Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 15 december 2021. De rechtbank heeft de zaak behandeld in twee zittingen, op 1 februari en 12 april 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld. De raadsvrouw voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege de dreiging voor de opgeëiste persoon in de Poolse detentie. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de detentieomstandigheden geen belemmering vormden voor de overlevering.
De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen eerder beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar voor onmenselijke behandeling was. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve gegevens waren die een verandering in de situatie aantoonden. De rechtbank oordeelde dat de stelling van de raadsvrouw over de veiligheid van de opgeëiste persoon in detentie niet voldoende was om de overlevering te weigeren. Daarnaast werd vastgesteld dat er geen individuele reële gevaren waren die de overlevering in de weg stonden, ondanks de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.