ECLI:NL:RBAMS:2022:352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
13/293116-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voorhanden hebben vuurwapens en voorbereiding ernstig misdrijf

Op 2 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens, patroonhouders en munitie, alsook van de voorbereiding van een ernstig misdrijf. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 19 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. W. van Vliet, hun standpunten naar voren hebben gebracht. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het voorhanden hebben van vuurwapens en de voorbereiding van een ernstig misdrijf, waarvoor een gevangenisstraf van acht jaar of meer kan worden opgelegd.

De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. Ten aanzien van feit 1, het voorhanden hebben van vuurwapens, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte niet in voldoende mate bewust was van de aanwezigheid van de wapens in de woning. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar het gebrek aan forensisch bewijs en de omstandigheden waaronder de wapens zijn aangetroffen. De verdachte verbleef in een woning waar meerdere personen in- en uitliepen, en de aangetroffen wapens waren vaak goed verstopt.

Met betrekking tot feit 2, de voorbereiding van een ernstig misdrijf, heeft de rechtbank geconcludeerd dat er geen bewijs was voor een concreet plan of intentie van de verdachte. De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van beide feiten en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. B.M. Visser, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/293116-21 (Promis)
Datum uitspraak: 2 februari 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 januari 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W. van Vliet naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – tenlastegelegd dat hij zich samen met een ander heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van meerdere vuurwapens, patroonhouders en munitie (feit 1). Daarnaast wordt verdachte verweten dat hij samen met een ander een ernstig misdrijf heeft voorbereid waarop 8 jaar of meer gevangenisstraf staat (feit 2).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 2, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring is.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigd kan worden bewezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft net als de medeverdachte gebruik gemaakt van de slaapkamer waar vuurwapens zijn aangetroffen. Hij heeft daarmee in meer of mindere mate de bewustheid gehad van de aanwezigheid van deze vuurwapens en de feitelijke beschikkingsmacht over de vuurwapens gehad. Op de Hera Arms pistoolmitrailleur is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen en medeverdachte is op een foto − op de iPhone − te zien met de pistoolmitrailleur in zijn handen. Er is ook een foto op die telefoon aangetroffen van verdachte en medeverdachte samen in de woning. Op het Beretta pistool is een vingerafdruk van medeverdachte aangetroffen en diens DNA zat op het Bruni alarmpistool. De medeverdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte aan hem heeft verteld waar hij in de woning kon slapen. Dit duidt op een leidende rol van verdachte en zijn wetenschap van de aanwezigheid van alle tenlastegelegde vuurwapens. Bovendien is het gedrag van verdachte van belang op het moment dat de politie aan de deur komt: hij doet erg zenuwachtig, houdt de deur dicht, en vraagt de agenten om de woning te laten en hem mee te nemen. Ook zegt hij dat hij alleen in de woning is, terwijl medeverdachte ook in de woning is. Hieruit volgt dat verdachte alle vuurwapens en de munitie samen met de medeverdachte voorhanden heeft gehad.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 2, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor een bewezenverklaring is.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de vuurwapens, patroonhouders en munitie in de woning. Hij heeft daar ook geen beschikkingsmacht over gehad. De woning staat niet op naam van verdachte en bij de woning is er veel in- en uitloop geweest van personen die er tijdelijk verblijven. Bovendien zijn veel van de aangetroffen goederen gevonden in kasten en afgesloten tassen of koffers. Ten aanzien van het forensisch bewijs is alleen een vingerafdruk op het vizier van de Hera Arms pistoolmitrailleur aangetroffen. Dit vizier kan worden losgekoppeld en de kans is dan ook aanwezig dat deze los in de woning heeft gelegen. Als verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde, dan had het in de lijn der verwachting gelegen dat er meer forensisch bewijs zou zijn gevonden.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Overweging ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een wapen van categorie II, onder 2, van de Wet wapens en munitie (hierna: WWM) voorhanden heeft gehad en zal verdachte dan ook vrijspreken van het tenlastegelegde bezit van de pistoolmitrailleur (Hera Arms). Uit de correctie in het proces-verbaal van wapenonderzoek op pagina’s 134 en 135 van het procesdossier is namelijk gebleken dat het een vuurwapen van categorie III, onder 1, van de WWM betreft.
Ten aanzien van het tenlastegelegde voorhanden hebben van de overige (onderdelen van) wapens en munitie geldt het volgende. Voor een veroordeling van het voorhanden hebben van een wapen of munitie is vereist dat de verdachte het wapen of de munitie in “meerdere of mindere mate” bewust aanwezig heeft gehad (Hoge Raad 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504). Het procesdossier bevat echter onvoldoende bewijs om dit in deze zaak te kunnen vaststellen. Het feit dat verdachte in een huis verbleef waar die wapens zijn aangetroffen is daartoe niet voldoende. Evenmin kan uit de bewijsmiddelen uit het dossier worden afgeleid dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met medeverdachte, die bij vonnis van vandaag is veroordeeld voor – kort gezegd − het voorhanden hebben van het Beretta pistool en het Bruni alarmpistool. Dat zij samen op een foto staan en samen in het huis hebben verbleven is daartoe niet voldoende.
Overweging ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde
De rechtbank stelt voorop dat verdachte wordt vrijgesproken van het voorhanden hebben van vuurwapens en dat reeds aan een bewezenverklaring van de tenlastegelegde voorbereidingshandelingen in de weg staat. Bovendien bevat het dossier geen bewijs omtrent enig plan of intentie van verdachte, waardoor niet wordt voldaan aan de eis dat uit de bewijsmiddelen met voldoende bepaaldheid een concreet misdadig doel kan worden afgeleid. Verdachte wordt dus ook vrijgesproken van feit 2.

4.De voorlopige hechtenis

Het bevel tot voorlopige hechtenis al worden opgeheven, nu verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
 Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.M. Visser, voorzitter,
mrs. J. Thomas en K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Koudadi, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 februari 2022.
[...]