In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juni 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 1 april 2022 is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in 2001 en gedetineerd in een Belgische penitentiaire inrichting, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en georganiseerde of gewapende diefstal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 1 juni 2022, waarbij de officier van justitie en de raadsman aanwezig waren.
De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen. De raadsman heeft verzocht om de overlevering te weigeren op grond van artikel 13 OLW, omdat de feiten deels op Nederlands grondgebied zouden zijn gepleegd. De officier van justitie heeft echter betoogd dat deze weigeringsgrond niet van toepassing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW.
Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in België beoordeeld. Eerdere uitspraken hebben aangetoond dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van gedetineerden in bepaalde Belgische instellingen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de algemene detentiegarantie die door de Belgische autoriteiten is gegeven, voldoende is om de overlevering toe te staan. De rechtbank concludeert dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering van de opgeëiste persoon aan België, en heeft de overlevering toegestaan.