleveringsdetentie te schorsen na de uitspraak is afgewezen, omdat er sprake is van vluchtgevaar. De rechtbank concludeert dat de overlevering kan plaatsvinden, omdat er geen weigeringsgronden zijn en de overleveringsdetentie noodzakelijk is om de feitelijke overlevering te realiseren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan en het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752376-21
RK nummer: 21/6664
Datum uitspraak: 4 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 14 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 oktober 2018 door
the Circuit Court in Sieradz(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
verblijvende op het adres:
[adres], [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Ook heeft zij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen, conform artikel 22, vierde lid, OLW verlengd met 60 dagen omdat zij in afwachting is van een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over prejudiciële vragen die relevant is voor haar beslissing en daarom nog niet over de verzochte overlevering kan beslissen.
De rechtbank heeft op 10 februari 2022 tussenuitspraak gewezen waarbij het onderzoek is heropend en geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021 met kenmerk ECLI:NL:RBAMS:2021:5051.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 4 mei 2022.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie,
mr. M. Diependaal en de gemachtigd raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A.M.C.J. Baaijens, advocaat te Utrecht. De opgeëiste persoon is niet verschenen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 10 februari 2022

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 10 februari 2022. Hierin heeft de rechtbank de grondslag van het EAB, de inhoud van het EAB en de strafbaarheid al beoordeeld. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Artikel 11 OLW; artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van dat grondrecht. [2]

5.Schorsingsverzoek overleveringsdetentie

De raadsman heeft verzocht, indien de overlevering wordt toegestaan, om de schorsing van de overleveringsdetentie te laten voortduren na uitspraak.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoek en heeft daartoe aangevoerd dat uit het EAB en de daarop betrekking hebbende stukken blijkt dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon sprake is van groot vluchtgevaar en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn aangevoerd die schorsing na het toestaan van de overlevering kunnen rechtvaardigen.
Oordeel van de rechtbank
Grond voor de overleveringsdetentie is het vluchtgevaar. De opgeëiste persoon wordt in Polen verdacht van een strafbaar feit waarop naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaar is gesteld, zodat hem mogelijk een hoge gevangenisstraf boven het hoofd hangt. Dit leidt tot de conclusie dat sprake is van vluchtgevaar.
Het toestaan van de overlevering, zoals hier aan de orde, vergroot in zijn algemeenheid het vluchtgevaar. Vanaf dat moment staat immers vast dat de opgeëiste persoon ter uitvoering van het EAB feitelijk zal worden overgeleverd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Dit rechtvaardigt in beginsel het voortduren van de overleveringsdetentie.
De rechtbank verwijst naar rechtsoverweging 55 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: het Hof) van 16 juli 2015 (C-237/15 PPU, ECLI:EU:C:2015:474
(Lanigan)), waarin het Hof overweegt dat in artikel 52, lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) wordt erkend dat de uitoefening van rechten zoals die welke in artikel 6 van het Handvest zijn neergelegd, aan beperkingen kunnen worden onderworpen, voor zover die beperkingen bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen, het evenredigheidsbeginsel in acht nemen, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
In dit verband is mede relevant dat de rechtbank de overleveringsdetentie op grond van artikel 6 van het Handvest alleen mag laten voortduren, indien de overleveringsprocedure op voldoende voortvarende wijze is gevoerd en de hechtenis bijgevolg niet buitensporig lang duurt
(Lanigan, punt 58). Om dit te beoordelen moet de rechtbank rekening houden “met alle factoren die relevant zijn om te beoordelen of de duur van de procedure gerechtvaardigd is, met name het eventuele stilzitten van de autoriteiten van de betrokken lidstaten en, in voorkomend geval, de mate waarin de gezochte persoon aan die duur heeft bijgedragen.
Ook de straf die tegen diezelfde persoon is uitgesproken of die hij kan oplopen wegens de feiten die ten grondslag lagen aan de uitvaardiging van het tegen hem gerichte EAB, alsook het bestaan van vluchtgevaar moeten in aanmerking worden genomen” (
Lanigan, punt 59). Bovendien moet de overleveringsdetentie het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen (HvJ EU 5 april 2016, C-404/16 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198 (
Aranyosi en Căldăraru), punt 101).
Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van de opgeëiste persoon op dit moment nog geen sprake van een buitensporig lange duur van de overleveringsdetentie. Bovendien is niet gebleken van een beletsel voor feitelijke overlevering zodat deze in beginsel binnen tien dagen na de datum van deze uitspraak zal plaatsvinden.
Dit leidt tot de conclusie dat de vrijheidsbeneming van deze opgeëiste persoon nadat de overlevering is toegestaan, in de onderhavige zaak noodzakelijk is als bedoeld in artikel 52 lid 1 Handvest teneinde feitelijke overlevering te realiseren, dat ook aan de andere voorwaarden van die bepaling is voldaan en dat het voortduren van de overleveringsdetentie daarom op dit moment niet in strijd is met artikel 6 van het Handvest.
Het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie zal worden afgewezen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Sieradz(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
WIJST AFhet verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon]voornoemd.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.M.L.A.T. Doll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (