In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 1 juni 2022, is het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid, die door het UWV was vastgesteld op 68,05% en later aangepast naar 69,28%. De rechtbank heeft de procedure en de onderliggende medische rapportages beoordeeld. Eiser, die als expeditie- en montagemedewerker werkte, had zich ziek gemeld en ontving een WIA-uitkering. Hij betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en voerde aan dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat, vooral met betrekking tot zijn artrose en de noodzaak van een fysiek spreekuurcontact met de verzekeringsarts.
De rechtbank oordeelde dat het UWV zijn besluiten mocht baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits deze rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom een fysiek spreekuur niet noodzakelijk was, gezien de beschikbare medische informatie. Eiser had geen medische gegevens overgelegd die de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trokken. De rechtbank oordeelde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend waren voor eiser, ondanks zijn beperkingen.
Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van het UWV berustte op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.