In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juni 2022 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat op 1 april 2022 is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, België. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 en met de Nederlandse en Turkse nationaliteit, is gedetineerd in een Justitieel Centrum in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 1 juni 2022, waarbij de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. J.M.J.H. Coumans, aanwezig was.
De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en er geen weigeringsgronden zijn. De raadsman had verzocht om de overlevering te weigeren op basis van artikel 13 OLW, maar de rechtbank oordeelde dat deze weigeringsgrond niet van toepassing was. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat de algemene detentiegarantie van de Belgische autoriteiten voldoende is om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet zal worden blootgesteld aan onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon zal terugkeren naar Nederland om zijn straf daar uit te zitten, indien hij in België wordt veroordeeld.
De beslissing van de rechtbank is genomen in het kader van de Europese samenwerking op het gebied van strafrecht en benadrukt de noodzaak om de rechten van de opgeëiste persoon te waarborgen, terwijl ook de verplichtingen van de lidstaten onder de OLW worden nageleefd. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de Belgische autoriteiten voor de feiten zoals omschreven in het EAB.