ECLI:NL:RBAMS:2022:3098

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
6 juni 2022
Zaaknummer
13/751746-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot mogelijke schending van het recht op een eerlijk proces in Polen

Op 31 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van Nihat Hazan aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was vanwege een ongeval en vertegenwoordigd werd door zijn raadsman, mr. R. Malewicz. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het beslissen op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. Dit EAB, uitgevaardigd door de Regionale Rechtbank in Wroclaw, betreft strafbare feiten die onder Pools recht vallen, waaronder deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overlevering de hoofdregel is en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn, ondanks de argumenten van de raadsman over mogelijke schendingen van het recht op een eerlijk proces in Polen.

De rechtbank heeft erkend dat er structurele gebreken in de Poolse rechtsorde zijn, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een individueel reëel gevaar van schending van het recht op een eerlijk proces voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen andere belemmeringen waren voor de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751746-21
RK nummer: 21/3906
Datum uitspraak: 31 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 juli 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 oktober 2019 door
the Regional Court in Wroclaw(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 17 mei 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is vanwege betrokkenheid bij een ongeval niet verschenen en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Turkse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
decision issued by the District Court for Wroclaw-Śródmieście of 27 September 2019, court file number II 2 kp 316/19 on pre-trial detention for a period of 14 days from the date of apprehension.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
-
deelneming aan een criminele organisatie;
-
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe aangevoerd dat het onderzoek is in Polen aangevangen, de medeverdachten in Polen worden vervolgd, het bewijs zich grotendeels in Polen bevindt en de verdovende middelen waren bestemd voor de Poolse markt, waardoor de rechtsorde aldaar is
geschaad.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om deze weigeringsgrond toe te passen.

6.Artikel 11 OLW

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat die gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon en heeft ter onderbouwing (onder meer) een artikel aan de rechtbank overgelegd en het volgende aangevoerd. Uit dit artikel volgt dat de voorzitter van de rechtbank die de zaak tegen de opgeëiste persoon zal behandelen (
District Court for Wroclaw-Śródmieście), [persoon], lid was van een WhatsApp-groep bestaande uit personen die lid waren van de [naam]-groep. Deze WhatsApp-groep bestond uit bestuurders, staatssecretarissen, officieren van justitie en rechters, onder wie alle rechters werkzaam bij de
District Court for Wroclaw-Śródmieście. De strekking van deze WhatsApp-groep was een haatcampagne tegen collega’s die hen dwarsboomden. Gelet hierop, is de kans dat de opgeëiste persoon een eerlijk proces zal krijgen minimaal. Geen enkel lid van de
District Court for Wroclaw-Śródmieścieis immers onafhankelijk. Daar komt bij dat de strafzaak van de opgeëiste persoon zeer publiciteitsgevoelig is, nu dit de grootste strafzaak in tijden zal zijn die door de betreffende rechtbank zal worden behandeld en er ook binnen de WhatsApp-groep is gesproken over deze zaak. Tot slot heeft de raadsman nog gewezen op de omstandigheid dat een kroongetuige in de strafzaak van de opgeëiste persoon wordt vervolgd, omdat hij in andere strafzaken (als kroongetuige), met hulp van de politie, medegetuigen onder druk heeft gezet om (valselijk) verklaringen af te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, onderstreept hoe zorgelijk de situatie in Polen is, maar dat dit de eerste stap betreft en – zoals hiervoor vermeld – heeft de rechtbank het algemene gevaar al vastgesteld. Dit zou mogelijk anders kunnen zijn ten aanzien van de stelling dat de strafzaak van de opgeëiste persoon publiciteitsgevoelig is en daarover gesprekken zijn gevoerd in de genoemde WhatsApp-groep. De raadsman heeft deze stelling echter niet nader (met stukken) kunnen onderbouwen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aanvullende informatie te verzoeken.
Nu de raadsman geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat de structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 11 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van Nihat Hazan aan
the Regional Court in Wroclaw(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. E.G.M.M. van Gessel, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en J.P.W. Helmonds, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 31 mei 2022.
De voorzitter en de oudste rechter zijn buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.. Rechtbank Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rechtbank Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
2.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, parketnummer 13/751539-21 (ECLI:NL:RBAMS:2022:1794), onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (