ECLI:NL:RBAMS:2022:3433

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
13/751133-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden in Roemenië

Op 15 juni 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 16 februari 2022, behandeld. De opgeëiste persoon, geboren in 2001 in Roemenië, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zittingen op 21 april en 1 juni 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de detentieomstandigheden in Roemenië besproken. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat er een reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling in Roemeense gevangenissen, maar heeft in dit geval besloten om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedures tegen hem en dat er geen schending van zijn verdedigingsrechten zou plaatsvinden. De detentiegarantie die door de Roemeense autoriteiten was verstrekt, werd als voldoende beoordeeld. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751133-22
RK nummer: 22/852
Datum uitspraak: 15 juni 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 oktober 2021 door de
Tulcea Court(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 2001,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 21 april 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. Y. Nieboer, advocaat te Amsterdam. Anders dan staat vermeld in het proces-verbaal van 21 april 2022, is de opgeëiste persoon bijgestaan door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en medegedeeld dat uitspraak zal worden gedaan op 4 mei 2022.
Tussenuitspraak 4 mei 2022
Op 4 mei 2022 is door de rechtbank een tussenuitspraak gewezen, waarin is bepaald dat het onderzoek ter zitting wordt heropend en voor onbepaalde tijd wordt geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om vragen te stellen aan de Roemeense autoriteiten in het licht van artikel 12 OLW en een vertaling op te vragen van de Roemeense detentiegarantie van 9 februari 2022.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om (onder meer) onderzoek te verrichten naar een reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in het artikel 11, eerste lid, OLW en zij daarom nog niet over de verzochte overlevering kan beslissen.
Zitting 1 juni 2022
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, in gewijzigde samenstelling voortgezet op de openbare zitting van 1 juni 2022 in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De raadsvrouw van de opgeëiste persoon, mr. A.M. Timorason, advocaat te Amsterdam, heeft verklaard waar te nemen voor haar kantoorgenoot mr. Y. Nieboer en door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen weer voor dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om (onder meer) onderzoek te verrichten naar een reëel gevaar van schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon zoals bedoeld in het artikel 11, eerste lid, OLW en zij daarom nog niet over de verzochte overlevering kan beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Tussenuitspraak 4 mei 2022

De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 4 mei 2022, waarin zij onder meer de grondslag en inhoud van het EAB en de strafbaarheid van het feitencomplex heeft beoordeeld. De overwegingen van de rechtbank in deze eerdere beslissing dienen hier – voor zover uit het volgende niet anders blijkt - als herhaald en ingelast te worden beschouwd.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de behandeling van het overleveringsverzoek dient te worden aangehouden op grond van artikel 12 OLW. Er is door de Roemeense autoriteiten een verzetgarantie verstrekt, maar uit de stukken blijkt niet dat deze verzetgarantie als onvoorwaardelijk kan worden aangemerkt.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep in persoon is gedagvaard. Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de verzetgarantie onvoorwaardelijk is.
Oordeel van de rechtbank
Zoals de rechtbank reeds heeft vastgesteld in haar tussenuitspraak van 4 mei 2022, is in onderdeel D van het EAB aangekruist dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing. Wel is hij in persoon opgeroepen en heeft de rechtbank een raadsman voor hem aangewezen.
Uit de aanvullende informatie, te weten de brief van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 24 mei 2022, blijkt onder meer dat naast het proces in eerste aanleg, ook een proces in hoger beroep heeft plaatsgevonden waarbij definitief uitspraak is gedaan over de schuld en straf van de opgeëiste persoon, na een onderzoek in feite en in rechte. Daarnaast heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit aangegeven dat alle antwoorden die in het EAB zijn aangekruist, niet alleen zien op het proces in eerste aanleg, maar ook op het proces in hoger beroep. De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft echter nagelaten onder meer te specificeren hoeveel zittingen er in hoger beroep hebben plaatsgevonden, bij welke zittingen de opgeëiste persoon aanwezig is geweest en op welke wijze hij is opgeroepen voor die zittingen, waardoor niet op ondubbelzinnige wijze is komen vast te staan dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen processen.
De rechtbank stelt daarom vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot dat arrest en het onderliggende vonnis hebben geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat:
  • i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis; en
  • ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
In het EAB staat daarover het volgende vermeld:
3.4. [
X] the person was not personally served with the decision, but:
- the person will be personally served with this decision without delay after the surrender; and
- when served with the decision, the person will be expressly informed of his or her right to a retrial or appeal, in which he or she has the right to participate and which allows the merits of the case, including fresh evidence, to be re-examined, and which may lead to the original decision being reversed; and
- the person will be informed of the time frame within which he or she has to request a retrial or appeal, which will be ... days.
Daarnaast blijkt ten aanzien van de verzetgarantie uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende autoriteit van 24 mei 2022:
[opgeëiste persoon] may request a retrial of the case or may lodge an appeal within 30 days from the date of the decision handing over.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat in artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering – voor zover hier relevant – het volgende is bepaald:
(1)
The person with a final conviction, who was tried in absentia, may apply for the criminal proceedings to be reopened no later than one month since the day when informed, through any official notification, that criminal proceedings took place in court against them.
(2)
The following shall be deemed as tried in absentia: the convicted person who was not summoned to appear in court and had not been informed thereof in any other official manner, respectively, the person who even though aware of the criminal proceedings in court, was lawfully absent from the trial of the case and unable to inform the court thereupon, is deemed as tried in absentia. The convicted person who had appointed a retained counsel or a representative shall not be deemed tried in absentia if the latter appeared at any time during the criminal proceedings in court and neither shall the person who, following the notification of the conviction verdict, according to the law, did not file an appeal, waived filing an appeal or withdrew their appeal. (…).
Hieruit volgt dat in het EAB weliswaar is medegedeeld dat de opgeëiste persoon een verzoek kan indienen voor een hernieuwde behandeling van zijn strafzaak, maar het niet vaststaat dat hij ook daadwerkelijk in aanmerking komt voor een hernieuwde behandeling. Mocht de rechtbank in Roemenië namelijk van oordeel zijn dat de opgeëiste persoon niet bij verstek is veroordeeld in de zin van het tweede lid van artikel 466 van het Roemeense Wetboek van Strafvordering, dan kan het verzoek niet worden toegewezen blijkens het eerste lid van dit artikel. In het tweede lid is te lezen dat van een veroordeling bij verstek sprake is als – kort gezegd – de verdachte niet is gedagvaard en niet op een formele wijze van de terechtzitting op de hoogte is gebracht.
Gelet op de informatie in het EAB en op de aanvullende informatie van 24 mei 2022 lijkt hiervan geen sprake te zijn. De rechtbank constateert dat dus dat geen sprake is van een onvoorwaardelijk recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep zoals bedoeld in artikel 12, sub d, OLW.
Gelet op het voorgaande, kan de overlevering op grond van artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering op grond van dit artikel te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt. Er kan worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht, alsmede van de omstandigheid dat er zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 24 mei 2022 blijkt immers dat de opgeëiste persoon de oproeping voor zowel het proces in eerste aanleg, als in hoger beroep in persoon heeft ontvangen en ook daadwerkelijk op meerdere zittingen aanwezig is geweest. Ook heeft hij de feiten bekend. De rechtbank acht het in dat licht onaannemelijk dat hij niet in kennis is gesteld van de verdenking jegens hem. Mocht de opgeëiste persoon al niet zijn verschenen bij overige zittingen, dan heeft hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces.

5.Artikel 11: detentieomstandigheden

Zoals de rechtbank reeds in haar tussenuitspraak van 4 mei 2022 heeft beslist, heeft de rechtbank in eerdere zaken al geoordeeld dat vanwege de algemene detentieomstandigheden in Roemenië, waaronder met name de overbevolking in de gevangenissen, voor gedetineerden in Roemeense gevangenissen een reëel gevaar bestaat van onmenselijke of vernederende behandeling, zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest). [1]
In een brief van 10 februari 2022 heeft de uitvaardigende autoriteit de volgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon verstrekt:
Regarding the detention guarantee, we inform you that the National Administration
of Penitentiaries guarantees the provision of a minimum individual space of 3 sqm.
during the entire execution of the sentence, including the bed and the related furniture, without including the space destined for the sanitary facility.
In de tussenuitspraak van 4 mei 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat deze algemene garantie, mede tegen de achtergrond van het recente rapport van
the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment(hierna: CPT) van 14 april 2022, naar het oordeel van de rechtbank het geconstateerde algemene gevaar voor de opgeëiste persoon niet zonder meer uitsluit.
Bij de aanvullende informatie van 24 mei 2022 is onder meer de vertaling van de detentiegarantie van 9 februari 2022 gevoegd, welk stuk is opgemaakt namens de commissaris van de penitentiaire politie en de directeur-generaal van de Nationale Administratie van Penitentiaire Inrichtingen van Roemenië. Hierin is onder meer de volgende garantie gegeven:
Aangezien in het geval van de verdachte de educatieve maatregel van detentie in een gesloten centrum voor een periode van 2 jaar en 6 maanden is gelast, is het zeer waarschijnlijk dat hij de educatieve straf in het open regime zal uitzitten. Ook zal de betrokkene, gelet op zijn woonplaats, hoogstwaarschijnlijk worden ingesloten in het detentiecentrum van Brăila-Tichilești en zal hem een individuele ruimte van ten minste 3 vierkante meter ter beschikking worden gesteld, voor de gehele duur van de insluiting van de betrokkene, waarin het bed en het bijbehorende meubilair zijn inbegrepen, zonder de ruimte voor het sanitair mee te rekenen.
Daarnaast blijkt het volgende uit de aanvullende informatie van 24 mei 2022 van de uitvaardigende autoriteit:
We maintain the validity of the detention guarantees issued in February 2022 in view of the new Report of the European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment published on 14.04.2022.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat behandeling van het overleveringsverzoek dient te worden aangehouden, teneinde aanvullende vragen te stellen aan de Roemeense autoriteiten over de detentiegarantie. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken vastgesteld dat het detentiecentrum van Brăila-Tichilești niet voldoet aan de eisen die artikel 47 Handvest daaraan stelt. Met de huidige detentiegarantie wordt het gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling voor de opgeëiste persoon niet weggenomen. De opgeëiste persoon is daarnaast kwetsbaar, waardoor hij een reëel gevaar loopt op een inhumane behandeling in Roemenië.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentiegarantie van Roemeense autoriteiten voldoet. De eerdere problemen ten aanzien van het detentiecentrum Brăila-Tichilești zijn klaarblijkelijk verholpen, nu deze gevangenis niet wordt genoemd in het CPT-rapport van 14 april 2022. Als de opgeëiste persoon kan onderbouwen dat hij medische of psychische problemen heeft, kan daarmee rekening worden gehouden bij de feitelijke overlevering.
Oordeel van de rechtbank
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in bovenstaande garantie. [2] De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden om nadere vragen te stellen over het detentiecentrum Brăila-Tichilești.
In het licht van het hetgeen hiervoor is overwogen bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling(en) in Roemenië waar hij naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, onderworpen zal worden aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Daarmee is het gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest voor de opgeëiste persoon weggenomen. De raadsvrouw heeft daarnaast niet nader onderbouwd waaruit de ‘kwetsbaarheid’ van de opgeëiste persoon bestaat. De rechtbank zal gelet daarop dit standpunt niet in haar beoordeling kunnen betrekken en verwerpt het verweer.
Gelet op het voorgaande staat artikel 11 OLW niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Tulcea Court(Roemenië) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Gigengack, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onder meer: Rb. Amsterdam 5 april 2016 (ECLl:NL:RBAMS:2016: 1995) en Rb. Amsterdam 28 april
2.Zie onder meer: Rb. Amsterdam 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629 en Rb. Amsterdam 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463.