ECLI:NL:RBAMS:2022:3131

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
AMS 21/5439
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een Wajong-uitkering en de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Bathoorn, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. I.L.M. Dunselman. Eiseres had een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend, die door het Uwv was afgewezen. Eiseres stelde dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft en voerde aan dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die een herbeoordeling rechtvaardigden. De rechtbank oordeelde dat partijen het erover eens waren dat eiseres geen arbeidsvermogen heeft, maar dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die maakten dat het Uwv terug moest komen op het eerdere besluit. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had geoordeeld dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam was, en dat de aanvraag van eiseres niet als een amber-aanvraag kon worden aangemerkt. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/5439

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Bathoorn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. I.L.M. Dunselman).

Procesverloop

Met een besluit van 21 juli 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv een nieuwe aanvraag van [eiseres] om toekenning van een uitkering op grond van de Wajong [1] afgewezen.
Met een besluit van 18 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2022.
[eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ook was aanwezig
[de persoon] (de moeder van [eiseres] ). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiseres] is geboren op [geboortedatum] . Bij haar is CRPS I en PTTS gediagnostiseerd. [eiseres] heeft op 13 juli 2019 een Wajong-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft met het besluit van 10 oktober 2019 de aanvraag afgewezen omdat, kort gezegd, het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. [eiseres] heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Op 20 april 2021 en op 7 mei 2021 heeft [eiseres] een verzoek ingediend bij het Uwv om haar eerdere aanvraag te herbeoordelen.
2. Het Uwv heeft in het primaire besluit, na bezwaar gehandhaafd, het verzoek van [eiseres] afgewezen. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat [eiseres] geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd en baseert zich daarbij op het rapport van de verzekeringsarts van 20 juli 2021. Volgens het Uwv kan nog steeds niet gesteld worden dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij [eiseres] duurzaam is. Het Uwv heeft hieraan de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 oktober 2021 ten grondslag gelegd. Deze verzekeringsarts stelt evenals de primaire verzekeringsarts dat er geen nieuwe medische argumenten zijn aangevoerd om af te wijken van het primaire medische oordeel.
Standpunt van [eiseres]
3. [eiseres] voert – samengevat – aan dat zij duurzaam geen arbeidsvermogen heeft. Haar aanvraag moet primair worden gezien als een herhaalde aanvraag, en subsidiair als een amber-aanvraag wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar, waarbij ook de duurzaamheid moet worden beoordeeld. De medische beoordeling vertoont volgens [eiseres] gebreken omdat uit het dossier niet blijkt of er gezamenlijk overleg is geweest tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, zoals staat vermeld in het ‘compendium duurzaamheid’. Volgens [eiseres] is het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig, omdat onvoldoende is gemotiveerd wat het mogelijke resultaat is van de medische behandeling, waar beide verzekeringsartsen naar verwijzen. Dit geldt temeer omdat de behandelaar geen prognose kan geven over de herstelkansen. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt niet wat de behandeling inhoudt en op welke wijze de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich bij [eiseres] kunnen ontwikkelen. Hierbij noemt [eiseres] de verzwaarde motiveringsplicht voor het Uwv die volgt uit rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad). [2] Verder is [eiseres] van mening dat sprake is van een evident onredelijk besluit, omdat haar belangen met betrekking tot de herstelkansen gezien het verloop van tijd (twee jaar) zwaarder wegen. [eiseres] vindt verder dat zij een beroep kan doen op de zogeheten duuraanspraken-jurisprudentie. Het Uwv had bij zijn beoordeling een splitsing moeten aanbrengen tussen de periode voorafgaande aan de aanvraag en de periode daarna. [eiseres] verzoekt de rechtbank tot slot een onafhankelijke deskundige te benoemen.
Het oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak [3] van de Raad een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering moet worden beoordeeld naar zijn strekking. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht , dat een beroep wordt gedaan op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (de herleving), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst. Dit onderscheid is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing die de bestuursrechter moet aanleggen.
5. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb ligt het op de weg van de aanvrager, als hij na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag doet, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan te voeren. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
6. In de eerste plaats stelt de rechtbank vast dat partijen het erover eens zijn dat [eiseres] geen arbeidsvermogen heeft. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is. Het Uwv heeft – zoals door het Uwv ter zitting nog nader is toegelicht – de aanvraag van [eiseres] aangemerkt als een aanvraag om terug te komen van het primaire besluit van 10 oktober 2019 en als een aanvraag voor de toekomst. Het Uwv heeft aldus naar het oordeel van de rechtbank aldus, gezien de bewoordingen en strekking van de verzoeken van [eiseres] in haar brieven van 20 april 2021 en 7 mei 2021, juist gehandeld.
Heeft het Uwv het bestreden besluit voldoende gemotiveerd?
7. De kern van het betoog van [eiseres] is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar gebrek aan arbeidsvermogen nog steeds niet als duurzaam wordt aangemerkt. De rechtbank overweegt als volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zowel de brief van de orthopeed van
3 februari 2021 als de brief van de psycholoog van Arkin van 20 mei 2021 en die van Mensendieck van 23 juni 2021 bij zijn beoordeling betrokken. Deze verzekeringsarts geeft aan dat zowel de diagnose PTTS als de pijnsyndroom behandelbare aandoeningen zijn. In de brief van de psycholoog van 20 mei 2021 wordt een intensief behandeltraject genoemd, dat op dat moment nog moest aanvangen. De psycholoog kan geen prognose geven over het verloop van het herstel. Uit de brief van 23 juni 2021 van Mensendieck volgt dat er nog maar twee zittingen hebben plaatsgevonden, de behandelaar kan daarom geen prognose geven van het resultaat van de behandeling. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet en toereikend onderbouwd, waarom het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Het betoog van [eiseres] kan daarom niet slagen.
De periode voorafgaand aan datum verzoek
8. Uit vaste rechtspraak van de Raad [4] volgt dat, in een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
9. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden moet worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit (van 10 oktober 2019) zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Eerst als sprake is van relevante nieuwe feiten of omstandigheden kan de vraag aan de orde komen of het besluit waarvan wordt gevraagd terug te komen onjuist is en of van dit besluit zou moeten worden teruggekomen.
10. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die maken dat teruggekomen zou moeten worden van het eerdere besluit van 10 oktober 2019. De psychische klachten en de pijnklachten van [eiseres] waren al ten tijde van de beslissing van 10 oktober 2019 bekend en zijn daarbij betrokken. Uit het rapport van 3 oktober 2019 blijkt dat de verzekeringsarts heeft vastgesteld dat sprake is van een ernstige psychische stoornis. Ook noemt deze verzekeringsarts de pijnklachten van [eiseres] na een ongeval en de klachten aan de enkels. De verzekeringsarts zag geen aanleiding om blijvende beperkingen op dit gebied aan te nemen en betrok daarbij dat de behandelend sector verder geen uitspraak kon doen over het eindresultaat van de verschillende behandeltrajecten. Bij de beoordeling in oktober 2019 is aangenomen dat [eiseres] geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze niet duurzaam is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in zijn rapport van 18 oktober 2021 op gewezen dat nog steeds geldt dat [eiseres] niet is uitbehandeld, zoals ook blijkt uit de brief van de psycholoog van
20 mei 2021. In deze brief wordt de diagnose PTSS genoemd, maar die diagnose was al bekend bij de beoordeling in 2019. Daarnaast is niet gebleken dat er bij [eiseres] andere of meer beperkingen moeten worden aangenomen of dat er een noemenswaardige verslechtering is opgetreden in haar gezondheidstoestand. Gelet hierop heeft het Uwv terecht geen aanleiding gezien terug te komen van het besluit van 10 oktober 2019.
De rechtbank ziet, gezien het voorgaande, ook geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
De periode vanaf datum verzoek
11. Wat betreft de periode na het verzoek van [eiseres] in haar brieven van
20 april 2021 en 7 mei 2021, moet een minder terughoudende toetsing worden gehanteerd. Daarbij geldt dat in de regel niet van een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging sprake is als een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, blijvend aan de verzoeker wordt tegengeworpen. In dit geval moet worden beoordeeld of het Uwv redelijkerwijs heeft kunnen concluderen dat het oorspronkelijke besluit niet onjuist was. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe als volgt.
12. Het Uwv heeft onderkend dat [eiseres] te kampen heeft met meerdere aandoeningen en dat zij geen arbeidsvermogen heeft gezien de lopende en nog te starten behandeltrajecten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dit in zijn rapporten van 18 oktober 2021 en
3 januari 2022 gemotiveerd uiteengezet. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de conclusie van deze verzekeringsarts.
Amber beoordeling
13. Het beroep van [eiseres] op de Amber-regeling [5] gaat niet op. Het Uwv heeft terecht betoogd dat de Amber-regeling in het geval van [eiseres] niet van toepassing is. Deze regeling is van toepassing op de persoon die eerst wel arbeidsvermogen had en op een later moment niet meer. Bij [eiseres] is reeds vastgesteld dat zij geen arbeidsvermogen heeft.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2022.
griffier rechter
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 8 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:926.
5.Ingevolge artikel 1a:1, tweede lid van de Wajong.