ECLI:NL:RBAMS:2022:3484

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
21 juni 2022
Zaaknummer
9767792 EA VERZ 22-190
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag op staande voet en vaststellingsovereenkomst in arbeidsconflict

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en [verweerders] over de vernietiging van een ontslag op staande voet. [verzoeker], die sinds 1994 in dienst was bij [verweerders], verzocht om vernietiging van het ontslag dat op 28 januari 2022 was gegeven. Hij stelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag en dat het ontslag niet onverwijld was gegeven. Daarnaast voerde hij aan dat er op 6 december 2021 een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst was gesloten, waaruit voortvloeide dat hij recht had op een beëindigingsvergoeding van € 22.809,92 bruto.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet in stand kon blijven, omdat de redenen die door [verweerders] waren aangevoerd niet kwalificeerden als dringende redenen en het ontslag niet onverwijld was gegeven. De kantonrechter stelde vast dat partijen op 6 december 2021 een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst hadden gesloten, en dat [verweerders] de overeenkomst niet tijdig had herroepen. Hierdoor was [verzoeker] rechtmatig vrijgesteld van arbeid en diende de arbeidsovereenkomst voort te duren tot 1 april 2022.

De kantonrechter heeft [verweerders] veroordeeld tot betaling van de beëindigingsvergoeding en het loon over de maanden januari tot en met maart 2022, inclusief vakantietoeslag. Tevens werd [verweerders] in de proceskosten veroordeeld. Het tegenverzoek van [verweerders] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit niet op de juiste wijze was ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 9767792 \ EA VERZ 22-190
beschikking van:10 mei 2022
func.: 609

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoeker]

wonende te [woonplaats 1]
verzoeker in het verzoek, verweerder in het tegenverzoek
nader te noemen: [verzoeker]
gemachtigde: [gemachtigde] (DAS Rechtsbijstand)
t e g e n

1. de vennootschap onder firma [verweerder 1] V.O.F.

2. de besloten vennootschap [verweerder 2] B.V.

3. [verweerder 3]

allen gevestigd dan wel wonende te [woonplaats 2]
verweerders in het verzoek, verzoekers in het tegenverzoek
nader samen en in enkelvoud te noemen: [verweerders]
gemachtigde: mr. J.A.A. Koks

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoeker] heeft op 22 maart 2022 een verzoek, met producties, ingediend dat strekt tot vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerders] . Verder is primair verzocht om een verklaring voor recht dat partijen op 6 december 2021 een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst voor de beëindiging van het dienstverband hebben gesloten, met nevenverzoeken. Subsidiair heeft [verzoeker] verzocht [verweerders] te veroordelen om aan hem, loon, een gefixeerde schadevergoeding, een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen, met nevenverzoeken.
[verzoeker] heeft voorts het verzoek gedaan om op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een voorlopige voorziening te treffen.
[verweerders] heeft een verweerschrift tegen de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend, met producties.
Voorafgaand aan de zitting heeft [verweerders] per e-mail een aan de gemachtigde van [verzoeker] op 31 maart 2022 gezonden e-mail, houdende een tegenverzoek, ingediend.
Het verzoek is mondeling behandeld op 19 april 2022. [verzoeker] is verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde en [naam 4] , kantoorgenoot van de gemachtigde. Van de zijde van [verweerders] zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , vergezeld door de gemachtigde en [naam 5] , kantoorgenoot van de gemachtigde.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht, [verweerders] aan de hand van een pleitnota, en vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Na verder debat is beschikking gevraagd en is een datum voor beschikking bepaald.
Op 25 april 2022 heeft [verweerders] een e-mail, met producties, naar de kantonrechter gezonden. [verweerders] betoogt hierin dat hij ervan uit is gegaan dat alleen de voorlopige voorziening zou worden behandeld en niet ook het verzoek, en dat hij thans alsnog op het verzoek wenst te reageren. [verzoeker] heeft op 26 april 2022 op de e-mail van [verweerders] gereageerd. Voorts is op 6 mei 2022 een e-mail van [verweerders] ontvangen. Nu de hiervoor genoemde stukken zijn ontvangen nadat de behandeling ter zitting is gesloten en partijen niet de gelegenheid is gegeven alsnog nader te reageren, wordt op deze stukken geen acht geslagen.

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1958, is sinds 25 november 1994 in dienst van [verweerders] in de functie van kwekerij-medewerker. Het salaris bedraagt
€ 2.309,63 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
1.2.
[verzoeker] is op 2 maart 2020 met vakantie gegaan naar Ghana. [verweerders] heeft [verzoeker] op 18 juni 2020 opgeroepen binnen 5 werkdagen contact op te nemen, en dat als hij dat niet doet, er een officiële waarschuwing volgt. Op 4 juli 2020 heeft [verweerders] aan [verzoeker] een officiële waarschuwing gezonden en medegedeeld dat hij uiterlijk 13 juli 2020 op het werk dient te verschijnen. [verzoeker] is op 5 juli 2020 naar huis gekeerd.
1.3.
Bij dagvaarding van 15 oktober 2020 heeft [verzoeker] [verweerders] in kort geding gedagvaard tot betaling van loon over de periode van 1 mei 2020 tot en met 19 juli 2020, met nevenvorderingen. Op 5 november 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten. Hierin is onder meer overeengekomen dat [verweerders] € 3.000,00 aan [verzoeker] betaalt aan compensatie van uitgaven die [verzoeker] heeft gemaakt, dat de periode van 1 mei 2020 tot 20 juli 2020 verder geldt als onbetaald verlof en dat de lopende kort gedingprocedure zal worden ingetrokken.
1.4.
[verzoeker] heeft zich in februari 2021 ziekgemeld in verband met schouderklachten.
1.5.
[verweerders] heeft op 30 november 2021 per e-mail aan [verzoeker] een vaststellingsovereenkomst aangeboden. Hierin staat onder meer het volgende:
1.
Beëindiging arbeidsovereenkomst
1.1
De arbeidsovereenkomst eindig met wederzijds goedvinden met ingang van 1 april 2022 (hierna: de “Einddatum”). Bij het bepalen van de Einddatum is rekening gehouden met de voor de Werkgever geldende wettelijke opzegtermijn. (…)
2. Vrijstelling werkzaamheden en doorbetaling
Werknemer is vanaf 1 januari 2022 tot de Einddatum vrijgesteld van het uitvoeren van de werkzaamheden. Werknemer ontvangt tot de Einddatum het huidige loon (EUR 2.309,63 bruto per maand ) te vermeerderen met 8,33% vakantietoeslag en de vergoeding voor opgebouwde vakantiedagen).
3. Vergoeding
3.1
Werkgever betaalt een vergoeding voor de beëindiging van de Arbeidsovereenkomst en het in verband daarmee gederfde of te derven loon van EUR 22.809,92 bruto (hierna: de ‘Vergoeding’). Uitbetaling van de vergoeding vindt binnen 4 weken na de Einddatum plaats.
3.2
De wettelijke transitievergoeding is verdisconteerd in de Vergoeding.
(…)
1.6.
[verzoeker] heeft deze vaststellingsovereenkomst op 2 december 2021 ondertekend en op 6 december 2021 aan [verweerders] gezonden.
1.7.
De arbo-/bedrijfsarts van het UWV heeft op 16 december 2021 een formulier met als kop “Bijstelling Probleemanalyse” ingevuld en bij “Reden bijstelling” het volgende vermeld:
Evaluatie medische situatie en belastbaarheid. Werknemer is aan het herstellen van de medische interventie met de nodige hersteltijd. Hij heeft binnenkort een evaluatie met de specialistische behandelaar. De beperkingen van werknemer zijn u reeds bekend. Werknemer is momenteel in principe voor 3x3 uur/week medisch belastbaar voor licht fysieke arbeid verrichten, waarbij een van de bovenste ledematen niet belast hoeft te worden. Dit uiteraard wanneer er mogelijkheden zijn in de organisatie.
Prognose: > 3 maanden. Advies volgend spreekuur: 4-6 weken live op spreekuur.
1.8.
Op 23 december 2021 heeft [verzoeker] zijn kerstpakket bij [verweerders] opgehaald.
1.9.
[verzoeker] heeft op 11 januari 2022 van het UWV het bericht ontvangen dat [verweerders] een ontslagvergunning voor hem heeft aangevraagd. [verzoeker] heeft hiertegen verweer gevoerd.
1.10.
[verweerders] heeft op 14 januari 2022 aan [verzoeker] een vaststellingsovereenkomst aangeboden, inhoudende, kort gezegd, een beëindiging van het dienstverband per 1 februari 2022 en betaling van een vergoeding van € 2.500,00 netto. [verzoeker] heeft deze vaststellingsovereenkomst niet aanvaard.
1.11.
[verweerders] heeft op 17 januari 2022 per e-mail aan [verzoeker] bericht dat een ontslagvergunning bij het UWV is aangevraagd, dat toestemming is verkregen, maar dat hiervan geen gebruik zal worden gemaakt. Verder is medegedeeld dat [verweerders] stopt met zijn onderneming per 1 februari 2022, dat [verzoeker] per die datum is ontslagen en dat hij per 1 februari 2022 een uitkering bij het UWV kan aanvragen.
1.12.
Op 20 januari 2022 heeft [verweerders] [verzoeker] geïnformeerd over de rapportage van de bedrijfsarts.
1.13.
[verweerders] heeft op 21 januari 2022 aan [verzoeker] medegedeeld dat [verzoeker] 24 januari 2022 kan komen werken en dat licht werk voorhanden is.
1.14.
[verzoeker] heeft op 23 januari 2022 medegedeeld dat hij op 24 december 2021 voor controle bij Bergman Clinics is geweest en dat hij zijn schouder minstens drie maanden niet mag belasten.
1.15.
Op 23 januari 2022 heeft [verweerders] om een bevestiging van de afspraak en een rapportage van de arts gevraagd.
1.16.
Nadat [verweerders] een stuk van [verzoeker] had ontvangen, heeft [verweerders] op 24 januari 2022 medegedeeld dat dit niet voldoende is om thuis te blijven en dat hij moet verschijnen voor 3 maal 3 uur aangepast werk.
1.17.
[verzoeker] heeft op 26, 27 en 28 januari 2022 bij [verweerders] werkzaamheden verricht.
1.18.
Op 27 januari 2022 heeft het UWV beslist dat [verweerders] de arbeidsovereenkomst tot en met 24 februari 2022 kan opzeggen en dat hij hierbij rekening moet houden met de regels die daarvoor gelden. [verweerders] heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.19.
[verweerders] heeft [verzoeker] op 28 januari 2022 op staande voet ontslagen. In de brief van 28 januari 2022 staat het navolgende:
In 2020 bent u ongeoorloofd 5 maanden niet op het werk verschenen. Bijgaand doe ik u het verslag toekomen: Dossier: Ghana. Hieruit blijkt dat u in 2020 van 27/2 t/m 5/4 vakantie heeft opgenomen. Op 6 april verscheen u niet op het werk wegens lockdown in Ghana. Deze lockdown duurde tot 23 april. In mei, juni en juni 2020 laat u niets van u horen, ondanks diverse pogingen van [verweerders] . Niemand weet waar u verbleef. U was toen ongeoorloofd niet op het werk. [verweerders] moest daardoor voor vele duizenden euro’s aan uitzendkrachten inhuren. Op 4 juli 2020 kreeg u een officiële waarschuwing om te komen werken. Op 20 juli, dus 5 maanden (!) na uw laatste werkdag, verschijnt u weer op het werk. Daar naar vele malen gevraagd, geeft u simpelweg geen tekst en uitleg omtrent zijn ongeoorloofde aanwezigheid. Onbehoorlijk en onacceptabel gedrag. Kortom een officiële waarschuwing in 2020.
Vanaf februari 2021 meldt u zich ziek met schouderklachten. Ondanks advies [verweerders] laat u zich niet opereren aan uw schouder. De klachten blijven. U wordt blijkbaar niet beter. Maandenlang laat u zich niet behandelen en komt niet op het werk. Voor het 2de jaar op rij moet [verweerders] extra uitzendkrachten inhuren. Weer vele duizenden euro’s extra kosten. In oktober 2021 laat u zich opereren aan uw schouder. Vanaf december 2021 bent u beschikbaar om 3 x 3 uur licht werk te doen. Op 23 december 2021 rijdt u zelfstandig met de auto naar [woonplaats 2] om het kerstpakket van 10 kilo op te halen. U neemt het pakket zonder problemen aan met beide handen. De weken daarna verschijnt u niet op het werk, ook niet 3 x 3 uur.
Op 24/1/22 deelt [verweerders] mee dat u nu toch per se op het werk moet verschijnen. Uit het niets deelt u mee dat u op 24/12/21 voor een second opinion bent geweest bij het Bergman Kliniek in Naarden en dat u 3 maanden niet mag werken. Daar naar gevraagd kan u geen afspraakbevestiging op briefpapier van Bergman overleggen en geen uitslag van Bergman overleggen. Na mededeling hiervan verschijnt u ineens wel op het werk. U overlegt nog wel een niet getekende afspraakbevestiging, maar daar klopt niets van. Deze riekt naar fraude. [verweerders] beoordeelt deze overgelegde brief als vals. Want niet op briefpapier van Bergman en ook de data kloppen niet. U bewijst niet het tegendeel en een uitslag van het zogenaamde bezoek aan Bergman overlegt u niet. Kortom, u heeft aantoonbaar gelogen over een bezoek in december aan Bergman.
Op de eerste werkdag na maanden deelt u mee dat hij later komt omdat u niet kan autorijden en dat u daarom met het openbaar vervoer komt. Dit terwijl hij het kerstpakket op 23/12/2022 nog wel met de auto kwam halen. Ook vandaag vershijnt u doodleuk met de auto op het werk. Vervolgens werkt u zonder dat dat aan u is gevraagd alsof u nog nooit aan uw arm bent geopereerd. U verrijdt de zwaarste manshoge karren en tilt de zwaarste potten. Nogmaals, zonder dat dat werd verlangd. Immers, aan u is de afgelopen dagen uitdrukkelijk licht werk aangeboden.
Voor [verweerders] is daarmee de maat vol. Het verhaal dat u niet kon tillen en/of autorijden, was wederom een leugen. Per vandaag 28/1/2022 bent u op staande voet ontslagen.
[verweerders] houdt zich uitdrukkelijk het recht voor de vele duizenden euro’s aan betaalde uitzendkrachten van u te eisen in een civiele procedure wegens uw ongeoorloofde afwezigheid in de jaren 2020 en mogelijk ook in 2021.

Verzoek [verzoeker] en verweer

2. [verzoeker] verzoekt primair:
de opzegging van de arbeidsovereenkomst van 28 januari 2022 te vernietigen;
de onregelmatige opzetting van 17 januari 2022 te vernietigen;
voor recht te verklaren dat partijen een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst voor de beëindiging van het dienstverband hebben gesloten op 6 december 2021;
[verweerders] te veroordelen tot het betalen van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen beëindigingsvergoeding van € 22.809,92 bruto;
[verweerders] te veroordelen tot het betalen van het overeengekomen loon ad € 2.309,63 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten vanaf 1 januari 2022 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn, zijnde 1 april 2022, een totaalbedrag ad € 6.928,89 bruto;
[verweerders] te veroordelen tot het betalen van de vakantiebijslag voor de maanden januari, februari en maart 2022, zijnde een totaalbedrag van € 544,31 bruto;
betaling van de wettelijke verhoging wegens vertraging over het aan hem toekomende opeisbare loon ex artikel 7:625 BW ad 50%, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen percentage over de onder sub VII. en VIII. van het verzoekschrift gevorderde bedragen.
3. [verzoeker] verzoekt subsidiair:
de opzegging van de arbeidsovereenkomst van 28 januari 2022 te vernietigen;
[verweerders] te veroordelen tot het betalen van het overeengekomen loon voor de maand januari 2022 ad € 2.309,63 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten;
[verweerders] te veroordelen tot het betalen van de vakantiebijslag voor de maand januari 2022 ad € 184,77 bruto dat [verweerders] in gebreke blijft deze specificatie te verstrekken;
[verweerders] te veroordelen tot het betalen van de wettelijke verhoging wegens vertraging over het aan hem toekomende opeisbare loon ex artikel 7:625 BW ad 50%, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen percentage over de onder sub XI. en XII. van het verzoekschrift gevorderde bedragen;
[verweerders] te veroordelen tot het betalen van een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatig opzeggen ad € 9.977,60 bruto;
[verweerders] te veroordelen tot het betalen van een transitievergoeding ad € 22.604,12 bruto;
[verweerders] te veroordelen tot het betalen van een billijke vergoeding ad € 9.97,60 bruto.
4. [verzoeker] verzoekt zowel primair als subsidiair:
voor het geval de arbeidsovereenkomst is geëindigd door het ontslag op staande voert, [verweerders] te veroordelen tot betaling van [verzoeker] van een transitievergoeding van € 22.597,29 bruto;
[verweerders] te veroordelen tot het betalen van het overeengekomen loon voor de maand januari 2022 ad € 2.309,63 bruto, vermeerderd met alle emolumenten;
[verweerders] te veroordelen tot het betalen van de vakantiebijslag voor de maand januari 2022 ad € 184,77 bruto;
met betrekking tot d., e., f., i., j., l., m., n. o., p., q.: onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie op straffe van een dwangsom voor elke dag of gedeelte daarvan dat [verweerders] in gebreke blijkt deze specificatie te verstrekken;
[verweerders] te veroordelen tot het betalen van de wettelijke verhoging wegens vertraging over het aan hem toekomende opeisbare loon ex artikel 7:625 BW ad 50%, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen percentage over de onder sub XVII. en XVIII. van het verzoekschrift gevorderde bedragen;
[verweerders] te veroordelen in de kosten van de procedure.
5. [verzoeker] verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van het geding [verweerders] te veroordelen tot betaling van het salaris van € 2.309,63 bruto per maand, te vermeerderen met de vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 1 januari 2022 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is beëindigd;
6. [verzoeker] voert, kort gezegd en in de kern genomen, aan dat het op 28 januari 2022 gegeven ontslag op staande voet dient te worden vernietigd omdat er geen sprake is van een dringende reden voor het ontslag op staande voer en het ontslag niet onverwijld is gegeven. [verzoeker] stelt verder (primair) dat partijen op 6 december 2021 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en dat [verweerders] aan hem het in die overeenkomst genoemde bedrag, alsmede loon over de maanden januari tot en met maart 2022 dient te betalen.
7. [verweerders] voert verweer tegen de gevorderde voorziening en stelt, zo heeft de kantonrechter begrepen, dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, dat [verzoeker] aan [verweerders] een maand loon verschuldigd is, zodat [verweerders] terecht over januari 2022 geen loon aan hem heeft betaald. Ook is [verweerders] geen transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd. [verweerders] betoogt voorts dat partijen op 6 december 2021 geen vaststellingsovereenkomst zijn overeengekomen, dat [verweerders] bij deze e-mail per abuis een verkeerd bestand heeft bijgevoegd en dat hij hierover direct telefonisch contact met [verzoeker] heeft opgenomen.

Tegenverzoek van [verweerders]

8. [verweerders] heeft een aan [verzoeker] op 31 maart 2022 gezonden e-mail overgelegd en stelt dat hierin het aan [verzoeker] gerichte tegenverzoek is opgenomen, inhoudende de betaling van € 65.088,87, naar de inhoud waarvan hij heeft verwezen.

Beoordeling

Verzoeken [verzoeker]

9. In deze procedure gaat het allereerst om de vraag of [verzoeker] al dan niet terecht op staande voet is ontslagen. Daarbij dient te worden beoordeeld of de reden die [verweerders] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd als een dringende reden als bedoeld in artikel 7:677 BW is te kwalificeren en of [verweerders] bij de mededeling daarvan voldoende voortvarend heeft gehandeld (eis van onverwijldheid).
10. De werkgever dient in geval van betwisting van de dringende reden door de werknemer, te stellen en zo nodig te bewijzen dat de door de werkgever meegedeelde ontslaggrond zich heeft voorgedaan en is aan te merken als dringende reden (vgl. HR 26 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9664; HR 24 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0387; HR 7 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3126, NJ 2014/498).
11. Ingeval slechts een gedeelte van het door de werkgever als dringende reden voor het ontslag aan de werknemer meegedeelde feitencomplex komt vast te staan, is het ontslag op staande voet alleen geldig als het gedeelte van de feiten dat vaststaat op zichzelf kan worden beschouwd als een dringende reden, en voor de werknemer in het licht van de aanzegging en de overige omstandigheden van het geval onmiddellijk duidelijk was dat de werkgever hem ook zou hebben ontslagen indien deze, anders dan hij blijkens de ontslagaanzegging meende, daarvoor niet meer grond zou hebben gehad dan in rechte is komen vast te staan, althans dat daaromtrent bij de werknemer, gelet op de omstandigheden van het geval, in redelijkheid geen twijfel kan hebben bestaan (vgl. HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2806, NJ 2014/408).
12. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag moeten de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. De aard en de ernst van het gedrag van de werknemer spelen daarbij een rol, evenals de duur van de arbeidsovereenkomst en ook de (persoonlijke) omstandigheden van de werknemer en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor de werknemer heeft.
13. Uitgaande van het voorgaande toetsingskader is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet geen stand houdt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
14. [verweerders] voert als eerste reden voor het gegeven ontslag op staande voet aan dat [verzoeker] in 2020 ongeoorloofd 5 maanden niet op het werk is verschenen. Ten aanzien van hetgeen [verweerders] daarover in de brief van 28 januari 2022 daarover heeft gesteld, kan, voor zover hiermee een zelfstandige grond voor het ontslag op staande voet is beoogd, alleen al niet leiden tot een gerechtvaardigd gegeven ontslag op staande voet, nu het ontslag op deze grond niet onverwijld is gegeven. Overigens wordt opgemerkt dat partijen destijds over dit geschil een vaststellingsovereenkomst met elkaar hebben gesloten.
15. Met betrekking tot de stelling van [verweerders] dat [verzoeker] , nadat hij door de bedrijfsarts op 16 december 2021 geschikt is bevonden om 3 x 3 uur per week licht fysiek werk te verrichten, ten onrechte niet op het werk is verschenen, wordt overwogen dat uit de brief van 28 januari 2022 niet blijkt voor welke dag(en) [verweerders] [verzoeker] heeft opgeroepen om aangepast werk te verrichten en [verzoeker] niet is verschenen. Het ontslag is mitsdien onvoldoende met feiten onderbouwd.
16. Verder wordt overwogen dat een werknemer verplicht gevolg te geven aan redelijke voorschriften van de werkgever en moet meewerken aan re-integratie. Het wettelijk systeem biedt de werkgever voldoende middelen om in het geval werknemer hieraan niet meewerkt maatregelen te treffen, zoals, opschorting van loon of een loonstop. [verweerders] heeft niet toegelicht waarom hij niet in dit geval niet voor een minder verstrekkend middel heeft gekozen.
17. Uit de ontslagbrief wordt voorts opgemaakt dat [verweerders] de mededeling van [verzoeker] dat hij op 24 december 2021 Bergman Clinics heeft bezocht en dat de arts hem heeft geadviseerd 3 maanden niet te werken in twijfel trekt. Het is echter niet aan [verweerders] zelf om een oordeel over de arbeids(on)geschiktheid van [verzoeker] te vormen, maar hij had een bedrijfsarts dienen te verzoeken zich hierover uit te laten. [verweerders] heeft dat niet gedaan. [verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat hij zelf contact met de bedrijfsarts heeft gezocht, maar dat deze hem niet van dienst kon zijn omdat, zo heeft [verzoeker] begrepen, de overeenkomst tussen [verweerders] en de bedrijfsarts was beëindigd.
18. Hetzelfde geldt ten aanzien van de stellingen van [verweerders] voor wat betreft het al dan niet kunnen autorijden door [verzoeker] , op tillen van het kerstpakket van 10 kilo en het zonder beperkingen verrichten van werkzaamheden. Het is niet aan [verweerders] zelf een oordeel te vormen over de arbeids(on)geschiktheid van [verzoeker] , maar hij had de bedrijfsarts kunnen vragen hem van advies te dienen, hetgeen hij niet heeft gedaan.
19. Concluderend is de kantonrechter van oordeel dat het ontslag op staande voet niet in stand kan blijven, omdat het of niet onverwijld is gegeven (verblijf te Ghana), of omdat de daaraan ten grondslag gelegde redenen niet kwalificeren als een dringende reden die rechtvaardigt dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang wordt beëindigd. Overigens wordt in dit verband nog opgemerkt dat partijen op 6 december 2021 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, waarover hierna meer, en dat [verzoeker] op grond van die overeenkomst per 1 januari 2022 is vrijgesteld van het verrichten van arbeid.
19. Nu het op 28 januari 2022 gegeven ontslag op staande voet wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort.
19. [verzoeker] verzoekt ook om vernietiging van de onregelmatige opzegging van 17 januari 2022. In de e-mail van [verweerders] van deze datum staat dat voor het ontslag toestemming van het UWV is gevraagd en dat die toestemming is verkregen. Uit de overgelegde stukken blijkt echter dat het UWV pas op 27 januari 2022 toestemming heeft gegeven. Reeds hierom ontbeert het op 17 januari 2022 gegeven ontslag een deugdelijke grondslag. Het op deze datum gegeven ontslag wordt vernietigd.
19. De gevorderde verklaring voor recht dat partijen op 6 december 2021 een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst hebben gesloten is toewijsbaar. [verweerders] heeft op 30 november 2021 aan [verzoeker] een vaststellingsovereenkomst gezonden en [verzoeker] heeft deze op 2 december 2021 getekend en op 6 december 2021 per e-mail geretourneerd. [verzoeker] heeft hiermee een door [verweerders] gedaan aanbod geaccepteerd. Hierdoor is tussen partijen een overeenkomst gesloten. Het sluiten van een overeenkomst is vormvrij. De omstandigheid dat [verweerders] de overeenkomst niet heeft getekend doet aan het bestaan van die overeenkomst niet af. De stelling van [verweerders] hij bij de aan [verzoeker] verzonden e-mail een verkeerde bijlage heeft gevoegd en dat hij [verzoeker] direct na het verzenden van de e-mail hiervan in kennis heeft gesteld, slaagt niet, nu [verzoeker] deze stelling heeft betwist en [verweerders] hier niets tegenover heeft gesteld. Het wordt er voor gehouden dat [verweerders] het door hem gedane aanbod niet (tijdig) heeft herroepen. Verder heeft [verzoeker] in het aanbod tot betaling van het bedrag van € 22.809,92 bruto aan beëindigingsvergoeding geen aanleiding hoeven zien dat het aanbod een (kennelijke) fout bevatte nu het aangeboden bedrag (vrijwel) overeenkomst met de hoogte van de transitievergoeding, die [verweerders] bij een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, verschuldigd zou zijn.
19. Het verzoek om [verweerders] te veroordelen tot betaling van het in de vaststellingsovereenkomst vermelde bedrag aan beëindigingsvergoeding is eveneens toewijsbaar.
19. Uit het vorenstaande volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen voortduurt tot 1 april 2022. Het verzoek om doorbetaling van loon en vakantietoeslag over de maanden januari 2022 tot en met maart 2022 is toewijsbaar. De wettelijke verhoging is toewijsbaar, zij het dat deze gematigd wordt tot het bij deze rechtbank, team kanton, gebruikelijke percentage van tot 25.
19. [verzoeker] heeft ten aanzien van een aantal betalingen om overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie, op straffe van een dwangsom, verzocht. Nu [verzoeker] geen bedrag(en) aan dwangsom heeft vermeld, wordt de gevorderde dwangsombepaling afgewezen.

Het tegenverzoek

26. [verweerders] heeft een aan [verzoeker] op 31 maart 2022 gezonden e-mail overgelegd en voert aan dat hierin het aan [verzoeker] gerichte tegenverzoek is opgenomen, inhoudende de betaling van € 65.088,87, naar de inhoud waarvan hij heeft verwezen.
26. Dit verzoek behelst betaling van de navolgende bedragen:
a. terugbetaling van € 3.000,00 van het door [verweerders] aan [verzoeker] ter zake van de vaststellingsovereenkomst van 5 november 2020 betaalde bedrag;
b. € 12.549,85 ter zake van door toedoen van [verzoeker] gemaakte extra kosten in het jaar 2020;
c. € 49.839,02 ter zake van door toedoen van [verzoeker] gemaakte extra kosten in het jaar 2021.
28. Ter zake van de onder a. genoemde bedrag voert [verweerders] , kort gezegd, aan dat [verzoeker] , ondanks de Corona maatregelen tijdig naar Nederland had kunnen terugkeren. Ter zake van de onder b. en c. verzochte voert [verweerders] aan dat [verzoeker] , onnodig lang arbeidsongeschikt is geweest en dat [verweerders] hierdoor arbeidskrachten heeft moeten inhuren en extra kosten heeft moeten maken. Dit bedrag wordt gevorderd, aldus [verweerders] .
29. De kantonrechter overweegt dat het door [verweerders] verzochte niet als een tegenverzoek bij een verzoekschrift kan worden ingediend, maar dat het verzochte met een dagvaarding had moeten worden ingeleid. Op grond van artikel 7:686a lid 2 BW moeten gedingen die zijn gebaseerd op afdeling 9 van boek 7 BW (Einde van de arbeidsovereenkomst) worden ingeleid met een verzoekschrift. Het door [verweerders] verzochte houdt geen verband met het einde van de arbeidsovereenkomst. Op grond van de artikelen 78 lid 1 en 261 lid Rv had [verweerders] zijn vorderingen bij dagvaarding moeten indienen. [verweerders] zal in het tegenverzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verzoek voorlopige voorziening
30. Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven op het verzoek van [verzoeker] en het tegenverzoek van [verweerders] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv te treffen.

Proceskosten

31. Gelet op de uitkomst van de procedure wordt [verweerders] zowel in het verzoek als in het tegenverzoek veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [verzoeker] . Er bestaat aanleiding de proceskosten in het tegenverzoek te matigen tot nihil.

BESLISSING

De kantonrechter:
In het verzoek en in de voorlopige voorziening
vernietigt de opzeggingen van 17 en 28 januari 2022 van de arbeidsovereenkomst;
verklaart voor recht dat partijen op 6 december 2021 een rechtsgeldige vaststellingsovereenkomst voor de beëindiging van het dienstverband hebben gesloten;
veroordeelt [verweerders] tot het betalen van de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen beëindigingsvergoeding van € 22.809,92 bruto, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie;
veroordeelt [verweerders] tot betaling aan [verzoeker] van:
€ 6.928,89 bruto aan loon over de maanden januari tot en met maart 2022;
€ 544,31 bruto aan vakantietoeslag over de maanden januari 2022 tot en met maart 2022;
de onder sub a. en sub b. genoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 25% en de wettelijke rente vanaf de data van opeisbaarheid tot aan de dag van de gehele betaling;
onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificaties;
veroordeelt [verweerders] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van begroot op:
salaris € 747,00
griffierecht € 693,00
-----------------
totaal € 1.440,00
voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt [verweerders] in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op € 62,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het anders of meer verzochte af;
In het tegenverzoek
verklaart [verweerders] niet-ontvankelijk in het tegenverzoek.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Pennink, kantonrechter en op 10 mei 2022 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter