ECLI:NL:RBAMS:2022:3059

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 maart 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13/056992-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag, bewezen poging zware mishandeling met stalen buis en stanleymes, noodweer(exces) verweer afgewezen, verminderd toerekeningsvatbaar

Op 24 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen [naam verdachte], die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 27 februari 2021 in Amsterdam een conflict ontstond tussen verdachte en [slachtoffer], waarbij verdachte [slachtoffer] met een stalen buis heeft geslagen en met een stanleymes in het hoofd heeft gesneden. De rechtbank heeft de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen geacht en verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor het opzet op de dood van [slachtoffer]. Echter, de poging tot zware mishandeling werd wel bewezen, gezien de verklaringen van getuigen en het letsel van het slachtoffer. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces afgewezen, omdat de noodweersituatie was geëindigd voordat verdachte de confrontatie buiten zocht. Verdachte werd als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 365 dagen op, met de mogelijkheid van tbs met voorwaarden, en bepaalde dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/056992-21
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 15/009123-19
Datum uitspraak: 24 maart 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1979,
verblijvende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R. Leuven en van wat verdachte en haar raadsman mr. J.S.W. Boorsma naar voren hebben gebracht.
In het kader van het verzoekschrift van de officier van justitie tot verlening van een zorgmachtiging is de raadsvrouw van verdachte, mr. E.F. de Wit verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat zij zich op 27 februari 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan (primair) poging tot doodslag van [slachtoffer] , door [slachtoffer] met een stalen buis en/of stang te slaan en/of door op [slachtoffer] te springen en hem vast te grijpen en/of op [slachtoffer] te gaan zitten (nadat hij op de grond viel) en [slachtoffer] op de grond te houden en/of [slachtoffer] met een stanleymes, althans een scherp voorwerp, in het hoofd/gezicht, althans het lichaam te steken en te snijden.
Subsidiair zijn de verweten gedragingen ten laste gelegd als poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en meer subsidiair als mishandeling.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde, poging tot doodslag, gerekwireerd tot vrijspraak en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De snijwonden zijn aangetroffen op de schedel alwaar zich geen slagaders bevinden. Ook is het niet aannemelijk dat met een stanleymes de schedel wordt doorboord waardoor kwetsbare organen zoals de hersenen worden geraakt. Uit de getuigenverklaringen volgt dat verdachte sneed met uiterste precisie. Verdachte was dus niet in het wilde weg aan het snijden of hakken, waardoor zij mogelijk een slagader zou kunnen raken. Op basis van de uiterlijke verschijningsvorm kan niet bewezen worden dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] .
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Op basis van de getuigenverklaringen en het geconstateerde letsel bij [slachtoffer] kan bewezen worden dat verdachte [slachtoffer] meermaals met een stanleymes in het hoofd heeft gesneden. Door met een scherp mes in het hoofd te snijden kan ernstig (aangezichts-)letsel ontstaan hetgeen kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair (poging doodslag) en subsidiair (poging zware mishandeling) ten laste gelegde beschuldigingen. Verdachte had geen opzet op de dood van het slachtoffer. Zij heeft niet gestoken met het stanleymes maar gekrast over de schedel. Verschillende getuigen hebben verklaard dat verdachte stopte met het krassen met het mes toen het slachtoffer zich gewonnen gaf. Verdachte heeft het slachtoffer niet achtervolgd.
Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsman erop gewezen dat slaan op het hoofd volgens vaste jurisprudentie wordt beschouwd als poging zware mishandeling. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van gebruik van een tang of buis komen, dan zou er poging tot zware mishandeling kunnen worden aangenomen.
Op basis van de beschikbare bewijsmiddelen kan bewezen worden dat verdachte heeft gesneden met een mes over de schedel van het slachtoffer en niet direct in het gezicht. Dit levert geen poging tot zware mishandeling op, maar zou gekwalificeerd moeten worden als eenvoudige mishandeling. In dat kader heeft de raadsman gewezen op een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant met vindplaats ECLI:NL:RBZWB:2022:423.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Bevindingen ter plaatse
Op 27 februari 2021 kregen verbalisanten, [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , de melding van een steekpartij op de [straatnaam] in Amsterdam. Op deze locatie zou een man gestoken zijn op zijn hoofd, door een vrouw. De vrouw zou nog op straat staan en een stanleymes in haar handen hebben. De verbalisanten gingen ter plaatse en zagen een vrouw achter het raam staan op het adres [straatnaam] perceel [nummer] . De verbalisanten zagen dat zij op haar hoofd, voorhoofd en wangen bloed had. Ook zagen zij op de vensterbank een geelkleurig stanleymes liggen. De voorzijde van het stanleymes was rood. De vrouw bleek te zijn genaamd [naam verdachte] (hierna verdachte). [2]
Verbalisanten [naam verbalisant 3] en [naam verbalisant 4] kwamen ook ter plaatse en zagen meerdere steekwonden in het gezicht van verdachte. Verbalisanten hoorde verdachte zeggen: “Ik ben gestoken door mijn vriend.” [3]
Verbalisanten [naam verbalisant 2] en [naam verbalisant 5] zagen een man op het trottoir lopen met zijn linkerarm in een doek. Zij zagen dat de man veel bloed aan zijn hoofd en arm had. De man zei: “Dat wijf heeft mij gestoken!” De man bleek te zijn genaamd [slachtoffer] . [4]
Op de grond bij de toegangsdeur van [straatnaam] [nummer] zagen verbalisanten een stang liggen, wat mogelijk een optrekstang van een bed betreft. Aan twee kanten van de stang zat bloed. Aan de voorzijde van het pand zagen verbalisanten in de vensterbank een geel afbreekmes van het merk Stanley. Op het mes zaten op bloed gelijkende vlekken. [5]
Getuigenverklaringen
De getuige [naam getuige 1] heeft het volgende verklaard: “Ik zag en hoorde dat een man en een vrouw ruzie met elkaar hadden. Ik zag dat de vrouw een aardappelmesje of een stanleymes vasthield. Ik zag dat de vrouw bovenop de man zat. Ik zag dat de vrouw meer dan één keer met het mes op de man zijn hoofd instak, het leek op krabben. Op een gegeven moment zag ik dat de vrouw terugliep in de richting van het door hen gekraakte winkelpand.” [6]
De getuige [naam getuige 2] heeft het volgende verklaard: “Ik hoorde dat twee personen ruzie hadden met elkaar. Ik zag hen min of meer met elkaar op de grond worstelen. Ik zag dat deze twee ruziënde personen een man en een vrouw betrof. Ik zag dat de vrouw een geel stanleymes vasthield en op het hoofd van de man aan het snijden was, terwijl zij op hem zat. Ik zag dat de man op een gegeven moment de kans kreeg om op te staan en weg te rennen. Ik zag dat de vrouw een grote buis vasthield.” [7]
Getuige [naam getuige 3] heeft het volgende verklaard: “Ik hoorde een vrouw schreeuwen. Ik hoorde haar roepen:
“Lafaard! Kom dan! Je durft niet!”. Ik zag een vrouw (NN1) en een man (NN2). Ik zag dat NN1 van achter op NN2 sprong. Ik zag dat NN1, NN2 vastgreep. Ik zag dat NN2 op de grond viel. Ik zag dat NN1 op NN2 zat. Ik zag dat NN2 met een mes gelijkend voorwerp in de schedel van NN2 sneed. Ik zag dat NN1 dit wel vijf keer herhaalde, op een professionele manier. Ik zag dat NN1 met precisie aan het snijden was in de schedel van NN2. [8]
Verklaring [slachtoffer]
heeft verklaard dat hij met verdachte en een vriend genaamd [naam 1] in het pand verbleef en dat zij met zijn drieën cocaïne hadden gebruikt. Tussen [slachtoffer] en verdachte heeft een schermutseling plaatsgevonden, waarbij verdachte [slachtoffer] aanviel met een stanleymes. Verdachte had ook een stalen buis. [slachtoffer] verklaarde: “Op mijn hoofd zitten halen van een stanleymes. Volgens mij heeft zij mij nog geslagen met een buis van een bed” en “Het zal een paar minuten geduurd hebben, misschien dat ik haar ergens geraakt heb in die schermutseling.” [slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij naar buiten rende en dat verdachte ook naar buiten kwam met die stalen buis en hem daarmee sloeg. [slachtoffer] verklaard vervolgens dat het klopt wat de getuige verklaard heeft over dat verdachte op hem is gesprongen, dat hij is gevallen, dat verdachte in zijn schedel heeft gesneden met precisie en dat hij vervolgens is opgestaan. [9]
Verklaringen verdachte
Bij de aanhouding verklaarde verdachte: “Die gek die heeft mij gestoken met een mes.” [10] Vervolgens heeft verdachte in de ambulance verklaard dat zij is gestoken door haar vriend (hierna [slachtoffer] ). Zij is meerdere keren met een stanleymes gestoken in haar gezicht. Verdachte verklaarde dat zij op de grond lag en dat zij heeft teruggevochten omdat zij zeker wist dat [slachtoffer] haar zou vermoorden. [slachtoffer] is naar buiten gelopen. [11]
Ter terechtzitting van 10 maart 2022 heeft verdachte het volgende verklaard: “Op de avond van 27 februari 2021 was ik samen met [slachtoffer] in het kraakpand. In de woning probeerde ik mij te verweren. Voordat ik het wist lag ik op de grond. [slachtoffer] was boos op mij en heeft mij op mijn hoofd gestompt. Hij werd boos omdat ik zijn telefoon kapot had gemaakt. [slachtoffer] sneed mij in mijn gezicht met een stanleymes. Ik ben binnen verwond. [slachtoffer] is naar buiten gerend en ik bleef toen binnen. Ik ben naar buiten gegaan. Ik heb het mes buiten van hem afgepakt. Ik heb mij met het mes verweerd, ik heb hem geschramd met het mes.” [12]
Toxicologisch onderzoek
In het bloed van verdachte is cocaïne aangetroffen. [13]
4.3.2
Vrijspraak primair ten laste gelegde poging doodslag
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het haar primair ten laste gelegde, poging tot doodslag. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de raadsman behoeft dit oordeel geen verdere motivering.
4.3.3
Bewezenverklaring subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling
Op grond van de onder 4.3.1 genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde, poging tot zware mishandeling door [slachtoffer] met een stalen buis te slaan, op zijn rug te springen, op [slachtoffer] te gaan zitten nadat hij op de grond was gevallen en hem met een stanleymes in het hoofd te snijden. De rechtbank acht, op grond van de verklaring van [slachtoffer] dat hij is geslagen met een stalen buis en de verklaring van getuige [naam getuige 2] die heeft gezien dat verdachte een stalen buis in haar handen vast had, bewezen dat verdachte [slachtoffer] met een stalen buis heeft geslagen. De stalen buis is voor de toegangsdeur aangetroffen en verbalisanten hebben waargenomen dat er bloed zat op de uiteinden van die stang. Door het slachtoffer met een stalen buis te slaan en hem met een stanleymes in het hoofd te snijden bestond de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft door haar handelen deze kans ook bewust aanvaard.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in 4.3.1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 27 februari 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
  • voornoemde [slachtoffer] met een stalen buis heeft geslagen en
  • op de rug van voornoemde [slachtoffer] is gesprongen en voornoemde [slachtoffer] heeft vastgegrepen en
  • vervolgens, nadat voornoemde [slachtoffer] op de grond viel, op voornoemde [slachtoffer] heeft gezeten en voornoemde [slachtoffer] op de grond heeft gehouden en
  • met een stanleymes, in het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft gesneden,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

6.1
Noodweer(exces)
6.1.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. De verklaring van verdachte, dat zij door het slachtoffer in de rug werd gesneden en dat zij het slachtoffer toen heeft gepakt en terug heeft gesneden, is onaannemelijk. Uit de getuigenverklaringen blijkt immers dat verdachte de agressor was. Er is daarnaast geen letsel op de rug van verdachte vastgesteld.
6.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat zowel in de woning als daarbuiten sprake was van een noodweersituatie voor verdachte. Verdachte zat in een situatie van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding voortvloeiend uit een stomp tegen haar hoofd en de aanval met het stanleymes. De raadsman heeft gewezen op twee mogelijke scenario’s.
Het eerste scenario luidt als volgt. Verdachte werd aangevallen, het slachtoffer ging naar buiten, ging weer terug, viel haar opnieuw aan, verdachte achtervolgde hem, waarna buiten een worsteling is ontstaan. De situatie van noodweer was op dat moment nog steeds gaande. Bij de worsteling heeft verdachte het stanleymes in handen gekregen en heeft zij over de schedel van het slachtoffer gekrast.
In het tweede scenario werd verdachte aangevallen, ging het slachtoffer naar buiten, kwam hij weer terug, viel hij verdachte opnieuw aan, waarna verdachte hem achtervolgde en het slachtoffer buiten een tang naar verdachte heeft gegooid. Wie van de twee het stanleymes als eerste had valt niet na te gaan, maar uit de verklaring van verdachte valt op te maken dat ze heftig reageerde:
“ik was vol adrenaline”. Zeker toen ze daarna in haar rug en nek werd gekrast. Er is een onmiddellijke impulsdoorbraak, mede beïnvloed door de geestelijke kwetsbaarheid van verdachte. Dat leidt tot noodweerexces. In dat kader heeft de raadsman gewezen op een arrest van de Hoge Raad met vindplaats ECLI:NL:HR:2017:319.
Over de verwondingen bij verdachte heeft de raadsman nog opgemerkt dat niet alle verwondingen van verdachte in het dossier terecht zijn gekomen. Zij heeft duidelijk een litteken in haar hals.
6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal eerst onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van het beroep op noodweer zijn vervuld.
Op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan een beroep op noodweer slagen indien het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging – waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht – van eigen of eens anders lijf leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. De proportionaliteitseis strekt er daarbij toe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
De rechtbank zal vervolgens onderzoeken of verdachte een beroep op noodweerexces toekomt nu zij – zoals door de verdediging is gesteld – als gevolg van een hevige gemoedsbeweging de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Bij de beoordeling van een beroep op noodweer(exces) is een nauwkeurige en consistente feitelijke vastlegging van belang, waarbij de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag rusten.
Voor de beantwoording van die vragen maakt de rechtbank onderscheid in twee fases, de gebeurtenissen tussen verdachte en het slachtoffer binnen (fase 1) en de confrontatie tussen beiden op straat (fase 2).
De situatie binnen
Op grond van de onder 4.3.1 genoemde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat tussen verdachte en [slachtoffer] in het (kraak)pand een ruzie is ontstaan. Verdachte was boos op aangever en had daarom zijn telefoon kapot gemaakt. [slachtoffer] heeft tijdens het gevecht dat vervolgens is ontstaan op het hoofd van verdachte gestompt en met een stanleymes snijverwondingen gemaakt in het gezicht van verdachte. Dat oordeel baseert de rechtbank in de eerste plaats op de verklaring van verdachte en de verklaring van de verbalisanten die ter plaatse komen en hebben waargenomen dat verdachte meerdere snijverwondingen in het gezicht had. De getuigen, die enkel de gebeurtenissen buiten hebben waargenomen, hebben alleen verklaard over het geweld dat door verdachte richting [slachtoffer] werd toegepast. Zij hebben geen geweld door [slachtoffer] richting verdachte waargenomen. De getuigen hebben voorts gezien dat het geweld van verdachte op een gegeven moment ophoudt waarna [slachtoffer] wegloopt en even later de politie arriveert. Uit deze omstandigheden maakt de rechtbank op dat het letsel bij verdachte in het pand moet zijn toegebracht door [slachtoffer] , derhalve tijdens fase 1. [slachtoffer] heeft zelf ook verklaard dat hij verdachte in de schermutseling mogelijk geraakt kan hebben.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich in fase 1, dus in het pand, bevond in een noodweersituatie. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte. [slachtoffer] was gewapend met een stanleymes en heeft verdachte daarmee verwond. Zij bevonden zich op dat moment in het pand en verdachte kon geen kant uit.
De confrontatie op straat
Uit de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] is gebleken dat [slachtoffer] vervolgens naar buiten is gegaan en dat verdachte de deur achter [slachtoffer] had dichtgedaan. Daarmee kwam naar het oordeel van de rechtbank een einde aan de wederrechtelijke aanranding, de noodweersituatie eindigde op dat moment. Verdachte had toen de gelegenheid om zelf weg te gaan, de politie te bellen, of in ieder geval uit de buurt van het slachtoffer te gaan. Zij had zich toen kunnen en ook moeten onttrekken aan de situatie (subsidiariteit). Dat heeft verdachte echter niet gedaan. Ze heeft de deur opengedaan en [slachtoffer] weer binnengelaten, waarna [slachtoffer] een stukje van haar haar zou hebben afgesneden. Verdachte is vervolgens met een stalen buis naar buiten gegaan en heeft de confrontatie met [slachtoffer] opgezocht. Naar eigen zeggen was ze zo pissig en vol adrenaline dat ze achter hem aan is gerend. Dit wordt ondersteund door getuige [naam getuige 3] die verdachte heeft horen roepen:
“Lafaard! Kom dan! Je durft niet!”. Verdachte is [slachtoffer] vervolgens van achter op de rug gesprongen en heeft hem vastgepakt. [slachtoffer] viel op de grond waarna verdachte op hem ging zitten en hem op de grond hield. Verdachte heeft op enig moment het stanleymes in handen gekregen en daarmee op het hoofd van [slachtoffer] gesneden. De getuigen hebben verklaard dat verdachte met precisie in het hoofd van [slachtoffer] sneed.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het handelen van verdachte, het slaan met een stalen buis en het snijden met een stanleymes in het hoofd van [slachtoffer] , niet gerechtvaardigd was vanwege de wederrechtelijke aanranding door aangever. De wederrechtelijk aanranding door aangever was immers geëindigd, zodat het handelen van verdachte op dat moment niet langer geboden was voor de noodzakelijke verdediging. Desondanks is verdachte naar buiten gelopen en is zij achter aangever aangegaan. Uit de wijze waarop verdachte buiten de confrontatie met aangever is aangegaan blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte op dat moment de agressor was. Bij verdachte was wel sprake van een hevige gemoedsbeweging, te weten kwaadheid, maar deze was niet het rechtstreekse gevolg van de wederrechtelijke aanranding van aangever, maar kwam voort uit de ruzie tussen verdachte en aangever waarin zij beiden een aandeel hadden en waarbij zij elkaar over en weer letsel hebben toegebracht. De rechtbank zal daarom zowel het beroep op noodweer als het beroep op noodweerexces afwijzen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6.2
Het advies van de deskundige omtrent de strafbaarheid van verdachte
De rechtbank moet verder de vraag beantwoorden in hoeverre het feit aan verdachte kan worden toegerekend. Verschillende deskundigen hebben zich over deze vraag uitgelaten en hierover geadviseerd. De rechtbank zal het opgemaakte rapport hier bespreken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 12 en 17 augustus 2021, respectievelijk opgesteld door psychiater J. van der Meer en GZ-psycholoog
J. Yntema.
Diagnostiek
De deskundigen hebben, kort gezegd, geconcludeerd dat betrokkene lijdt aan een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type. Daarnaast is sprake van middelengebruik. Er is een stoornis in het gebruik van cannabis, cocaïne en alcohol vastgesteld. Verder werd een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis vastgesteld. De diagnostiek van de persoonlijkheid wordt uitgesteld, omdat het beeld hiervan ook kan worden veroorzaakt door de schizoaffectieve stoornis of het middelengebruik.
Verband diagnose en delict
Ten tijde van het ten laste gelegde had betrokkene alcohol en cocaïne gebruikt. Betrokkene ontkent het ten laste gelegde grotendeels en geeft aan dat de agressie door het slachtoffer werd veroorzaakt. Indien het ten laste gelegde desalniettemin bewezen wordt geacht is het waarschijnlijk dat het drugs- en alcohol gebruik van betrokkene hierin een rol hebben gespeeld, omdat het ervoor zal hebben gezorgd dat betrokkene haar impulsen minder goed kon beheersen en haar boosheid op het slachtoffer erdoor zal zijn versterkt.
Daarnaast komen uit het proces-verbaal aanwijzingen naar voren voor het bestaan van psychotische verschijnselen. Zo zou betrokkene hebben gedacht dat ze zwanger was en dat het slachtoffer haar dochter had verkracht. Psychotische verschijnselen zullen, als ze er zijn geweest, het handelen van betrokkene in grote mate hebben beïnvloed. Daarbij zal betrokkene niet vrij zijn geweest in haar beslissing om alcohol en cocaïne te gebruiken. Als gevolg van de stoornis in het gebruik van cocaïne en alcohol was het namelijk moeilijk om het gebruik te staken. Bovendien worden genoemde middelen door patiënten met een schizoaffectieve stoornis vaak gebruikt om symptomen van deze stoornis te onderdrukken of om de bijwerkingen van medicijnen te verzachten.
Daarbij is het onduidelijk of het ten laste gelegde niet of in een verminderde mate aan betrokkene moet worden toegerekend. Betrokkene nam weliswaar haar antipsychotische medicatie trouw, maar er waren mogelijk ook psychotische verschijnselen die het gedrag in grote mate zullen hebben bepaalt als ze er ten tijde van het ten laste gelegde inderdaad waren. Mogelijk werd het denken en handelen van betrokkene zelfs volledig bepaald door deze verschijnselen wat een reden zou zijn om het ten laste gelegde niet aan betrokkene toe te rekenen. Door de beperkingen van het onderzoek kon echter niet worden vastgesteld of dit het geval was, omdat geen goed zicht is gekregen op de belevingswereld van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde.
Advies
Al met al is het advies om het ten laste gelegde in ieder geval in een verminderde mate aan betrokkene toe te rekenen als het bewezen wordt geacht en is het ten laste gelegde mogelijk zelfs in het geheel niet aan betrokkene toe te rekenen. Er is geen delictscenario waarin het ten laste gelegde volledig aan betrokkene kan worden toegerekend als het bewezen wordt geacht.
De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia rapportages over en volgt het advies in zoverre dat naar het oordeel van de rechtbank het ten laste gelegde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar voor het bewezen verklaarde.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur die gelijk is aan het voorarrest, met aftrek. Daarnaast heeft hij gevorderd aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met voorwaarden op te leggen, met daaraan gekoppeld de voorwaarden die zijn opgenomen in het advies van verslavingsreclassering GGZ van 5 november 2021. De officier van justitie heeft verzocht de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren en de maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de aan verdachte voorwaardelijk opgelegde straf wordt afgewezen.
7.2
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit aan verdachte een straf op te leggen met een voorwaardelijk strafdeel waaraan bijzondere voorwaarden, zoals reclasseringscontact, kunnen worden gekoppeld. Daarna is het verlenen van een civiele zorgmachtiging de beste optie voor verdachte. Verdachte heeft zorg nodig en zij is abstinent van drugs. Het is teleurstellend dat de zorgmachtiging nu niet is geadviseerd door de deskundigen. Een zorgmachtiging is juist ter afwending van gevaar en er is voorzien in regelmatige toetsing. Verdachte is bereid zich aan de voorwaarden van een zorgmachtiging te houden.
Mocht de rechtbank aan verdachte toch een tbs-maatregel opleggen dan verzoekt de raadsman deze maatregel vooraf in duur te beperken, namelijk tot zes maanden.
De raadsman heeft daarnaast verzocht aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest met een voorwaardelijk strafdeel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1
Ernst van het feit
Verdachte heeft gepoogd haar (toenmalige) partner zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een stalen buis te slaan en vervolgens, nadat hij op de grond viel, op hem te gaan zitten en met een stanleymes op zijn hoofd te snijden.
Door zo te handelen heeft verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien heeft dit feit zich grotendeels op straat afgespeeld, waarvan meerdere mensen getuige zijn geweest. Dat moet ook voor de getuigen een indrukwekkende situatie zijn geweest. Ook brengt een dergelijk feit in het algemeen gevoelens van angst in de samenleving teweeg. De rechtbank weegt dit strafverzwarend mee.
7.3.2
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 januari 2022, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld, ook voor vergelijkbare delicten.
Uit de onder 6.2 genoemde Pro Justitia rapportages, het door de reclasseringswerker
[naam 2] opgestelde adviesrapport van verslavingsreclassering GGZ van 5 november 2021 en het verhandelde ter terechtzitting maakt de rechtbank het volgende op.
Betrokkene lijdt aan een schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type. Betrokkene heeft soms last van wanen. Daarnaast is sprake van overmatig drugs- en alcoholgebruik. Verder is sprake van antisociaal gedrag van een volwassene.
Betrokkene heeft of had met haar partner een destructieve relatie die gekenmerkt werd door veel geweld. De combinatie van cocaïnegebruik, psychiatrische problemen en levensstijl waardoor ze constant onder druk staat, verhoogt de kans op geweldsrecidive. Er is slechts een heel beperkt steunend sociaal netwerk bestaande uit de moeder van betrokkene en professionals. Naar de professionals heeft betrokkene echter al jarenlang een zorgmijdende houding waardoor behandeling onvoldoende van de grond is gekomen. Hierbij is niet alleen medicatietrouw van belang maar ook adressering van het middelengebruik, haar levensstijl en de omgang met intieme relaties. Daarnaast is haar leerbaarheid mogelijk beperkt door de geconstateerde achteruitgang in intellectuele mogelijkheden, hetgeen een op haar toegesneden en stapsgewijze behandeling vereist. Door al deze problemen is betrokkene onvoldoende in staat de belangen en veiligheid van zichzelf te beschermen en daarmee ook die van haar partner. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog.
De deskundigen zijn van mening dat bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling volstrekt onvoldoende zijn om de kans op recidive structureel te verlagen. Gezien de hoge kans op recidive is dat wel noodzakelijk. Een langdurige traject met een vervolgtraject in een vorm van beschermd wonen is noodzakelijk. Daarbij dient aandacht te zijn voor de psychiatrische problematiek, middelengebruik, houding en relatie als belangrijkste criminogene factoren. Er dient echter ook aandacht te zijn voor de relatie met haar kinderen, dagbesteding, financiën en sociale inbedding. Ook zou het goed zijn neuropsychologisch onderzoek te doen om de achteruitgang van de intellectuele capaciteiten en de leerbaarheid van betrokkene nog beter in beeld te krijgen. Met name ten aanzien van de contacten met de partner is het wenselijk dat de reclassering en behandelaren daarover de regie houden.
Advies
De Pro Justitia rapporteurs en de reclassering hebben geadviseerd aan verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Verdachte heeft zich bereid getoond om zich te houden aan deze voorwaarden en de reclassering kan het toezicht over deze voorwaarden uitoefenen.
De reclassering heeft voorts geadviseerd een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z Sr) op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de terbeschikkingstelling. De problematiek is ernstig, er is beperkt probleeminzicht en een beperkte leerbaarheid. Dat maakt de uitkomst van de geadviseerde klinische behandeling en interventies onzeker waardoor er mogelijk na het doorlopen van de behandeling en het beëindigen van de tbs maatregel nog steeds sprake is van een (hoog) risico. Een deel van de problemen is chronisch. Indien betrokkene onvoldoende heeft weten te profiteren van de interventies, ingezet vanuit het kader tbs met voorwaarden, is het geïndiceerd om betrokkene langdurig middels een stringent kader te controleren en te motiveren om interventies voort te zetten.
Om te komen tot een klinische behandeling heeft de rapporteur een indicatiestelling aangevraagd en verkregen. De zorg is toegewezen aan de FPA van GGZ [locatie] . Ter terechtzitting van 10 maart 2022 is gebleken dat verdachte op maandag 11 april 2022 kan worden opgenomen in de FPA in [locatie] .
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het standpunt dat de geneesheer-directeur, mevrouw [naam 3] , ter zitting van 3 december 2021 heeft ingenomen waarbij zij verklaard heeft een zorgmachtiging niet te adviseren. [naam 3] heeft daarbij het volgende opgemerkt. Verdachte heeft jarenlang behandeling gehad, op zowel vrijwillige als verplichte basis. Het lukt daarmee maar ten dele om haar stabiel te krijgen. Er is sprake van enig ziektebesef en verdachte is op dit moment best bereid om haar medicatie te gebruiken, waardoor haar psychosesymptomen op dit moment redelijk onder controle zijn. In het verleden is dit wisselend verlopen. De behandelaren merken het wel in de behandeling als verdachte drugs gaat gebruiken. Zij is vaak van mening dat het slecht voor haar is, maar toch lukt het haar niet om van de drugs af te blijven. Als zij eenmaal gaat gebruiken, kan er sprake zijn van agressie. Dat hebben de behandelaren vaak met verdachte meegemaakt. Daarin schiet de GGZ behandeling tekort. Het is mogelijk verdachte kort op te nemen en dat is ook weleens gebeurd, maar een behandeling binnen de reguliere GGZ is niet toereikend om haar van de drugs af te krijgen en ook niet om het recidiverisico te beperken. De behandelaren bij het ambulante ACT-team hebben hun uiterste best gedaan om verdachte ervan te overtuigen dat drugs slecht voor haar zijn. Verdachte veroorzaakt of ondergaat echter incidenten met agressie juist ook als gevolg van drugsgebruik. Het lukt niet om die incidenten te voorkomen. Daarmee heeft de behandeling binnen de reguliere GGZ zijn beperkingen.
7.3.3
Motivering maatregel
De voorwaarden voor oplegging van een tbs-maatregel staan in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Eén van die voorwaarden is dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond. Daarnaast is vereist dat de rechter beschikt over een advies van minimaal twee gedragsdeskundigen met een verschillende achtergrond, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht (artikel 37 lid 2 Sr). Ook moet op het gepleegde misdrijf een gevangenisstraf van vier jaar of meer staan of er moet sprake zijn van één van de misdrijven die staan genoemd in artikel 37a lid 1 Sr. Tot slot moet sprake zijn van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Als sprake is van groot herhalingsgevaar kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b lid 1 Sr).
Op de bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling staat een gevangenisstraf van vier jaar of meer. Daarnaast is gebleken dat verdachte onder invloed van de bij haar vastgestelde stoornissen een gevaar vormt voor anderen.
De rechtbank is op basis van de behandeling ter terechtzitting, de inhoud van de Pro Justitia rapportages en de adviesrapportage van de reclassering overtuigd geraakt van de noodzaak van behandeling in het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden, zodat de kans op recidive kan worden teruggedrongen. Vanwege de hardnekkige verslavingsproblematiek van verdachte en de psychiatrische problematiek kan een dergelijke behandeling, in ieder geval in eerste instantie, alleen plaatsvinden binnen een klinische setting, zoals een FPA. De rechtbank is van oordeel dat de aard en ernst van het feit, de ernstige verslavings- en psychiatrische problematiek van verdachte en het daarmee samenhangende recidiverisico, de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden eisen. Dit is ook vanuit het behandelperspectief voor verdachte het meest passend. De rechtbank zal daarom overgaan tot oplegging van een tbs-maatregel met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Niet gemaximeerde tbs
Het bewezen verklaarde feit kan worden aangemerkt als een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Op grond van artikel 38e Sr kan de tbs-maatregel daarom langer duren dan vier jaar.
Dadelijk uitvoerbaar
De rechtbank zal voorts bepalen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar zal zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste behandeling en begeleiding – opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Bovendien kunnen de behandeling en begeleiding op die manier ook doorgang vinden in het geval dat een veroordelend vonnis niet onherroepelijk is.
Artikel 38z Sr maatregel tot langdurig toezicht op verdachte
De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte de behandeling blijft krijgen die zij nodig heeft, om zo goed mogelijk te kunnen functioneren en om het recidivegevaar te verminderen. Het is van belang dat verdachte voor een lange tijd onder toezicht blijft om gedurende die tijd onder meer te kunnen profiteren van een psychiatrische forensische behandeling, eventueel te kunnen worden opgenomen in een zorginstelling of te verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. De maatregel tot beïnvloeding van het gedrag, zoals genoemd in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht, biedt die mogelijkheid.
Naast de tbs-maatregel met voorwaarden zal daarom aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Verdachte kampt met complexe en duurzame problematiek, zodat langdurig toezicht nodig is om het recidiverisico te beteugelen. Voorts is aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van deze maatregel voldaan. Het Openbaar Ministerie dient in een aparte procedure de tenuitvoerlegging van deze maatregel te vragen.
Afwijzen verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging
Het is in het belang van verdachte, het slachtoffer en de samenleving dat er een pakket maatregelen van kracht wordt waarbij de achterliggende problematiek die bij verdachte speelt wordt aangepakt. De rechtbank acht het van belang dat deze voorwaarden in het kader van de tbs-maatregel worden opgelegd. De bedoeling is hiermee de kans op herhaling zoveel mogelijk in te perken. Deze kans op herhaling schat de rechtbank, met de deskundigen, in als reëel als er geen behandeling plaatsvindt. Gebleken is dat behandeling in de reguliere zorg onvoldoende is om de kans op herhaling in te perken. De vordering van de officier van justitie tot het verlenen van een zorgmachtiging wordt daarom afgewezen. Deze beslissing is afzonderlijk vastgelegd.
7.3.4
Motivering straf
De rechtbank vindt dat daarnaast aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. De rechtbank houdt bij het bepalen van de duur van deze straf rekening met de omstandigheid dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd en met de noodzaak dat verdachte zo spoedig mogelijk en wel
per 11 april 2022een klinische behandeling kan ondergaan in FPA [locatie] . Dat in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf van 365 dagen, met aftrek van voorarrest, passend.

8.Afwijzen vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft gevorderd dat de eerder aan verdachte op 25 september 2020 gedeeltelijk voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 15/009123-19 ten uitvoer wordt gelegd. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verzocht deze vordering af te wijzen.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd, verbonden aan voornoemde voorwaardelijk opgelegde straf, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet in de aan verdachte opgelegde tbs-maatregel aanleiding de vordering tot tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf af te wijzen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 37a, 38, 38a, 38d, 38e, 38z, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair:
poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvan
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking zal worden gestelden stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. Veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
  • Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
  • Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien.
  • Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop haar gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
  • Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
  • Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
3. Veroordeelde werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
4. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
5. Veroordeelde laat zich opnemen in FPA GGZ [locatie] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan detentie. De opname duurt zo lang als nodig of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
6. Veroordeelde laat zich behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
7. Veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische behandeling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
8. Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
9. Veroordeelde gebruikt geen alcohol, en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
10. Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van haar schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in haar financiën en schulden.
11. Veroordeelde heeft geen contact met de heer [slachtoffer] (geboren [geboortedag 2] 1973) zonder toestemming van de reclassering. Veroordeelde werkt mee aan het vinden en behouden van een passende dagbesteding.
Geeft opdracht aan verslavingsreclassering GGZ de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Legt aan verdachte de maatregel tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking op als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 25 september 2020 voorwaardelijk opgelegde straf onder parketnummer 15/009123-19, af.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht gelijk is aan de opgelegde vrijheidsstraf, zodat verdachte, na afloop van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, meteen (lees: op 11 april 2022) overgebracht kan worden naar een Forensisch Psychiatrische Afdeling ( [locatie] ) of, in afwachting van een plek in FPA [locatie] , een soortgelijke zorginstelling.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. P.L.C.M. Ficq en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 maart 2022.
[…]

Voetnoten

1.[…]
2.[…]
3.[…]
4.[…]
5.[…]
6.[…]
7.[…]
8.[…]
9.[…]
10.[…]
11.[…]
12.[…]
13.[…]