ECLI:NL:RBAMS:2022:3100

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
6 juni 2022
Zaaknummer
13/752353-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot de identiteit en strafbaarheid van de opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat op 20 oktober 2021 door Polen is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 17 mei 2022 is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en heeft hij verklaard dat de personalia correct zijn. De verdediging heeft verweer gevoerd tegen de overlevering, onder andere met betrekking tot de genoegzaamheid van het EAB en de weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 12 OLW. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, onder andere omdat het EAB geen onjuiste gegevens bevatte en de opgeëiste persoon correct was gedagvaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, en dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij ook heeft opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752353-21
RK nummer: 22/1386
Datum uitspraak: 31 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 oktober 2021 door de
Chairman of III Criminal Division – Court Judge of Sad Okregowy Kielce(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
an enforceable judgement issued by the court Sąd Rejonowy in Skarzysko-Kamienna dated on 25 Januari 2021, reference No II K 651/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

5.Genoegzaamheid

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat uit het EAB lijkt te volgen dat de opgeëiste persoon op 11 januari 2020 is gedagvaard voor feiten die in juli 2020 zijn gepleegd. De raadsman heeft geconcludeerd dat de overlevering moet worden geweigerd, nu het EAB klaarblijkelijk onjuiste gegevens bevat. Subsidiair moet volgens hem de zaak worden aangehouden om opheldering te vragen bij de uitvaardigende autoriteit.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer. Zij heeft gekeken naar het Poolse EAB, waarin – blijkens
Google translate– is te lezen dat de opgeëiste persoon op 11 december 2020 is gedagvaard. Dat betekent dat sprake is van een vertaalfout. De rechtbank ziet daarom geen reden voor weigering van de overlevering noch ziet zij aanleiding om aanvullende vragen hierover te stellen aan de uitvaardigende autoriteit.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat geen van de artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden aan de orde is, zodat de overlevering moet worden geweigerd. De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon weliswaar een oproeping voor de zitting heeft ontvangen, maar dat het hem niet duidelijk was welke strafzaak dit betrof. Bovendien is hij niet gewezen op de gevolgen van het niet verschijnen op de zitting.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verweer. In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon persoonlijk is gedagvaard voor de zitting die tot de beslissing heeft geleid en daarbij is geïnformeerd dat, wanneer hij niet zou verschijnen, een beslissing kon worden genomen in de strafzaak. De rechtbank heeft geen reden om aan die informatie te twijfelen. De rechtbank komt daarmee tot de conclusie dat zich de situatie als genoemd in artikel 12, sub a, OLW zich voordoet, zodat de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet aan de orde is.

7.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal

8.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon gelijk kan worden gesteld met een Nederlander en heeft daarbij verwezen naar door hem – op de dag voor de zitting – overgelegde stukken.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 6a, negende lid, laatste volzin, OLW van oordeel dat de door de raadsman overlegde stukken ten behoeve van het gelijkstellingsverweer buiten beschouwing moeten worden gelaten.
Ook eerder, voor de wetswijzing die op 1 april 2021 in werking is getreden, heeft de rechtbank geoordeeld dat:
  • stukken die ter onderbouwing dienen van het gestelde ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland voorafgaand aan de zitting moeten worden overgelegd;
  • het tijdig en gedocumenteerd aantonen van de ononderbroken duur en de rechtmatigheid van het verblijf van de opgeëiste persoon, de verantwoordelijkheid van de verdediging is en
  • de rechtbank er zeer veel waarde aan hecht dat de stukken overzichtelijk geordend en op chronologische volgorde worden overgelegd.
De rechtbank blijft bij haar oordeel dat een termijn van 10 dagen voorafgaand aan de zitting redelijk is, zodat de stukken door de rechtbank en de officier van justitie kunnen worden bestudeerd en de officier van justitie desgewenst nog in de gelegenheid is vragen te stellen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting dat de opgeëiste persoon al dan niet het recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, zoals bepaald in artikel 6a, negende lid, OLW. Door de stukken in deze zaak pas de dag voorafgaand aan de zitting over te leggen, is de officier van justitie niet meer in de gelegenheid voor afloop van de beslistermijn de IND te bevragen over de verwachting ten aanzien van het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon. [2]
Ten overvloede merkt de rechtbank in dit geval op dat, als de stukken wel mee zouden worden genomen bij de beoordeling, de opgeëiste persoon niet in aanmerking was gekomen voor gelijkstelling met een Nederlander. De opgeëiste persoon verblijft sinds 2016 in Nederland, maar - blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie en zoals door de opgeëiste persoon ter zitting bevestigd – heeft hij in 2020 en 2021 in Nederland gevangenisstraffen uitgezeten. Hierdoor is het ononderbroken karakter van het rechtmatig verblijf in Nederland doorbroken. De duur van de detentie is daarbij niet van belang.

9.Artikel 11 OLW

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.

10.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

11.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, 7 en 11 OLW.

12.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Chairman of III Criminal Division – Court Judge of Sad Okregowy Kielce(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2022.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 1 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8945.
2.Vgl. onder meer Rechtbank Amsterdam 17 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2322.