ECLI:NL:RBAMS:2022:2945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
13/752380-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en recht op een eerlijk proces

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 15 december 2021. De rechtbank heeft de zaak behandeld in twee zittingen, op 1 februari en 12 april 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de detentieomstandigheden in Polen beoordeeld. De raadsvrouw voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd vanwege de dreiging voor de opgeëiste persoon in de Poolse detentie. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de detentieomstandigheden geen belemmering vormden voor de overlevering.

De rechtbank heeft de detentieomstandigheden in Polen eerder beoordeeld en vastgesteld dat er geen reëel gevaar voor onmenselijke behandeling was. De rechtbank concludeerde dat er geen objectieve gegevens waren die een verandering in de situatie aantoonden. De rechtbank oordeelde dat de stelling van de raadsvrouw over de veiligheid van de opgeëiste persoon in detentie niet voldoende was om de overlevering te weigeren. Daarnaast werd vastgesteld dat er geen individuele reële gevaren waren die de overlevering in de weg stonden, ondanks de structurele gebreken in de Poolse rechtsorde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij de uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752380-21
RK nummer: 21/6722
Datum uitspraak: 26 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 oktober 2021 door
the Regional Court in Przemysl(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1985
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
gedetineerd [detentieplaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 1 februari 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting en het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van de rechtbank van 14 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5051.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Ook heeft zij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor 60 dagen verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om de hiervoor genoemde uitspraak van het HvJ EU af te wachten en zij daarom nog niet over de verzochte overlevering kan beslissen.
Zitting 12 april 2022
De behandeling van de vordering is hervat en het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door haar raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforcable detention order of the regional Court in Jaroslaw from the day 26nd May 2020 year, file number II Kp 157/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Detentieomstandigheden

Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon wordt bedreigd en zij haar leven niet zeker is in een detentie-instelling in Polen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden niet aan overlevering in de weg staan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank hanteert bij de toetsing van het verweer het kader, zoals dat is gegeven door het HvJ EU in het arrest van 5 april 2016, ECLI:EU:C:2016:198 (Aranyosi en Căldăraru).
De rechtbank heeft eerder naar aanleiding van overleveringsverzoeken uit Polen de detentieomstandigheden aldaar beoordeeld, waarbij, onder meer in haar uitspraak van 22 oktober 2018 [1] is vastgesteld dat uit de beschikbare gegevens over de algemene detentieomstandigheden in Polen niet blijkt van een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling zoals bedoeld in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Er zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over detentieomstandigheden in Polen door de raadsvrouw naar voren gebracht – of bij de rechtbank ambtshalve bekend – die duiden op een verandering in de situatie. Nu geen algemeen gevaar kan worden vastgesteld, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of een dergelijk gevaar concreet voor de opgeëiste persoon geldt. De stelling dat de opgeëiste persoon haar leven niet zeker is in detentie in Polen, kan daarom niet leiden tot het niet toestaan van de overlevering.
De rechtbank verwerpt het verweer.

6.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van dat grondrecht. [3]

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Przemysl(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 5.1.
3.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (