ECLI:NL:RBAMS:2022:3011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
1 juni 2022
Zaaknummer
AWB 21/6270
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de zorgvuldigheid van medische rapportages in het kader van de WIA

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 1 juni 2022, is het beroep van eiser tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ongegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid, die door het UWV was vastgesteld op 68,05% en later aangepast naar 69,28%. De rechtbank heeft de procedure en de onderliggende medische rapportages beoordeeld. Eiser, die als expeditie- en montagemedewerker werkte, had zich ziek gemeld en ontving een WIA-uitkering. Hij betwistte de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en voerde aan dat zijn beperkingen niet correct waren ingeschat, vooral met betrekking tot zijn artrose en de noodzaak van een fysiek spreekuurcontact met de verzekeringsarts.

De rechtbank oordeelde dat het UWV zijn besluiten mocht baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen, mits deze rapporten zorgvuldig tot stand waren gekomen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom een fysiek spreekuur niet noodzakelijk was, gezien de beschikbare medische informatie. Eiser had geen medische gegevens overgelegd die de conclusies van de verzekeringsarts in twijfel trokken. De rechtbank oordeelde dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) correct was vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend waren voor eiser, ondanks zijn beperkingen.

Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en de rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van het UWV berustte op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Eiser kreeg geen gelijk en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/6270

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. S. van Andel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: Y. Huisman).

Procesverloop

Met een besluit van 31 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangepast naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 68,05%.
Met een besluit van 24 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiser voor 69,28% arbeidsongeschikt wordt geacht.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 20 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser was laatstelijk werkzaam als expeditie- en montagemedewerker voor 41,61 uur per week. Op 6 oktober 2017 heeft hij zich ziek gemeld vanuit de Werkloosheidswet, waarna hij een Ziektewetuitkering ontving. Sinds 4 oktober 2019 ontving eiser een WIA-uitkering naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%.
2. Op 6 november 2020 heeft eiser aangegeven dat zijn gezondheid is verslechterd. Verweerder heeft na een herbeoordeling met het primaire besluit de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 19 mei 2021 (de datum in geding) vastgesteld op 68,05% . Verweerder heeft het primaire besluit gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts en twee aanvullende medische onderzoeksverslagen. Het eerste aanvullende medische onderzoeksverslag bevat informatie van een longarts en heeft niet geleid tot een aanscherping van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het tweede aanvullende medische onderzoeksverslag bevat nieuwe informatie van eiser. Verweerder heeft naar aanleiding daarvan de FML op 9 mei 2021 aangepast. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige een arbeidsongeschiktheidspercentage van 68,05% vastgesteld.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage aangepast van 68,05% naar 69,25%. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn de beperkingen van eiser juist vastgesteld en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep acht de geselecteerde functies onverminderd geschikt voor eiser. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wijzigt het arbeidsongeschiktheidspercentage in verband met de indexering van het maatmanloon. Dit resulteert ongewijzigd in een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65-80%.
Standpunt eiser
4. Eiser voert aan dat zijn beperkingen zijn onderschat. Op advies van een werkcoach van verweerder heeft eiser aangegeven dat zijn gezondheid is verslechterd. Na een herbeoordeling is hij echter meer arbeidsgeschikt bevonden dan voorheen. Volgens eiser zijn zijn klachten niet verbeterd, maar juist toegenomen. Er is geen aanwijzing dat de gezondheidstoestand van eiser zou zijn verbeterd sinds de laatste beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Ook de gestelde urenbeperking van 25 uur per week is volgens eiser niet gemotiveerd. Eiser voert verder aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat hij zowel in de primaire fase als in bezwaar niet is gezien tijdens een fysiek spreekuur, maar is volstaan met een telefonische hoorzitting. Gelet op de beperkingen, de functieomschrijvingen en de daarbij behorende belastingen kan eiser de geselecteerde functies niet uitoefenen.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank beoordeelt of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per datum in geding juist heeft vastgesteld. Daartoe dient de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden te toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is om de geselecteerde functies te verrichten.
6. Uitgangspunt is dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank gaat hieronder in op de vraag of de opgestelde medische en arbeidskundige rapportages voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
Zorgvuldigheid verzekeringsgeneeskundig onderzoek
7.1
De Centrale Raad van Beroep (de Raad) heeft in zijn uitspraak van 23 juni 2021 [1] bepaald dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar meebrengt dat in een geval waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist en waarin in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, als uitgangspunt geldt dat in de fase van bezwaar de betrokkene door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht en er dus feitelijk sprake is van een contact met deze verzekeringsarts. Van een spreekuurcontact kan in zo een situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
7.2
Vaststaat dat eiser in de gehele WIA-procedure niet is gezien op een spreekuur. In de primaire fase is er een telefonisch spreekuurcontact geweest met een arts van verweerder. In bezwaar heeft er telefonisch contact plaatsgevonden met de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een hoorzitting. De hierboven genoemde uitspraak van de Raad betekent voor deze zaak dan ook dat van een zorgvuldig medisch onderzoek alleen sprake kan zijn als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat een spreekuurcontact in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie geen toegevoegde waarde heeft.
7.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat een fysiek spreekuur niet nodig is om te komen tot een volledige heroverweging. De primaire arts heeft eiser op 1 oktober 2019 op een fysiek spreekuur gezien en lichamelijk onderzocht. Een nieuw lichamelijk onderzoek in de huidige WIA-beoordeling is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet van toegevoegde waarde, omdat er veel recente brieven van behandelaren aanwezig zijn met recente onderzoeksbevindingen. Meer relevante medische gegevens over de datum in geding zijn volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet te realiseren. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de hoorzitting van
10 november 2021 met eiser en zijn gemachtigde van destijds besproken dat hij geen noodzaak zag om eiser zelf fysiek te onderzoeken, gelet op de aanwezige informatie in het dossier van de behandelend sector. Eiser en gemachtigde hebben toen aangegeven dat ze zich konden vinden in deze visie.
7.4
De motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor het achterwege laten van een fysiek spreekuurcontact acht de rechtbank voldoende. Uit het dossier blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beschikbare medische informatie heeft meegenomen bij zijn beoordeling. De beschikbare informatie van de behandelend sector is uitgebreid en ligt dicht bij de datum in geding. De rechtbank ziet in de beschikbare medische stukken en hetgeen door eiser is aangevoerd geen aanleiding voor twijfel aan het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een spreekuurcontact in dit geval geen toegevoegde waarde heeft. Er wordt dan ook voldaan aan het zorgvuldigheidsvereiste, zoals de Raad dat in de hiervoor genoemde uitspraak heeft neergelegd. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
Beperkingen en de FML
8.1
Daarnaast is in geschil of verweerder de beperkingen en de FML juist heeft vastgesteld. Eiser voert aan dat hij artrose in zijn handen heeft. Ten onrechte zijn er volgens hem geen beperkingen aangenomen bij het gebruiken van handen en vingers en werken met toetsenbord of muis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit de röntgenfoto van de handen van 11 mei 2021 blijkt dat er een geringe slijtage in de handen is, waardoor eiser is aangewezen op het vermijden van frequent zware fysieke belasting. Hierin voorziet de FML reeds. De rechtbank kan deze motivering volgen. Eiser heeft geen medische gegevens ingebracht die dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel trekken.
8.2
In de FML wordt beschreven dat eiser zo nodig gedurende het grootste deel van de werkdag kan zitten (niet meer dan 8 uur) mits hij de mogelijkheid heeft om te vertreden. Eiser voert aan dat dit beoordelingspunt niet klopt, omdat vertreden geen waarborg is voor het wisselen van houding. Volgens eiser is vertreden iets dat je naar eigen inzicht, in je eigen tijd moet kunnen doen. Dat eiser in het dagelijks leven meer zit dan dat hij staat of loopt is geen argument waarom hij zoveel uur zou kunnen zitten. Eiser heeft dit standpunt niet met medische stukken onderbouwd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dit punt te twijfelen.
8.3
Eiser voert verder aan dat het beoordelingspunt 4.2 ‘Localisatie beperkingen’ niet juist is. In de FML is een localisatiebeperking links (4.2.2) opgenomen, met de toelichting: “met name de linker heup”. Volgens eiser schrijft het CBBS [2] -systeem voor dat bij tweezijdige localisatiebeperkingen de meest ernstige moet worden geselecteerd. In de FML had volgens eiser daarom 4.3 (de rechtbank begrijpt 4.2.3: tweezijdig) moeten worden aangekruist, zodat functies worden geselecteerd die geschikt zijn in geval van tweezijdige beperkingen. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat de drie geselecteerde functies niet scoren op beoordelingspunt 4.2. Uit de toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 november 2021 blijkt voorts dat bij beperkingen op het beoordelingspunt 4.2 functies zonder signalering worden geaccepteerd in CBBS en zodoende ook aan de arbeidsdeskundige worden gepresenteerd. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Uit het resultaat functiebeoordeling blijkt dat geen van de drie geselecteerde functies een functiebelasting op punt 4.2 kennen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
8.4
Ten aanzien van de verzochte verdergaande urenbeperking overweegt de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom daar geen aanleiding voor wordt gezien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van
10 januari 2022 aangegeven dat de geduide functies al niet zwaar belastend zijn, omdat er veel fysieke beperkingen zijn gesteld in de FML. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen aanleiding om een sterkere urenbeperking in te stellen, omdat de huidige urenbeperking al opvallend sterk is. Eiser heeft ook niet met medische stukken onderbouwd waarom een verdergaande urenbeperking aangenomen moet worden.
8.5
De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding om aan de bevindingen en het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen en gaat daarom uit van de juistheid van de aangenomen beperkingen in de FML van 9 mei 2021. De beroepsgrond voor het aannemen van verdergaande beperkingen in de FML slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
9.1
Eiser heeft aangevoerd dat hij gelet op zijn beperkingen niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. De rechtbank stelt voorop dat, voor zover eiser heeft aangevoerd dat hij meer beperkt moet worden geacht, wordt verwezen naar de bespreking van de medische gronden. Dit betekent dat uitgegaan moet worden van de beperkingen zoals in de FML van 9 mei 2021 weergegeven. De rechtbank is niet gebleken dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geduide functies in medisch opzicht voor eiser niet passend zouden zijn. Daar waar sprake is van signaleringen en mogelijke overschrijdingen, heeft deze arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd waarom de geduide functies geschikt zijn voor eiser. De rechtbank concludeert daarom ook dat het bestreden besluit ook op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie
10. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag. Verweerder heeft de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 19 mei 2021 op goede gronden vastgesteld op 69,28%.
11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenvergoeding of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.G.A. Karregat, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:1491).
2.Het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem.