ECLI:NL:RBAMS:2022:3253

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
13/751178-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot criminele organisatie en hennepteelt

Op 12 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk, België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij een criminele organisatie die zich bezighoudt met de teelt en handel in hennep. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat het EAB niet genoegzaam was en dat de overlevering geweigerd moest worden, maar de rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de beschuldigingen en dat de feiten die in het EAB zijn vermeld, voldoende duidelijk waren. De rechtbank heeft ook de detentiegaranties en de omstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er geen reëel gevaar was voor onmenselijke behandeling. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden waren en het EAB voldeed aan de wettelijke eisen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751178-22
RK nummer: 22/896
Datum uitspraak: 12 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 februari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 februari 2022 door de Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 3 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk op 14 februari 2022.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB niet genoegzaam is. De rol van de opgeëiste persoon binnen de criminele organisatie is kort beschreven. De opgeëiste persoon zou verantwoordelijk zijn geweest voor het aansluiten en in orde brengen van de elektriciteitsvoorzieningen op de plantages. Uit die beschrijving volgt niet op welke wijze de opgeëiste persoon betrokken is geweest bij het kweken en verhandelen van hennep. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering voor die feiten te weigeren.
De officier van justitie heeft betoogd dat het EAB genoegzaam is en heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Om die reden dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen. In deze zaak vindt de rechtbank dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Daarbij geldt het volgende.
Op basis van het EAB is het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. De opgeëiste persoon wordt ervan verdacht te hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezig houdt met het telen en verhandelen van hennep in Waregem en op andere plaatsen in België in de periode van 1 oktober 2020 tot heden (naar de rechtbank begrijpt: de datum van uitvaardiging van het EAB). In Form A is de opgeëiste persoon aangemerkt als dader en in het EAB is de rol van de opgeëiste persoon gespecificeerd: hij zou verantwoordelijk zijn geweest voor het aansluiten en in orde brengen van de elektriciteitsvoorzieningen op de plantages. De omschrijving van de feiten is zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en of de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van een (lopend) strafrechtelijk onderzoek en niet van een veroordeling. De omschrijving van de feiten in het EAB voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het Parket van de Procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk heeft bij brief van 1 april 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde onderdaan, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank geoordeeld dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers. Daardoor is de minimale persoonlijke ruimte van 3m2 in een meerpersoonscel niet langer is gewaarborgd. Dat geldt ook voor meerpersoonscellen waarin sprake is van niet-afgeschermde toiletten. Het gaat hier om de detentie-instellingen Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
Bij brief van 9 september 2021 heeft de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, te Brussel de volgende algemene detentiegarantie gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is over gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In de uitspraak van 7 oktober 2021 [2] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief in elke overleveringszaak geldig is, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd. De rechtbank gaat uit van de geboden zekerheid in de algemene detentiegarantie. [3] De rechtbank oordeelt dat het reële gevaar op een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen.

8.Artikel 13 OLW: voorbereidingshandelingen in Nederland

De raadsman voert verder aan dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW van toepassing is. Op grond van een Europees Onderzoeksbevel (een EOB) van de Belgische autoriteiten heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de woning van de opgeëiste persoon in Nederland. Hierbij zijn spullen in beslag genomen die mogelijk verband houden met de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht. Nu niet kan worden uitgesloten dat het Nederlandse Openbaar Ministerie zelf vervolging zal instellen voor het voorbereiden van deze feiten, dient de overlevering te worden geweigerd.
De officier van justitie stelt dat artikel 13 OLW niet van toepassing is, omdat de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB in België hebben plaatsgevonden. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW niet van toepassing is. De feiten hebben geheel op Belgisch grondgebied plaatsgevonden. Daarbij is de stelling dat het Nederlandse Openbaar Ministerie wellicht zelf tot vervolging over zal gaan voor voorbereidingshandelingen niet onderbouwd. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook verder geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank van eerste aanleg te West-Vlaanderen, afdeling Kortrijk (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie rechtbank Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.=Zie rechtbank Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
3.Zie Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak