Overwegingen
Het verloop van de procedure
1. Eiseres is op 4 september 2006 uitgevallen voor haar werk als docent van 22 uur per week vanwege energetische- en fysieke klachten. Vanwege de medische situatie van eiseres heeft verweerder per 1 september 2008 (einde van de wachttijd) een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Deze is gebaseerd 80-100% arbeidsongeschiktheid omdat op dat moment wordt uitgegaan van een situatie van geen benutbare mogelijkheden.
2. De verzekeringsarts heeft een herbeoordeling van eiseres haar arbeidsongeschiktheid uitgevoerd en zijn bevindingen neergelegd in de rapporten van 12 oktober 2016 en 2 november 2016. Hij concludeert dat de belastbaarheid gewijzigd is. Eiseres is aangewezen op werkzaamheden conform de opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). De arbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 15 december 2016 op basis van de vastgestelde beperkingen in de FML, functies geselecteerd die eiseres in theorie nog kan uitvoeren. Hij heeft een arbeidsongeschiktheidspercentage berekend van 56,94%. Op basis van deze bevindingen heeft verweerder met het primaire besluit bepaald dat eiseres meer arbeidsgeschikt is dan voorheen. De hierbij horende uitkering blijft echter in ieder geval tot 1 januari 2019 een WGA-loonaanvullingsuitkering. Daarna gaat een inkomenseis gelden. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 10 april 2017 het primaire medische oordeel heroverwogen en de beperkingen van eiseres anders ingeschat. Hij heeft op 5 april 2017 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 10 mei 2017 één functie laten vervallen (de functie assistent Consultatiebureau (SBC-code 372091)). De overige drie geduide functies zijn onverminderd geschikt geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 61,71%. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres dan ook gegrond verklaard omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage en daarmee de restverdiencapaciteit is gewijzigd.
4. Eiseres voert aan dat zij sinds de zomer van 2005 klachten heeft als gevolg van een tekenbeet. Zij is extreem vermoeid en voldoet al sinds 2017 aan de criteria van het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Dit wordt volgens haar bevestigd in de medische stukken die zij heeft ingebracht. De deskundige gaat volgens eiseres uit van de diagnostiek van de verzekeringsarts en motiveert het schrappen van de urenbeperking niet met specifieke feiten en onderzoek die slaan op eiseres. [verzekeringsarts 2] , de opvolgende onafhankelijke verzekeringsarts, heeft eiseres niet onderzocht. Er wordt onterecht door de onafhankelijke deskundige niet ingegaan op haar argument dat zij na de ziekte van Lyme langdurig klachten kan hebben, terwijl dit volgens haar wel wordt bevestigd door haar behandelaars. Eiseres heeft tevens al jaren last van slijtage aan de duimbasis, hand, pols, nek, lage rug en voeten. Hier is onterecht geen rekening mee gehouden. Eiseres voert verder aan dat het schrappen van de urenbeperking in strijd is met het verbod van reformatio in peius. De bezwaarprocedure had niet gebruikt mogen worden voor het schappen van de urenbeperking, dit had volgens eiseres gemoeten in een intrekkings- en herzieningsbesluit. Door de urenbeperking te schrappen heeft het Uwv niet op grondslag van het bezwaar een besluit op bezwaar genomen. Eiseres is hierdoor geschaad in haar verweermogelijkheden. Zij verwijst hierbij naar een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Verder verzoekt eiseres om immateriële schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn.
De beoordeling van de rechtbank
5. De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat het Uwv de motivering van het bestreden besluit heeft gewijzigd in beroep met het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juni 2019 en de nieuwe FML van 11 juni 2019. Dit betekent dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Wel zal het Uwv worden veroordeeld in de proceskosten van eiseres en zal het Uwv het griffierecht van eiseres moeten vergoeden.
6. Kern van het geschil is of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres op 15 december 2016 voor 61,71% arbeidsongeschikt is.
7. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek door de artsen van het Uwv zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft eiseres onderzocht en alle beschikbare medische informatie bij zijn oordeel betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier van eisers bestudeerd en er heeft een hoorzitting plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep nader gereageerd in zijn rapport van 19 juli 2018 op de brief van de neuroloog van 4 juni 2018 die door eiseres is ingebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft tevens gereageerd op het deskundigenrapport van de onafhankelijke verzekeringsarts [verzekeringsarts] met een rapport van 11 juni 2019. Hij heeft alle beperkingen van de deskundige overgenomen in een nieuw opgestelde FML van 11 juni 2019. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook gereageerd op het nadere deskundigenrapport van de onafhankelijke verzekeringsarts [verzekeringsarts 2] met een rapport van 20 mei 2020.
8. De rechtbank heeft na de behandeling ter zitting aanleiding gezien om een onafhankelijke deskundige, de verzekeringsarts [verzekeringsarts] , te benoemen. Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
9. De deskundige heeft een rapport uitgebracht, gedateerd 15 maart 2019. Uit dit rapport blijkt dat de deskundige eiseres op 18 januari 2019 heeft gezien op het spreekuuradres en dat hij heeft lichamelijk en psychisch onderzoek heeft verricht. Ook heeft de deskundige de dossiergegevens en de relevante medische informatie bestudeerd. De deskundige heeft in zijn rapport geconcludeerd dat bij eiseres op de datum in geding sprake is van een erkend ziektebeeld in de vorm van uitgebreid symptomencomplex, dat gekwalificeerd wordt als chronisch pijn- en vermoeidheidssyndroom, bij een in het verleden doorgemaakte, maar nu niet langer aantoonbare EBV- en CMV-infectie en een mogelijk doorgemaakte borreliose-infectie. Een dergelijk symptomencomplex is vanuit de literatuur wel bekend na het doormaken van dergelijke infecties zoals nu vermeld, overigens zonder dat momenteel nog objectiveerbare afwijkingen bij onderzoek worden vastgesteld door diverse behandelaars.
10. De deskundige valt bij het onderzoek op dat bij eiseres sprake is van een grote mate van consistentie van klachten en ervaren beperkingen/onvermogens. Het gaat om uiteenlopende klachten bij eiseres, deze bestrijken een groot deel van het orgaanstelsel. Er zijn verschillende specialisten ingeschakeld, zoals internist, infectioloog, neuroloog, pijnspecialist, reumatoloog, en psycholoog, die volgens de deskundige geen van allen objectiveerbare afwijkingen hebben kunnen vaststellen die bij de klachten van eiseres horen.
11. De deskundige concludeert echter dat de discrepantie tussen enerzijds de aanwezige interne consistentie (klachten, dagverhaal en onderzoeken) en anderzijds de afwezigheid van een pathologisch-anatomisch substraat juist kenmerkend is voor dit soort ziektebeelden. Uit diverse richtlijnen komt duidelijk naar voren dat het ontbreken van een dergelijk substraat geen reden is om bij voorbaat een uitkering af te wijzen. De deskundige stelt vast dat dat in dit geval ook niet is gebeurd. De vraag is dan welke belastbaarheid bij eiseres verondersteld mag worden op basis van het voorgaande en rekening houdend met de anamnestische bevindingen en de aanwezige dossierinformatie. De deskundige verwijst naar de richtlijn ME/CVS 2013 en het rapport van de Gezondheidsraad nr. 2018/07. In het geval van betrokkene is geen sprake van volledig onvermogen tot het kunnen verrichten van arbeid, onder verwijzing naar de Standaard ‘Geen Duurzaam Benutbare Mogelijkheden’.
12. De deskundige concludeert tevens dat op basis van de genoemde feiten en rekening houdend met beperkingen ten aanzien van de fysieke en psychisch belasting, geen reden bestaat om een specifieke urenbeperking in acht te nemen. Hij verwijst naar de Standaard ‘Duurbelastbaarheid in de Arbeid’ van 2015. Met name is geen sprake van een onderliggende medische aandoening die gepaard gaat met een verminderd energetisch functioneren, evenmin is sprake van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld dat gepaard kan gaan met verminderde energetische vermogens, al dan niet veroorzaakt door medicatie. Er is volgens hem ook geen sprake van een specifiek langdurige behandeling, waardoor eiseres de hele dag niet beschikbaar is. Tenslotte bestaat geen verwachting dat wanneer betrokkene hele dagen werkzaamheden zou verrichten, hierdoor haar ziektebeeld zou kunnen verergeren, in de zin van alsnog optredende objectiveerbare afwijkingen. De deskundige concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook dezelfde redenering volgt, waarbij een lichte beperking is geformuleerd, waarbij wordt uitgegaan van een werkweek van 40 uur per week.
13. De deskundige acht eiseres op basis van haar ziektebeeld wel beperkt voor bovennormale mentale en/of fysieke belasting, ervan uitgaande dat dit ook bij normale gezonde personen tot vermoeidheidsverschijnselen en of pijn kan leiden, maar waarbij dit bij eiseres tot gevolg heeft dat haar onderliggende ziektebeeld kan leiden tot uitputting en/of een langdurige noodzaak tot recuperatie. Hierbij merkt hij op dat in het CBBS gehanteerde normaalwaarden op een laag niveau zijn vastgesteld. In dat kader acht de deskundige, bovenop de door verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen in de FML, eiseres beperkt op de onderdelen 1.9.6, 6.1.1 en 6.1.2 Eiseres is volgens de deskundige tevens voor avond- en nachtdiensten beperkt, gezien het feit dat zij ’s avonds al vroeg vermoed is en de neiging heeft om overdag te gaan slapen, wat bij verstoring van het dag-nachtritme zal kunnen toenemen. De rechtbank vindt de motivering van de deskundige voldoende helder en overtuigend dat geen aanleiding bestaat voor het aannemen van meer beperkingen en dat er ook geen basis is voor het aannemen van een verdergaande urenbeperking.
14. Eiseres heeft, na het verschijnen van het deskundigenrapport van de verzekeringsarts [verzekeringsarts] , een beroep gedaan op het inzage- en correctierecht. De rechtbank heeft de opvolgende deskundige dan ook verzocht met de brief van 13 maart 2020 te reageren op de ingebrachte stukken van eiseres en de nadere vragen van de rechtbank.
15. De opvolgende deskundige onafhankelijke verzekeringsarts [verzekeringsarts 2] heeft met een rapport van 9 april 2020 gereageerd. Zijn conclusie ten aanzien van de gezondheidsproblematiek luidt dat er ten tijde van de datum in geding schijnbaar onduidelijk is omtrent de diagnose neuroborreliose. Hij stelt vast dat de onafhankelijke deskundige [verzekeringsarts] is uitgegaan voor wat betreft de onderliggende gezondheidsproblematiek van chronisch vermoeidheidssyndroom, bij een in het verleden doorgemaakte, maar nu niet langer aantoonbare EBV- en CMV- infectie en een mogelijk doorgemaakte borreliose-infectie. Waarbij het uitgebreide symptomencomplex past. De deskundige [verzekeringsarts 2] stelt aanvullend, naar aanleiding van de ingebrachte stukken door eiseres, dat er op de datum in geding ook sprake was van restless legs syndroom en de diagnose herpes genitalis. Verder stelt de deskundige dat er mogelijk ook fibromyalgie aanwezig was.
16. De deskundige gaat vervolgens voornamelijk in op de bezwaren die zijn gericht tegen de duurbelastbaarheid. De deskundige is van oordeel dat de primaire verzekeringsarts de Standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’ onjuist heeft geïnterpreteerd. De primaire verzekeringsarts stelt namelijk dat eiseres niet voldoet aan de criteria conform de Standaard maar toch wordt een duurbeperking aangegeven vanuit het gegeven dat er sprake is van een vorm van gewenning. Gewenning is op zichzelf geen ziekte stelt de deskundige. Wat de primaire verzekeringsarts schrijft, komt overeen met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en wat de deskundige [verzekeringsarts] schrijft. Uit de dagverhalen maakt hij op dat eiseres op datum in geding een normaal dag- en nachtritme aanhoudt, waarin zij werkactiviteiten verricht, licht huishoudelijk werk doet, sociale contacten onderhoudt, inwonende zorg verzorgt, dagelijks sport en één dag per week naar haar moeder gaat om haar te verlichten in de zorgtaken van haar zieke vader. Ze rust regelmatig. Dit is een redelijk gevuld dagverhaal. Dit komt niet overeen met wat gemachtigde schets namelijk dat de activiteiten van eiseres zeer beperkt zijn. Gelet op de dagverhalen kan volgens de deskundige niet worden gesteld dat sprake is van post exertionele malaise (na een inspanning gevoel van uitputting gedurende 24 uur of langer). Hij acht het niet aannemelijk dat er vanuit gezondheidsproblematiek - naast de reeds aangenomen beperkingen - noodzaak bestaat tot dagelijks recupereren.
17. De rechtbank kan eiseres niet volgen in haar standpunt dat de deskundige [verzekeringsarts 2] enkel is uitgegaan van het dagverhaal zoals weergegeven bij de primaire verzekeringsarts, terwijl de deskundige [verzekeringsarts] zich heeft gebaseerd op het dagverhaal dat bij hem is besproken. De deskundige [verzekeringsarts] heeft de dagverhalen van de verzekeringsartsen beschreven in zijn rapport. Deze dagverhalen en het dagverhaal zoals besproken bij zijn onderzoek heeft hij meegewogen bij zijn beoordeling, zoals is te lezen op pagina 15 van het rapport. De deskundige [verzekeringsarts 2] heeft vervolgens de dagverhalen van de spreekuren bij de verzekeringsartsen en het dagverhaal van het onderzoek bij deskundige [verzekeringsarts] meegewogen en hij is op basis daarvan tot een oordeel gekomen.
18. Ten aanzien van de overige aangevoerde gronden overweegt de rechtbank als volgt. De deskundige [verzekeringsarts 2] heeft overwogen dat de reumatoloog heeft 2019 geen tekenen van artritis heeft vastgesteld. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat artritis rond datum in geding aanwezig was. De rechtbank kan deze motivering volgen. De brief die eiseres in beroep heeft ingebracht van de handchirurg van 19 oktober 2021 is van ver na de datum in geding, namelijk vier jaar later. Deze brief is bovendien van ver na de rapporten van de deskundigen. De rechtbank kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in het standpunt dat de bevindingen van oktober 2021 niet zien op datum in geding en geen aanleiding hoefden te vormen voor een ander oordeel.
19. Het beroep op strijd met het verbod van reformatio in peius slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure geen sprake is geweest van een benadeling van eiseres ten opzichte van het primaire besluit, omdat eiseres in de beslissing op bezwaar meer arbeidsongeschikt is geacht dan voorheen. De rechtbank overweegt ten overvloede dat uit vaste rechtspraak blijkt dat het Uwv bevoegd is om op ieder moment de arbeidsongeschiktheid volledig te heroverwegen.
20. De rechtbank gaat uit van de juistheid van de FML van 11 juni 2019. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen de geselecteerde functies. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht voor eiseres ongeschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep kan worden gevolgd in zijn motivering in het rapport van 26 juni 2019 dat hij de geselecteerde functies in beroep aan de hand van de nieuwe FML heeft beoordeeld en dat deze geschikt blijven voor eiseres.
21. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
22. Eiseres heeft gevraagd om vergoeding van immateriële schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
23. De rechtbank merkt op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de Staat als partij aan bij de vaststelling van een schadevergoeding. Zoals blijkt uit de Beleidsregel nr. 436935 van de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie (de Minister) van 8 juli 2014ziet de Minister in zaken als de onderhavige af van het voeren van verweer.
24. Volgens vaste rechtspraakmag in procedures als deze over een WIA-uitkering, de behandeling van het bezwaar hoogstens een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank hoogstens anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd, tenzij er omstandigheden zijn die een langere behandelduur rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn is overschreden.
25. Het bezwaarschrift van eiseres is gedateerd op 20 januari 2017 en is op
23 januari 2017 door verweerder ontvangen. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen op 7 juli 2017. De behandeling van het bezwaar heeft niet meer dan een half jaar geduurd. De rechtbank doet op 29 maart 2022 uitspraak in deze zaak. Dit betekent dat de bezwaar- en beroepsprocedure in totaal ongeveer vijf en een half jaar heeft geduurd. De redelijke termijn is daarmee overschreden met drie jaar en twee maanden.
26. Deze overschrijding wordt veroorzaakt doordat de procedure bij de rechtbank te lang heeft geduurd. Er is in dit geval niet gebleken van omstandigheden die de lange behandelduur rechtvaardigen.
27. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 3.500,-. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn volledig is toe te rekenen aan de rechtbank, zal de rechtbank de Staat veroordelen om deze schadevergoeding aan eiseres te betalen
27. De rechtbank ziet aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt, omdat er sprake was van een motiveringsgebrek.
28. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het deskundigenrapport, en 0,5 punt voor het verschijnen op de nadere zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).