ECLI:NL:RBAMS:2022:3608

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
13/053617-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en juridische garanties

Op 18 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings van Oost-Vlaanderen, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van vijf jaar die aan de opgeëiste persoon was opgelegd bij een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de overlevering kan worden toegestaan, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren. De verdediging heeft aangevoerd dat de detentieomstandigheden in België onmenselijk zijn en dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrechten worden geschonden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de algemene detentiegarantie die door de Belgische autoriteiten is verstrekt, voldoende is om te waarborgen dat de opgeëiste persoon in een cel wordt geplaatst die voldoet aan de Europese normen voor detentieomstandigheden.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet. De rechtbank heeft daarom besloten om de overlevering toe te staan, waarbij de opgeëiste persoon zal worden overgeleverd aan de Belgische autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/053617-22 (EAB II)
RK nummer: 22/1588
Datum uitspraak: 18 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 januari 2018 door het Parket van de Procureur des Konings van Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1962,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit andere hoofde gedetineerd in [naam PI] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon heeft op 4 mei 2022 afstand gedaan van het recht ter zitting aanwezig te zijn. Zijn gemachtigd raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam, die waarneemt voor mr. T. Nieuwburg, is ter zitting verschenen en heeft namens de opgeëiste persoon het woord gevoerd.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Oudenaarde van 27 maart 2015, referentienummer IAA. 4/18 – OU. 60.F1.108/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren. De opgeëiste persoon dient de straf nog geheel te ondergaan. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Op grond van artikel 6a, eerste lid, OLW kan de overlevering van een Nederlander onder de nader in die bepaling omschreven voorwaarde worden geweigerd, indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
Deze bepaling is echter niet van toepassing, indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, omdat daartegen nog een rechtsmiddel kan worden ingesteld of daartegen een rechtsmiddel is ingesteld waarop nog niet onherroepelijk is beslist.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid, en dat
- kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
(i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
(ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB is het volgende vermeld:
de betrokkene is niet persoonlijk gedagvaard of anderszins in kennis gesteld van de datum en de plaats van de terechtzitting die tot het verstekvonnis heeft geleid, maar heeft de volgende juridische garanties na zijn overlevering. Juridische garanties: zie bijgevoegd “Verklaring”.
In de bijgevoegde
Verklaring betreffende de rechten van de persoon die in België bij verstek veroordeeld werdstaat omschreven op welke wijze en binnen welke termijn (namelijk 15 dagen) naar Belgisch recht verzet kan worden aangetekend tegen een veroordeling bij verstek.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor. Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is zodat ook de (facultatieve) weigeringsgrond van artikel 6a, eerste lid, OLW zich niet voordoet.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Procureur des Konings van het Parket Procureur des Konings Oost-Vlaanderen heeft op 11 april 2022 de volgende garantie gegeven:
Met verwijzing naar uw verzoek van 8 april 2022, inzake het Europees aanhoudingsbevel dd. 18/01/2018, uitgaande van Valerie Kochuyt, Procureur des Konings te Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, lastens de genaamde [opgeëiste persoon] (° [geboortedag] -1962) heb ik de eer u volgende garantie te verstrekken:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op een feit dat geacht wordt gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in België aangevangen;
  • de opgeëiste persoon is in België vervolgd, respectievelijk veroordeeld;
  • het bewijs bevindt zich in België;
  • het Openbaar Ministerie is niet voornemens het onderzoek over de te nemen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in België

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waarvan hier sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De
General Counsellorbij het
Directorate General Legislation, Fundamental Rights and Freedomsheeft bij brief van 9 september 2021, die in het dossier van de opgeëiste persoon is gevoegd, de volgende algemene garantie gegeven:
“Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.”
Eerder in deze brief wordt ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
“Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.”
In haar uitspraak van 7 oktober 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:5759) heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. De situatie in Belgische gevangenissen is zorgelijk, en die zorgen kunnen niet worden ondervangen door de algemene detentiegarantie van 9 september 2021. Uit contact met collega-advocaten en cliënten blijkt dat de waarborgen die gegeven zijn in de algemene detentiegarantie niet altijd waargemaakt kunnen worden. Er zijn gevallen bekend waarin overgeleverde personen, ten aanzien van wie dezelfde detentiegarantie was verstrekt, op een meerpersoonscel zijn geplaatst die niet voldeed aan de vereisten van minimaal 3m2 persoonlijke ruimte en van afgeschermde toiletblokken. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman een aantal krantenartikelen overgelegd waarin de zorgelijke situatie in Belgische gevangenissen wordt beschreven, en heeft de raadsman verwezen naar een ad hoc bezoek van de
European Committee for the Prevention of Torture(hierna: de CPT) in de periode van 2 tot 9 november 2021 aan een aantal Belgische gevangenissen, waartoe kennelijk noodzaak bestond. De algemene detentiegarantie is niet langer actueel en afdoende. De raadsman heeft de rechtbank daarom primair verzocht de overlevering te weigeren.
Subsidiair heeft de raadsman de rechtbank verzocht het onderzoek te schorsen teneinde een individuele garantie ten aanzien van de detentieomstandigheden waarin de opgeëiste persoon terecht zal komen, te vragen aan de Belgische autoriteiten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon geen reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. Uit de stukken die de raadsman heeft overgelegd blijkt dat er nog steeds sprake is van overbevolking in de Belgische gevangenissen. Dat was echter ook al zo op het moment dat de algemene detentiegarantie door de Belgische autoriteiten is verstrekt; deze garantie is afgegeven om de zorgen over detentieomstandigheden ten aanzien van overgeleverde personen weg te nemen. Er zijn incidenten bekend waarin overgeleverde personen per abuis in een meerpersoonscel, die niet voldeed aan de minimumvereisten, zijn geplaatst. Het betreft echter een klein aantal incidenten, niet een structureel probleem en de incidenten dateren van maanden geleden. Bovendien zijn de betreffende overgeleverde personen, na interventie van het IRC, telkens direct overgeplaatst naar een cel die wel voldeed aan de vereisten. De stukken waarnaar de raadsman verwijst vormen geen aanleiding om niet langer uit te gaan van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie of om daar nadere vragen over te stellen. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank nog altijd uit van de geboden zekerheid in de hiervoor genoemde garantie. [2] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 Handvest dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, met de afgegeven detentiegarantie voor de opgeëiste persoon is weggenomen. De detentieomstandigheden in België staan dan ook niet aan overlevering in de weg.
De omstandigheid dat zich een beperkt aantal incidenten heeft voorgedaan waarbij een overgeleverde persoon per abuis in een meerpersoonscel is geplaatst die niet voldeed aan de vereisten van minimaal 3m2 persoonlijke ruimte, leiden niet tot de vaststelling dat de rechtbank niet langer uit kan gaan van de geboden zekerheid in de garantie. Het door de raadsman aangehaalde geval bevestigt dat de detentiegarantie wordt nageleefd nu de betreffende overgeleverde persoon, die per abuis in een grondslaper-meerpersoonscel terecht was gekomen, direct is overgeplaatst na een beroep op de detentiegarantie. Het primaire verweer wordt verworpen.
De rechtbank ziet daarnaast geen aanleiding om nadere informatie op te vragen inzake de detentieomstandigheden waarin de opgeëiste persoon terecht zal komen, omdat de algemene detentiegarantie hierover reeds duidelijkheid geeft. Het subsidiaire verweer wordt ook verworpen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings van Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde (België) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en M.M.L.A.T. Doll, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak