ECLI:NL:RBZWB:2022:423

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
02/206008-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling en ontslag van rechtsvervolging wegens noodweerexces na openlijke geweldpleging

Op 12 januari 2019 vond er een gewelddadig incident plaats tussen twee groepen op het Pieter Vreedeplein in Tilburg. Verdachte heeft tijdens dit gevecht twee personen uit de andere groep met een stanleymes gestoken, wat leidde tot oppervlakkige verwondingen. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor de poging tot zware mishandeling, omdat niet kan worden vastgesteld met welke kracht en op welke afstand de steekhandelingen zijn uitgevoerd. De verdachte wordt vrijgesproken van deze aanklacht. Echter, de rechtbank acht openlijke geweldpleging wel bewezen, maar oordeelt dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond. De rechtbank concludeert dat de verdachte, die als eerste werd aangevallen, in een hevige gemoedsbeweging verkeerde en dat zijn reactie met het mes niet proportioneel was. Desondanks wordt hij ontslagen van alle rechtsvervolging op basis van noodweerexces. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, worden niet-ontvankelijk verklaard omdat er geen straf of maatregel is opgelegd aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/206008-19
vonnis van de meervoudige kamer van 31 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. M.P.J.W.M. Govers, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 januari 2022, waarbij de officier van justitie, mr. I.J.M. van der Hamsvoord, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte met anderen openlijk geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Het geweld bestond onder ander uit het duwen, slaan en stompen en het steken met een mes. Het steken met een mes is onder feit 2 tenlastegelegd als een poging zware mishandeling.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten in eendaadse samenloop wettig en overtuigend bewezen. De officier van justitie baseert zich daarbij onder andere op de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en de camerabeelden met de daarover opgemaakte processen-verbaal.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende. Ten aanzien van de openlijke geweldpleging komt uit het dossier onvoldoende naar voren dat van de kant van verdachte sprake is geweest van geweld zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Ten aanzien van de poging zware mishandeling heeft de verdediging bepleit dat er geen opzet is geweest, ook niet in voorwaardelijke zin, dat gericht is op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
4.2
Het oordeel van de rechtbank
4.2.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.2.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op basis van de aangehechte bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 12 januari 2019 aan het Pieter Vreedeplein te Tilburg er een incident is geweest tussen twee groepen personen. Verdachte behoorde tot de ene groep en aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot de andere groep. Tijdens dit incident is verdachte door iemand uit de groep van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als eerste tegen de grond geslagen. Vervolgens ontstond er een gevecht waarbij door diverse personen uit beide groepen is getrokken, geduwd, geschopt en geslagen. Verdachte heeft in dat gevecht [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met een stanleymes gestoken. [slachtoffer 1] heeft daardoor drie oppervlakkige steekverwondingen aan zijn bovenarm, flank en bil opgelopen. [slachtoffer 2] heeft een oppervlakkige steekverwonding aan zijn schouder opgelopen.
De vraag is of en hoe de geweldshandelingen van verdachte gekwalificeerd kunnen worden.
Feit 1 openlijke geweldpleging
Voor openlijke geweldpleging is bepalend of er sprake is van daadwerkelijk geweld dat in vereniging is gepleegd. Daarbij kan het ook gaan om situaties waarbij het openlijk geweld bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen, soms moeilijk doorzichtige, dynamiek. Zoals hiervoor is overwogen hebben personen uit beide groepen over en weer diverse geweldshandelingen toegepast, waardoor aan dit vereiste is voldaan. Tevens moet beoordeeld worden of de door verdachte geleverde intellectuele en/of materiele bijdrage aan het geweld van voldoende gewicht is. Ook aan dit vereiste is voldaan. Verdachte heeft immers twee personen uit de andere groep, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , gestoken met een mes.
Feit 2 poging tot zware mishandeling
De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken. De rechtbank kan op basis van het dossier onvoldoende vaststellen wat de afstand is geweest tussen verdachte en degenen die zijn gestoken en met welke kracht verdachte heeft gestoken met het stanleymes. Tevens volgt uit het dossier dat er sprake is geweest van oppervlakkige verwondingen en is niet gebleken dat verdachte de aangevers heeft geraakt op plaatsen waar de kans aanmerkelijk was op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Dat er sprake was van (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 12 januari 2019 te Tilburg, met anderen, op of aan de openbare weg, Pieter Vreedeplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het opzettelijk met een mes steken in de zij en/of schouder, van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ten gevolge van dat geweld voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] lichamelijk letsel heeft bekomen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van verdachte.

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5.2
De strafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep gedaan op noodweer(exces). Er was sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Verdachte werd, na een discussie, belaagd door een groep van 20 tot 30 jongeren. Verdachte is als eerste naar de grond geslagen en daarna nog een aantal keer geslagen. Verdachte lag op de grond en kon geen kant op. Verdachte voelde zich op dat moment genoodzaakt het stanleymes te gebruiken. Deze handelingen van verdachte passen binnen de proportionaliteits- en subsidiariteitsnorm. Indien de rechtbank van oordeel is dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden is dit verontschuldigbaar geweest in verband met het onmiddellijk gevolg van een hevige, door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging.
5.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Er zijn een aantal momenten geweest waarop verdachte weg had kunnen lopen. Het is echter verdachte die een mes heeft getrokken en heeft gestoken.
5.2.3
De beoordeling
Noodweersituatie
Voor een geslaagd beroep op noodweer is, ingevolge artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen lijf of een anders lijf, eerbaarheid of goed.
Indien door of namens verdachte een beroep wordt gedaan op noodweer, moet de rechtbank allereerst beoordelen of de feitelijke toedracht, zoals door verdachte aan het verweer ten grondslag is gelegd en uit de wettelijke bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk is geworden.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier in voldoende mate aannemelijk is geworden dat verdachte zich bevond in een noodweersituatie. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lichaam van verdachte door iemand uit de groep van aangever, waartegen verdediging noodzakelijk was. Verdachte werd immers bij verrassing, als eerste van alle betrokkenen met een kaakslag neergeslagen en is hierdoor
outgegaan. Vervolgens komt verdachte bij, staat op en ziet daarbij dat een grote groep personen om hem heen staat. De groep van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] was een stuk groter in aantal dan de groep waartoe verdachte behoorde. Direct daarna wordt er door beide groepen over en weer gevochten waarbij verdachte naar links wordt gedreven door de groep van aangevers, weg van zijn eigen groep. Op dat moment steekt verdachte [slachtoffer 1] drie keer met een stanleymes. Zeer korte tijd daarna wordt verdachte twee keer met een vuist in zijn gezicht geslagen door aangever [slachtoffer 2] . Daarna heeft verdachte aan [slachtoffer 2] een steekverwonding aan zijn schouder toegebracht.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de door verdachte geschetste toedracht een beroep op noodweer rechtvaardigt. Meer concreet moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het door verdachte begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging - waarin de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit besloten liggen - tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank is van oordeel dat het steken met een stanleymes geen proportionele reactie is geweest. Verdachte had bijvoorbeeld ook eerst met het mes kunnen dreigen in plaats van meteen ermee te steken.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer omdat verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft geschonden.
Noodweerexces
Nu voorgaand is vastgesteld dat sprake is geweest van een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging moet vervolgens de vraag beantwoord worden of deze overschrijding het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, veroorzaakt door de aanranding van het lichaam van verdachte door (mensen uit de groep van) aangevers. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een paniekaanval heeft gekregen toen hij, na tegen de grond geslagen te zijn, out gegaan was, opstond en zich geconfronteerd zag met een grote groep personen. Het werd zwart voor zijn ogen en verdachte weet niet wat er daarna gebeurd is. De rechtbank acht aannemelijk dat verdachte op het moment van de aanval dusdanig in paniek is geraakt, dat een hevige gemoedstoestand bij verdachte het gevolg is geweest. Deze gemoedsbeweging was bij verdachte aanwezig toen hij [slachtoffer 1] stak, maar ook toen hij korte tijd daarna [slachtoffer 2] stak. Er is sprake van een zeer kort tijdsverloop tussen deze twee momenten. Verdachte bevond zich nog steeds in een bedreigende situatie en werd weer geslagen met vuisten in zijn gezicht. De rechtbank is van oordeel dat de overschrijding van de noodzakelijke verdediging een onmiddellijk gevolg is geweest van de bij verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het beroep op noodweerexces slaagt. Verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De benadeelde partijen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.138,97, waarvan € 1.400,00 immateriële schade. De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.390,00, waarvan € 1.300,00 immateriële schade.
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte ten aanzien van het feit waarop deze vordering betrekking heeft geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
- verklaart
verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vorderingen;
- veroordeelt de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. Veldhuizen en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P.M.C.J. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 januari 2022.
Mr. Veldhuizen, mr. de Boer en mr. Smits zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.