ECLI:NL:RBAMS:2022:3609

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13/053565-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en nationale waarborgen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 mei 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings van Halle-Vilvoorde in België. De opgeëiste persoon, geboren in Suriname in 1962, is momenteel gedetineerd in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering is behandeld op een openbare zitting op 4 mei 2022. De officier van justitie, mr. M. Diependaal, heeft de vordering ingediend, en de opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die zich tegen de overlevering verzetten. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld, waarbij zij heeft geconstateerd dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in bepaalde Belgische gevangenissen. Echter, de rechtbank heeft geoordeeld dat de algemene detentiegarantie die door de Belgische autoriteiten is afgegeven voldoende waarborgen biedt voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging, die stelde dat de detentiegarantie niet afdoende was, verworpen en geconcludeerd dat de overlevering kan plaatsvinden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten is voldaan en er geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van het EAB. De uitspraak is gedaan in het kader van de internationale rechtsbijstand en de samenwerking binnen de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/053565-22 (EAB I)
RK nummer: 22/1587
Datum uitspraak: 18 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 januari 2018, herbevestigd op 12 april 2022 door het Parket van de Procureur des Konings van Halle-Vilvoorde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1962,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit andere hoofde gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft op 4 mei 2022 afstand gedaan van het recht ter zitting aanwezig te zijn. Zijn gemachtigd raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam, die waarneemt voor mr. T. Nieuwburg, is ter zitting verschenen en heeft namens de opgeëiste persoon het woord gevoerd.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brussel van 24 november 2016, referentienummer HV.60F3.106432/13 en vonnisnummer 0052786/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien jaren. De opgeëiste persoon dient de straf nog geheel te ondergaan. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarde worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is echter niet van toepassing, indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat
- kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende EAB.
In het EAB is het volgende vermeld:
X3.4.de beslissing is niet persoonlijk aan de betrokkene betekend, maar
  • de beslissing zal hem na de overlevering onverwijld persoonlijk worden betekend; en
  • de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de oorspronkelijke beslissing; en
  • de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet (namelijk 15 dagen) of hoger beroep aan te tekenen (namelijk 30 dagen).
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor. Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet.

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Deze feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings van Parket Procureur des Konings Halle-Vilvoorde heeft op 27 april 2022 de volgende garantie gegeven:
Op 12-04-2022 schreef de procureur des Konings Stefaan Ghesquiere een Europees aanhoudingsbevel uit voor [opgeëiste persoon] geboren te op [geboortedag] -1962, van Nederlandse nationaliteit. Ik neem kennis van uw verzoek tot terugkeergarantie per Email van 25-04-2022. Overeenkomstig artikel 5, §3 van het kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde hogervermelde persoon. Deze garantie houdt in dat, eens hogervermelde persoon in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar dit land wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel daar te ondergaan in overeenstemming met de bepalingen van het kaderbesluit 2008/909/JBZ.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in België aangevangen;
  • de opgeëiste persoon is in België vervolgd, respectievelijk veroordeeld;
  • het bewijs bevindt zich in België;
  • het Openbaar Ministerie is niet voornemens het onderzoek over de te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waarvan hier sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De
General Counsellorbij het
Directorate General Legislation, Fundamental Rights and Freedomsheeft bij brief van 9 september 2021, die in het dossier van de opgeëiste persoon is gevoegd, de volgende algemene garantie gegeven:
“Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.”
Eerder in deze brief wordt ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
“Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.”
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5759) heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. De situatie in Belgische gevangenissen is zorgelijk, en die zorgen kunnen niet worden ondervangen door de algemene detentiegarantie van 9 september 2021. Uit contact met collega-advocaten en cliënten blijkt dat de waarborgen die gegeven zijn in de algemene detentiegarantie niet altijd waargemaakt kunnen worden. Er zijn gevallen bekend waarin overgeleverde personen, ten aanzien van wie dezelfde detentiegarantie was verstrekt, op een meerpersoonscel zijn geplaatst die niet voldeed aan de vereisten van minimaal 3m2 persoonlijke ruimte en van afgeschermde toiletblokken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman een aantal krantenartikelen overgelegd waarin de zorgelijke situatie in Belgische gevangenissen wordt beschreven, en heeft de raadsman verwezen naar een ad hoc bezoek van de
European Committee for the Prevention of Torture(hierna: de CPT) in de periode van 2 tot 9 november 2021 aan een aantal Belgische gevangenissen, waartoe kennelijk noodzaak bestond. De algemene detentiegarantie is niet langer actueel en afdoende. De raadsman heeft de rechtbank daarom primair verzocht de overlevering te weigeren.
Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht het onderzoek te schorsen teneinde een individuele garantie ten aanzien van de detentieomstandigheden waarin de opgeëiste persoon terecht zal komen, te vragen aan de Belgische autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon geen reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. Uit de stukken die de raadsman heeft overgelegd blijkt dat er nog steeds sprake is van overbevolking in de Belgische gevangenissen. Dat was echter ook al zo op het moment dat de algemene detentiegarantie door de Belgische autoriteiten is verstrekt; deze garantie is afgegeven om de zorgen over detentieomstandigheden ten aanzien van overgeleverde personen weg te nemen. Er zijn incidenten bekend waarin overgeleverde personen per abuis in een meerpersoonscel, die niet voldeed aan de minimumvereisten, zijn geplaatst. Het betreft echter een klein aantal incidenten, niet een structureel probleem en de incidenten dateren van maanden geleden. Bovendien zijn de betreffende overgeleverde personen, na interventie van het IRC, telkens direct overgeplaatst naar een cel die wel voldeed aan de vereisten. De stukken waarnaar de raadsman verwijst vormen geen aanleiding om niet langer uit te gaan van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie of om daar nadere vragen over te stellen. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank nog altijd uit van de geboden zekerheid in de hiervoor genoemde garantie. [2] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, met de afgegeven detentiegarantie voor de opgeëiste persoon is weggenomen. De detentieomstandigheden in België staan dan ook niet aan overlevering in de weg.
De omstandigheid dat zich een beperkt aantal incidenten heeft voorgedaan waarbij een overgeleverde persoon per abuis in een meerpersoonscel is geplaatst die niet voldeed aan de vereisten van minimaal 3m2 persoonlijke ruimte, leiden niet tot de vaststelling dat de rechtbank niet langer uit kan gaan van de geboden zekerheid in de garantie. Het door de raadsman aangehaalde geval bevestigt dat de detentiegarantie wordt nageleefd, nu de betreffende overgeleverde persoon, die per abuis in een grondslaper-meerpersoonscel terecht was gekomen, direct is overgeplaatst na een beroep op de detentiegarantie. Het primaire verweer wordt verworpen.
De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding om nadere informatie op te vragen inzake de detentieomstandigheden waarin de opgeëiste persoon terecht zal komen, omdat de algemene detentiegarantie hierover reeds duidelijkheid geeft. Het subsidiaire verweer wordt ook verworpen.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings van Halle-Vilvoorde (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.M.L.A.T. Doll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak