ECLI:NL:RBAMS:2022:2920

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/13/702652 / HA ZA 21-505
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen uit hoofde van wanprestatie en bestuurdersaansprakelijkheid met betrekking tot schijn van volmachtverlening en schadevergoeding

In deze zaak vorderde de eiseres, Akarteks Tekstil Ürünleri Sanayi Pazarlama ve Dış Ticaret Limited Şirketi, schadevergoeding van de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] B.V. en andere vennootschappen, op basis van wanprestatie en bestuurdersaansprakelijkheid. De rechtbank Amsterdam oordeelde dat er sprake was van een koopovereenkomst tussen Akarteks en [gedaagde sub 1], waarbij [gedaagde sub 1] haar betalingsverplichtingen niet nakwam. Akarteks vorderde een schadevergoeding van € 689.003,37, alsook ontbinding van de koopovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat Akarteks gerechtigd was de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden en dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk was voor de schade die Akarteks had geleden. De rechtbank wees de vorderingen van Akarteks toe, met uitzondering van de vordering met betrekking tot een proforma factuur, die werd afgewezen. De rechtbank oordeelde ook over de aansprakelijkheid van de bestuurders van [gedaagde sub 1], maar wees deze vorderingen af op basis van de Beklamelnorm en de Ontvanger/Roelofsen-norm. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden in de proceskosten moesten worden veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/702652 / HA ZA 21-505
Vonnis van 4 mei 2022
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
AKARTEKS TEKSTİL ÜRÜNLERI SANAYİ PAZARLAMA VE DIŞ TİCARET LİMİTED ŞİRKETİ,
gevestigd te Istanboel (Turkije),
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J. Verstoep te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[gedaagde sub 4] AG,
gevestigd te [vestigingsplaats] ( [land] ),
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats] ( [land] ),
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. Z. Jurdik-Kliment te Groningen.
Partijen worden hierna Akarteks en [gedaagden] genoemd. [gedaagden] worden afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] , [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] genoemd. Gedaagden in conventie 2 tot en met 5 worden hierna gezamenlijk [gedaagden sub 2 tot en met 5] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 mei 2021, met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in voorwaardelijke conventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens akte overlegging productie tevens akte houdende wijziging van eis,
- de antwoordakte wijziging van eis, tevens uitlating productie,
- de akte overlegging producties van Akarteks,
- het e-mailbericht van 10 maart 2022 van de griffie namens de behandelend rechter, met de aankondiging van vragen die tijdens de mondelinge behandeling aan de orde zullen komen.
- het proces-verbaal van de op 15 maart 2022 gehouden mondelinge behandeling en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Akartaks drijft een onderneming in de verkoop en levering van kleding aan winkelketens.
2.2.
[gedaagde sub 1] maakt deel uit van de groep van vennootschappen die zich bezighouden met de na te noemen doorstart van de [winkelketen] -formule. (Middellijk) bestuurders van [gedaagde sub 1] zijn [gedaagden sub 2 tot en met 5] , en wel in de volgorde van [gedaagde sub 2] , haar moedervennootschap [gedaagde sub 3] , dier moedervennootschap [gedaagde sub 4] en uiteindelijk [gedaagde sub 5] . [vennootschap] (hierna: [vennootschap] ), gevestigd in [land] , en [vennootschap 2] (hierna: [vennootschap 2] ) zijn eveneens vennootschappen van [gedaagde sub 5] .
2.3.
Op 7 augustus 2020 zijn verschillende vennootschappen behorende tot modeketen [modeketen] (hierna: [modeketen] ) in staat van faillissement verklaard. De gefailleerde (Nederlandse) [modeketen] -vennootschappen verzorgden binnen de groep de ontwerpen en verkopen van verschillende merken/formules in Nederland en Duitsland, waaronder [winkelketen] . De heer [betrokkene] maakte deel uit van het management van [modeketen] in de functie van
[functie] .
2.4.
Na een biedingsproces heeft [vennootschap] op 4 september 2020 overeenstemming bereikt met de curatoren van [modeketen] over de overname van bepaalde activa van de gefailleerde vennootschappen, waaronder de [winkelketen] -formule (hierna ook: de doorstart). In de voorbereiding hierop zijn op 3 september 2020 [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] opgericht.
2.5.
In het kader van de doorstart zijn de werknemers van [modeketen] , onder wie [betrokkene] en mevrouw [betrokkene 2] , in elk geval tot en met 20 september 2020 bij de failliete [modeketen] -vennootschappen in dienst gebleven.
2.6.
[betrokkene 2] heeft op 4 september 2020 een e-mailbericht, dat was ondertekend door [betrokkene] als
[functie]van [gedaagde sub 2] (de rechtbank en partijen begrijpen: [gedaagde sub 2] ), aan Akarteks verstuurd waarin wordt gewezen op een persbericht in de bijlage. Dit persbericht luidt - voor zover hier relevant - als volgt:
“(..)
Nieuwe eigenaar
[winkelketen] , [modemerk] (..) zullen worden ondergebracht in de nieuwe holdingmaatschappij [gedaagde sub 2] . De holdingmaatschappij is onderdeel van [gedaagde sub 4] van (..) [gedaagde sub 5] . (..)
Managementteam
De nieuwe Nederlandse modegroep zal geleid worden door een vierkoppige directie:
(..) Managing Director, (..) [betrokkene 3] , [functie] (..) [betrokkene] , [functie] (..). Dit viertal zal de dagelijkse leiding over het bedrijf volledig in handen krijgen (..).”
2.7.
In de periode van 4 september 2020 tot en met 17 september 2020 is veelvuldig contact geweest tussen [betrokkene] , via zijn e-mailadres met de extensie [estensie] , en Akarteks over de afname van door Akarteks reeds geproduceerde en nieuw te produceren goederen, alle van het merk [winkelketen] .
2.8.
Een e-mail van [betrokkene] aan Akarteks van 16 september 2020 luidt - voor zover hier relevant - als volgt:
“Although I really appreciate your kind willingness to find a solution, we have no deal yet as my proposal was about finished/ready goods and the unfinished goods as a total package as stated in my previous e-mails and cannot been considered as 2 separate deals, sorry. I will send you a new VVC Invitation for tomorrow and hopefully we can agree on the total package. (..)”
2.9.
Per e-mail van 17 september 2020 heeft [betrokkene 2] , met kopie aan [betrokkene] , het volgende aan Akarteks bericht:
“As per your telephone conversation with [ [betrokkene] , rb], please find enclosed overview with the agreements made.
We hereby confirm that this is our final deal and we will not come back on this in a latter stage.
(..) Please also find enclosed the billing & shipping instructions. (..)”
2.10.
De bijlage bij de e-mail luidt - voor zover hier relevant - als volgt:

PLEASE EMAIL YOUR INVOICES TO THE SPECIFIED EMAIL ADDRES PER BRAND AS GIVEN BELOW:
[winkelketen]
Brand/entity name [gedaagde sub 2] BV
SHIPPING ADDRESS(..) [adres]
INVOICING NAME & ADDRESS
Name [vennootschap 2]
Address (..) [vestigingsplaats] (..)
Brand reference [gedaagde sub 2] [winkelketen] BV
Invoice mailed to: [e-mailadres] (..)”
2.11.
Per e-mail van 17 september 2020 heeft Akarteks een eerste factuur (invoice) van 15 september 2020 ter waarde van € 79.860,83 (hierna: factuur 1) aan [e-mailadres] verstuurd. De factuur vermeldt 15 oktober 2020 als betaaldatum.
2.12.
Per e-mail van 12 oktober 2020 heeft Akarteks een tweede factuur van diezelfde datum (12 oktober 2020) ter waarde van € 147.585,25 (hierna: factuur 2) aan [e-mailadres] verstuurd.
2.13.
Akarteks heeft daarnaast een
proforma invoicevan 12 oktober 2020 ter waarde van € 448.149,75 verstuurd aan [vennootschap 2] en [gedaagde sub 1] (hierna: factuur 3).
2.14.
Per e-mail van 13 oktober 2020 verstuurd door [betrokkene 2] heeft [gedaagde sub 5] aan Akarteks het volgende geschreven:
“(..) Dear Business Partner,
Herewith I would like to inform you that (..) [betrokkene] – Buying & Supply Chain Director – has decided, in consultation with the undersigned, to step down as member of the board of directors of [gedaagde sub 2] Fashion and to leave the company with immediate effect. The basis for this is the fact that since the start on the 4th of September 2020, the scope, size and goals of the organization have changed in such a way that a different management is more appropriate. I would like to thank (..) [betrokkene] (..).
That means that from now on Mr. (..) [betrokkene 4] is responsible for [functie] at [gedaagde sub 2] Fashion and to be contacted at [e-mailadres, rb].”
2.15.
Bij brieven van 19 en 23 oktober 2020 heeft de advocaat van Akarteks [gedaagde sub 1] gesommeerd om facturen 1 en 2 binnen drie dagen te voldoen. In de laatstgenoemde brief heeft Akarteks daarbij aangezegd dat zij het faillissement van [gedaagde sub 1] zal aanvragen als betaling zou uitblijven.
2.16.
Bij verzoekschrift van 28 oktober 2020 heeft Akarteks het faillissement van [gedaagde sub 1] en [vennootschap 2] aangevraagd.
2.17.
Per e-mail van 29 oktober 2020 heeft [betrokkene 4] aan Akarteks het volgende geschreven:
“(..) We have made an offer to your lawyer of as discount of 60%. We have not heard anything about it. So, we will pay imm. If we have the correct invoices.
Please push you finance department for the correct documents in order we can pay. (..)”
2.18.
Op 14 december 2020 zijn op last van de overheid alle niet-essentiële winkels vanwege corona gesloten en deze sluiting heeft geduurd tot 28 april 2021 (hierna: de coronasluiting).

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Akarteks vordert de rechtbank - na wijziging van eis, en enigszins samengevat - bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde sub 1] te veroordelen om aan Akarteks te betalen het bedrag van de geleden schade, en dit bedrag te begroten op € 689.003,37, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de factuur, althans de datum van betekening van de dagvaarding;
de koopovereenkomst van 17 september 2020 in dier voege gedeeltelijk te ontbinden dat Akarteks met terugwerkende kracht per 5 november 2020, althans per direct geheel van haar verplichting tot het produceren en leveren van nieuwe goederen is bevrijd;
te verklaren voor recht dat [gedaagden sub 2 tot en met 5] hoofdelijk jegens Akarteks gehouden zijn tot vergoeding van alle door Akarteks geleden schade;
[gedaagden sub 2 tot en met 5] hoofdelijk te veroordelen om aan Akarteks te betalen het bedrag van de geleden schade, en dit bedrag te begroten op € 689.003,37, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de factuur, althans de datum van betekening van de dagvaarding;
[gedaagden] . hoofdelijk te veroordelen om aan Akarteks te betalen een bedrag van € 3.824,46 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de koopovereenkomst, althans van de eerste sommatie, althans van betekening van de dagvaarding;
[gedaagden] . hoofdelijk, althans [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 5] hoofdelijk, althans [gedaagde sub 1] en één van [gedaagden sub 2 tot en met 5] . hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, te betalen binnen 3 dagen na het in deze te wijzen vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet aan die veroordeling binnen de gestelde termijn is voldaan.
3.2.
Akarteks legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Akarteks en [gedaagde sub 1] hebben een overeenkomst gesloten. [gedaagde sub 1] heeft haar betalingsverplichtingen uit dien hoofde niet binnen de op de factuur 1, factuur 2 en de latere sommatie gestelde termijn voldaan, en verkeerde daardoor op 15 oktober respectievelijk 23 oktober 2020 in verzuim. Op grond hiervan heeft Akarteks de productie van de nieuw te produceren goederen opgeschort en vordert zij de koopovereenkomst voor dat deel te ontbinden.
3.3.
Voorts zijn [gedaagden sub 2 tot en met 5] aansprakelijk als (indirect) bestuurders van [gedaagde sub 1] , in de eerste plaats omdat zij namens [gedaagde sub 1] verplichtingen zijn aangegaan, terwijl zij wisten of redelijkerwijs hadden moeten begrijpen dat [gedaagde sub 1] niet, of niet binnen een redelijke termijn, aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de schade van Akarteks. Immers, [gedaagde sub 5] heeft in rechte erkend dat [gedaagde sub 1] zowel ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst als later tijdens de faillissementszitting, niet meer was dan een lege huls en dat [gedaagde sub 1] geen baten en ook geen schulden heeft.
In de tweede plaats omdat [gedaagden sub 2 tot en met 5] . hebben bewerkstelligd en/of toegelaten dat [gedaagde sub 1] geen verhaal zou bieden. [gedaagde sub 1] was afhankelijk voor externe financiering en [gedaagden sub 2 tot en met 5] hebben er niet voor zorggedragen dat [gedaagde sub 1] van financiële middelen was of werd voorzien om de koopovereenkomst na te komen.
3.4.
Daarnaast is [gedaagde sub 5] aansprakelijk op grond van artikel 2.11 Burgerlijk Wetboek (BW), waarbij de aansprakelijkheid door de keten van bestuurders wordt doorgestoten tot aan de bestuurder-natuurlijk persoon, in dit geval [gedaagde sub 5] . [gedaagde sub 5] is tevens aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW.
3.5.
[gedaagden] voeren verweer
.Zij betwisten dat [betrokkene] of [betrokkene 2] bevoegd waren en/ of de opdracht hadden gekregen om namens [gedaagde sub 1] overeenkomsten te sluiten althans dat Akarteks daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen.
3.6.
[gedaagden] betogen daarnaast dat enige tekortkoming in de nakoming hen niet kan worden toegerekend in de zin van artikel 6:75 BW. Hiertoe wijzen zij op de corona-sluiting per 14 december 2020, die niet voorzienbaar was. Daarnaast heeft Akarteks direct nadat [gedaagde sub 1] op de hoogte raakte van de vordering van Akarteks, het faillissement van [gedaagde sub 1] aangevraagd, en daarmee bewerkstelligd dat nakoming van enige vermeende vordering ernstig werd bemoeilijkt. [gedaagden] betwisten de gestelde kosten die verband houden met de goederen op Factuur 3.
3.7.
Van bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagden sub 2 tot en met 5] . is geen sprake, omdat: (i) [gedaagden sub 2 tot en met 5] geen verplichting zijn aangegaan; (ii) het op het moment van aangaan van de vermeende overeenkomst niet voorzienbaar was dat [gedaagde sub 1] deze niet zou kunnen nakomen; (iii) [gedaagden sub 2 tot en met 5] nimmer verhaal hebben gefrustreerd; en (iv) causaal verband ontbreekt. De schade is namelijk veroorzaakt door het faillissement van [modeketen] en de corona-sluiting. Bovendien heeft Akarteks nakoming zelf gefrustreerd door een faillissementsrekest in te dienen en tegen de afwijzing daarvan in hoger beroep te gaan.
3.8.
[gedaagde sub 5] is niet aansprakelijk als indirect bestuurder van [gedaagde sub 1] . Artikel 2:11 BW is niet van toepassing, omdat [gedaagde sub 5] woonachtig is in [land] en hij bestuurder is van een [land] vennootschap.
3.9.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in voorwaardelijke reconventie
3.10.
[gedaagde sub 1] vordert:
indien en voor zover een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [gedaagde sub 1] en Akarteks, deze overeenkomst te ontbinden,
met veroordeling van Akarteks in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.11.
[gedaagde sub 1] legt aan haar vordering ten grondslag dat zich een onvoorziene omstandigheid in de zin van art. 6:258 BW heeft voorgedaan, namelijk de corona-sluiting per 14 december 2020, waardoor [gedaagde sub 1] in de situatie is komen te verkeren dat zij de vermeende overeenkomst niet kan nakomen.
3.12.
Akarteks voert verweer. Zij betwist dat sprake is van een onvoorziene omstandigheid, althans dat de coronasluiting van dien aard is dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen ongewijzigde instandhouding van de koopovereenkomst mag worden verwacht.
3.13.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
toepasselijk recht
4.1.
Omdat sprake is van een geschil met internationale aspecten ligt allereerst de vraag voor welk recht op de verschillende onderwerpen van het geschil van toepassing is. Partijen hebben zich hier ieder gemotiveerd over uitgelaten. Geen van partijen stelt dat op enig moment een rechtskeuze is gemaakt.
i.
koopovereenkomst
4.2.
De (gestelde) overeenkomst betreft een koopovereenkomst met betrekking tot roerende zaken gesloten tussen contractspartijen die zijn gevestigd in staten die beide zich hebben gebonden aan het Weens Koopverdrag, terwijl de uitzondering van de consumentenkoop zich hier niet voordoet en er ook geen sprake van is dat partijen het verdrag uitdrukkelijk of stilzwijgend hebben uitgesloten. Dit heeft tot gevolg dat de bepalingen van het het Weens Koopverdrag van toepassing zijn op de onderhavige koopovereenkomst.
4.3.
Voor onderwerpen die niet door het Weens Koopverdrag worden geregeld, volgt het toepasselijke recht uit de regels van de Verordening (EG) van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (artikel 7 lid 2 van het Weens Koopverdrag). Op grond van artikel 4 lid 1 sub a Rome I wordt de koopovereenkomst beheerst door het recht van het land waar de verkoper zijn gewone verblijfplaats heeft, in dit geval Turkije. Dit betekent dat, voor zover onderwerpen die in dit geschil aan de orde komen niet zijn geregeld in het Weens Koopverdrag, deze op grond het genoemde artikel van Rome I in beginsel worden beheerst door Turks recht.
ii.
vertegenwoordiging
4.4.
Artikel 21 Rome I laat echter toepassing van eerdere verdragen waarbij Nederland partij is onverlet. Dit heeft tot gevolg dat de vraag welk recht van toepassing is op de (on)bevoegde vertegenwoordiging aan de hand van de conflictregels van het op 14 maart 1978 te ’sGravenhage tot stand gekomen Verdrag betreffende het toepasselijke recht op vertegenwoordiging (hierna: Haags Vertegenwoordigingsverdrag) moet worden beantwoord (artikel 10:125 BW in samenhang met artikel 1 Haags Vertegenwoordigingsverdrag).
4.5.
Indien partijen zoals in dit geval geen rechtskeuze hebben gemaakt, moet het toepasselijke recht in de verhouding tussen de vertegenwoordigde en de derde worden bepaald aan de hand van artikel 11 Haags Vertegenwoordigingsverdrag. Ingevolge lid 1 van dat artikel wordt de rechtsverhouding beheerst door het interne recht van de Staat waarin de vertegenwoordiger (in dit geval [betrokkene] ) zijn kantoor had. [betrokkene] had zijn kantoor onbetwist in Nederland. De hierna te bespreken schijn van volmachtverlening moet dan ook naar Nederlands recht worden beoordeeld.
iii.
onrechtmatige daad
4.6.
Verordening (EG) Nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (hierna: Rome II) bepaalt in artikel 1 lid 2 sub d, dat uitgesloten van het toepassingsgebied van de verordening zijn niet-contractuele verbintenissen die voortvloeien uit het recht inzake vennootschappen, en rechtspersonen, zoals (…) de persoonlijke aansprakelijkheid van de vennoten en de leden van de organen voor de schulden van de rechtspersoon.
4.7.
In artikel 10:159 BW is echter bepaald dat op verbintenissen die buiten de werkingssfeer van Rome II en de ter zake geldende verdragen vallen en die als onrechtmatige daad kunnen worden aangemerkt, de bepalingen van de Rome II van overeenkomstige toepassing zijn. Hieruit volgt dat toch de bepalingen van Rome II van toepassing zijn. In beginsel wijst Rome II kort gezegd het recht van het land waar de schade zich voordoet aan (artikel 4 lid 1), in dit geval Turkije, tenzij uit de omstandigheden blijkt dat de onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander land (artikel 4 lid 3), dan geldt het recht van dat land. Deze uitzondering doet zich hier voor. Immers bestaat in dit geval een nauwere band met Nederland, omdat het bestuurlijk handelen en/of nalaten volgens de vordering van Akarteks is gepleegd door een in Nederland gevestigde besturende vennootschap, waarvan de uiteindelijke (middellijke) bestuurder-natuurlijk persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, terwijl het handelen bovendien betrekking heeft op goederen die in Nederland zouden worden geleverd ten behoeve van een in Nederland gevestigde vennootschap. Vanwege deze nauwere band met Nederland is Nederlands recht van toepassing op de gestelde onrechtmatige daad en bestuurdersaansprakelijkheid.
4.8.
Met inachtneming van het voorgaande zal de rechtbank de verschillende vorderingen van Akarteks beoordelen.
schijn van volmachtverlening
4.9.
Akarteks baseert haar vorderingen op een koopovereenkomst met [gedaagde sub 1] met betrekking tot reeds geproduceerde en nieuw te produceren goederen. Daarbij was de afspraak dat de goederen zouden worden betaald voorafgaand aan het transport. Voor deze overeenkomst en de totstandkoming daarvan heeft Akarteks verwezen naar het e-mailbericht van [betrokkene 2] van 17 september 2020 (2.9). Voor haar stelling dat [gedaagde sub 1] als partij bij de overeenkomst heeft te gelden heeft Akarteks verwezen naar de bijlage bij dit e-mailbericht (2.10). [gedaagde sub 1] heeft deze overeenkomst betwist, in die zin dat zij gemotiveerd stelt dat [betrokkene 2] noch [betrokkene] [gedaagde sub 1] rechtsgeldig konden vertegenwoordigen. Hiertegenover beroept Akarteks zich op de schijn van volmachtverlening. Nu zoals overwogen Nederlands recht van toepassing is op de vertegenwoordiging, dient dit beroep te worden beoordeeld aan de hand van artikel 3:62 lid 1 BW.
4.10.
Uit de rechtspraak van de Hoge Raad over artikel 3:61 lid 2 BW (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2017:142) volgt dat uitgangspunt is dat voor toerekening van schijn van volmachtverlening aan de vertegenwoordigde ook plaats kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening aan de in werkelijkheid onbevoegde tussenpersoon op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Dit risicobeginsel gaat niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon. Er moet sprake zijn van feiten of omstandigheden die de onbevoegd vertegenwoordigde betreffen en die rechtvaardigen dat laatstgenoemde in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt.
4.11.
In dit geval is, in de periode voorafgaand aan (de datum van) de overeenkomst, door [betrokkene] als
[functie]van [gedaagde sub 2] een persbericht aan Akarteks toegestuurd, waarin namens [gedaagde sub 2] onder meer wordt gecommuniceerd:
- dat de [gedaagde sub 3] -groep van [gedaagde sub 5] de nieuwe eigenaar is van onder andere [winkelketen] ;
- dat de nieuwe Nederlandse modegroep zal worden geleid door een vierkoppige directie, onder meer bestaande uit [betrokkene] als [functie] (..), en dat dit viertal volledig de dagelijkse leiding over het bedrijf in handen zal krijgen.
4.12.
Enkele weken later, op 17 september 20202, heeft [betrokkene 2] onder verwijzing naar een telefoongesprek tussen Akarteks en [betrokkene] , de overeenkomst per e-mail aan Akarteks bevestigd.
4.13.
Vervolgens heeft [gedaagde sub 5] een maand later, per e-mail van 13 oktober 2020 aan Akarteks bericht dat [gedaagde sub 2] afscheid van [betrokkene] zal nemen en dat hij zal worden opgevolgd door [betrokkene 4] . Deze [betrokkene 4] heeft weer twee weken later, bij e-mail van 29 oktober 2020 aan Akarteks aangegeven te willen betalen bij toezending van de juiste facturen. Noch [gedaagde sub 5] noch [betrokkene 4] hebben daarbij de door Akarteks gestelde overeenkomst of de bevoegdheid van [betrokkene] om deze namens [gedaagde sub 2] te sluiten betwist.
4.14.
Resumerend geldt dat [gedaagde sub 2] , de bestuurster van [gedaagde sub 1] , eerst [betrokkene] heeft gepresenteerd als één van de directeuren met de volledige dagelijkse leiding over [gedaagde sub 2] , dat [betrokkene] vervolgens de overeenkomst met Akarteks heeft gesloten, en dat [gedaagde sub 2] daarna in haar contacten met Akarteks niets naar voren heeft gebracht wat Akarteks aanleiding zou hebben kunnen geven om de bevoegdheid van [betrokkene] om [gedaagde sub 1] te vertegenwoordigen te betwijfelen.
4.15.
Onder die omstandigheden, die voor risico van [gedaagde sub 1] komen, mocht Akarteks er gerechtvaardigd op vertrouwen dat [gedaagde sub 1] aan [betrokkene] een toereikende volmacht had verleend om haar te vertegenwoordigen en de gestelde overeenkomst te sluiten. Nu het verweer van [gedaagde sub 1] faalt, komt de gestelde overeenkomst vast te staan.
gedeeltelijke ontbinding (vordering II)
4.16.
Beide partijen vorderen de overeenkomst te ontbinden. Ontbinding van de koopovereenkomst is een onderwerp dat wordt geregeld in het Weens Koopverdrag.
4.17.
Artikelen 64 en 64 van het Weens Koopverdrag noemen de gevallen waarin de verkoper de overeenkomst kan ontbinden. Voor zover hier van belang, kan de verkoper de overeenkomst ontbinden indien de koper tekortschiet in de nakoming van zijn betalingsverplichting uit de overeenkomst of het Weens Koopverdrag indien die tekortkoming een wezenlijke tekortkoming oplevert. Artikel 25 van het Weens Koopverdrag omschrijft wanneer van een wezenlijke tekortkoming sprake is. Dat is het geval indien deze leidt tot zodanige schade voor de andere partij, dat haar in aanmerkelijke mate wordt onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mag verwachten, waarbij deze schade voor de tekortschietende partij redelijkerwijs voorzienbaar moet zijn.
4.18.
In dit geval kan als onbetwist worden vastgesteld dat [gedaagde sub 1] is haar betalingsverplichtingen uit de overeenkomst ter zake factuur 1 en factuur 2 niet binnen de op factuur 1 en de beide sommaties gestelde termijnen (15 respectievelijk 23 oktober 2020) is nagekomen. Gelet hierop, en in aanmerking genomen dat het hierbij gaat om facturen van substantiële waarde, is aan Akarteks in aanmerkelijke mate onthouden wat zij uit hoofde van de overeenkomst mocht verwachten, terwijl de schade die daaruit voortvloeit voor [gedaagde sub 1] redelijkerwijs voorzienbaar was. Conclusie is dat er sprake is van een wezenlijke tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst door [gedaagde sub 1] als bedoeld in artikel 25 van het Weens Koopverdrag. Op grond hiervan was op dat moment bovendien te voorzien dat één van de partijen zich schuldig zal maken aan een wezenlijke tekortkoming ter zake van de
toekomstigeverplichtingen uit de overeenkomst zoals bedoeld in artikel 72 lid 1 van het Weens Koopverdrag. Akarteks is daarom bevoegd de overeenkomst voor dat deel, te weten de verplichtingen met betrekking tot het produceren en leveren van nieuwe goederen, gedeeltelijk te ontbinden, met dien verstande dat artikel 26 van het Weens Koopverdrag bepaalt dat een verklaring van ontbinding uitsluitend geldig is indien zij geschiedt door middel van een kennisgeving aan de andere partij. Die verklaring is vormvrij, en hebben partijen in deze procedure over en weer aan elkaar gedaan. Een en ander betekent dat de rechtbank de overeenkomst op de door Akarteks voorgestane wijze gedeeltelijk zal ontbinden.
4.19.
Deze gedeeltelijke ontbinding (niet meer hoeven nakomen door partijen) doet, anders dan [gedaagden] . lijken te betogen, niet af aan de eventuele mogelijkheid van schadevergoeding.
schadevergoeding (vordering I)
4.20.
Akarteks vordert daarnaast schadevergoeding. Op grond van artikel 74 van het Weens Koopverdrag heeft een partij recht op schadevergoeding wegens een tekortkoming van de andere partij bestaande uit een bedrag gelijk aan de schade, met inbegrip van de gederfde winst. Een zodanige schadevergoeding mag evenwel niet hoger zijn dan de schade die de partij die in de nakoming is tekort geschoten bij het sluiten van de overeenkomst voorzag of had behoren te voorzien als mogelijk gevolg van de tekortkoming, gegeven de feiten die zij kende of die zij had behoren te kennen.
overmacht
4.21.
[gedaagde sub 1] stelt echter dat enige tekortkoming in de nakoming haar niet kan worden toegerekend. Hiertoe wijst zij op de door de overheid ingestelde coronasluiting per 14 december 2020, die niet voorzienbaar was. Daarnaast heeft Akarteks direct nadat [gedaagde sub 1] op de hoogte raakte van de vordering van Akarteks, het faillissement van [gedaagde sub 1] aangevraagd, en daarmee bewerkstelligd dat nakoming van enige vermeende vordering ernstig werd bemoeilijkt.
Het verweer van [gedaagde sub 1] , dat neerkomt op een beroep op overmacht als bedoeld in artikel 79 van het Weens Koopverdrag, kan niet slagen, alleen al omdat [gedaagde sub 1] zich al schuldig had gemaakt aan een wezenlijke tekortkoming in haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst, nog voordat de omstandigheden waar zij zich op beroept zich überhaupt hadden voorgedaan. Gelet daarop heeft [gedaagde sub 1] niet aangetoond dat de tekortkoming werd veroorzaakt door een verhindering die buiten haar macht lag.
begroting schade
4.22.
Akarteks berekent de schade op de hoofdsom van de facturen 1, 2 en 3, in totaal € 689.003,37.
4.23.
Naar Nederlands procesrecht geldt dat de rechtbank bij de vaststelling van de schade aan de hand van de bepalingen van het Weens Koopverdrag niet gebonden is aan de gewone regels van stelplicht en bewijslast. Dat laat onverlet dat Akarteks de feiten dient te stellen waaruit zowel kan worden afgeleid dat zij de schade, waarvan zij vergoeding vordert, heeft geleden als dat deze schade het gevolg is van de vastgestelde tekortkoming.
factuur 1 en 2
4.24.
Allereerst wijst Akarteks voor de schade op facturen 1 en 2 met een waarde van € 79.860,83 respectievelijk € 147.585,25. Akarteks heeft toegelicht dat zij op enig moment heeft besloten de goederen van factuur 1 en 2 aan een derde te verkopen, zij het dat de opbrengst daarvan ten opzichte van de factuurwaarde in totaal € 41.618,20 lager was. Dit vanwege een extra korting van € 24.259,84 die Akarteks heeft moeten geven, en het feit dat een deel van de kledingstukken met een factuurwaarde van € 17.358,36 überhaupt niet meer kon worden verkocht.
Daarnaast heeft Akarteks toegelicht omlabelingskosten en opslagkosten te hebben gemaakt, ter hoogte van € 47.516,- respectievelijk € 14.888,-. Het totale verlies op facturen 1 en 2 komt daarmee op een bedrag van € 104.022,20.
4.25.
Nu [gedaagde sub 1] deze schade, met deze omvang, had kunnen voorzien als mogelijk gevolg van de tekortkoming, gegeven de feiten die zij kende of die zij had behoren te kennen, zoals bedoeld in artikel 74 Weens Koopverdrag, en [gedaagde sub 1] deze schadepost en het causaal verband met de tekortkoming van [gedaagde sub 1] niet heeft betwist, komt het bedrag van € 104.022,20 als schade vast te staan.
factuur 3
4.26.
Daarnaast wijst Akarteks voor de schade op factuur 3. Anders dan facturen 1 en 2 betreft dit een ‘proforma invoice’, en geen daadwerkelijke factuur. Akarteks heeft toegelicht dat zij nadat betaling voor facturen 1 en 2 uitbleef, de productie van de overige goederen besloot op te schorten. Factuur 3 betreft de kosten die zij in dat kader reeds had gemaakt. Alleen de kosten voor inkoop van het benodigde productiemateriaal bedroegen al € 245.546,- (productie 11).
4.27.
[gedaagde sub 1] heeft deze schade betwist. In de eerste plaats betwist zij dat de inkoopkosten in relatie staan tot de goederen vermeld op factuur 3. De herkomst van de door [gedaagde sub 1] bijgevoegde tabel is onduidelijk, en de bijgevoegde onderliggende facturen zijn in het Turks gesteld en daardoor niet verifieerbaar.
Daarnaast betwist [gedaagde sub 1] het gestelde positieve contractsbelang. Niet kan worden vastgesteld welke kosten Akarteks nog meer had moeten maken om de goederen te produceren en te verschepen, en onbekend blijft of en zo ja welke marge zij kon verwachten ten aanzien van de goederen.
Ten slotte wijst [gedaagde sub 1] erop dat het gaat om inkoopkosten. Niet valt in te zien waarom dit productiemateriaal geen waarde meer zou vertegenwoordigen voor een groot kledingbedrijf als Akarteks, of op een andere manier zou kunnen worden ingezet dan ten behoeve van de goederen zoals genoemd op factuur 3.
4.28.
Aldus heeft [gedaagde sub 1] deze schadepost en het vereiste causaal verband met de vastgestelde tekortkoming, gemotiveerd betwist. Het had daarom op de weg van Akarteks om haar stellingen nader en concreet toe te lichten en zo mogelijk van een verifieerbare onderbouwing door middel van stukken te voorzien. Dit heeft zij evenwel nagelaten. Zij heeft louter in reactie op het derde punt van [gedaagde sub 1] aangevoerd dat de goederen niet hergebruikt zijn omdat het gaat om heel specifieke materialen, die slechts voor een beperkt seizoen, en voor een beperkt publiek geschikt zijn. Deze enkele mededeling, die dus slechts ziet op 1 van de genoemde gemotiveerde betwistingen, is onvoldoende.
4.29.
Het voorgaande leidt ertoe dat factuur 3 als schadepost integraal moet worden afgewezen.
rente
4.30.
Op grond van artikel 78 van het Weens Koopverdrag heeft Akarteks recht op rente over de prijs of van enig ander achterstallig bedrag, in dit geval de verschuldigde schade van € 117.185,70. Omdat het Weens Koopverdrag niets bepaalt over de hoogte van de verschuldigde rente en evenmin over de ingangsdatum daarvan, dient dit te worden vastgesteld naar Turks recht (zie ook rov. 4.3). Akarteks heeft hierover geen stellingen naar Turks recht betrokken, en heeft daarentegen gevorderd te veroordelen in de (Nederlandse) wettelijke handelsrente. [gedaagde sub 1] heeft ook niets gesteld over een rentepercentage naar Turks recht. Feit van algemene bekendheid is dat de rente in Turkije hoger is dan in Nederland, als gevolg van aanzienlijke inflatie. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de gevorderde rente toe te wijzen zoals opgenomen in het dictum. .
buitengerechtelijke incassokosten (vordering V)
4.31.
Akarteks vordert buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 3.824,46. Op grond van artikel 74 van het Weens Koopverdrag kan aanspraak worden gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het Weens Koopverdrag bepaalt niets over de samenstelling en de hoogte van de in aanmerking te nemen buitengerechtelijke incassokosten, maar [gedaagde sub 1] heeft ter zake de gevorderde kosten geen enkel verweer gevoerd. Wel is duidelijk dat Akarteks bij haar berekening uitgaat van een hogere hoofdsom dan de rechtbank heeft toegewezen. Daarin ziet de rechtbank aanleiding aan te sluiten bij de sommatiebrief van Akarteks van 23 oktober 2020, waarin zij louter uitgaat van facturen 1 en 2, en waarin zij aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 2.912,23 aankondigt. Tot dit bedrag aan kosten is de vordering van Akarteks toewijsbaar. De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente is op grond van dezelfde overweging als in rov. 4.30 toewijsbaar vanaf de dag van dagvaarding.
bestuurdersaansprakelijkheid [gedaagden sub 2 tot en met 5] .
4.32.
Akarteks stellen daarnaast dat [gedaagden sub 2 tot en met 5] aansprakelijk zijn als (indirect) bestuurders van [gedaagde sub 1] op grond van de Beklamelnorm en de Ontvanger/Roelofsen-norm.
4.33.
Vooropgesteld moet worden dat indien een vennootschap tekortschiet in de nakoming van een verbintenis of een onrechtmatige daad pleegt, uitgangspunt is dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor daaruit voortvloeiende schade. Onder bijzondere omstandigheden is evenwel, naast aansprakelijkheid van die vennootschap, ook ruimte voor aansprakelijkheid van een bestuurder van de vennootschap. Of sprake is van zo’n ernstig verwijt van een bestuurder, is afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. Daarvan kan sprake zijn indien de bestuurder bij het aangaan van een verbintenis namens de vennootschap wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en daarvoor geen verhaal zou bieden (de Beklamelnorm, zie onder meer HR 5 september 2014, NJ 2015, 22), of als de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt, terwijl hij wist of redelijkerwijs had horen te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (de Ontvanger/Roelofsen-norm, vgl. HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).
4.34.
Akarteks beroept zich allereerst op de Beklamelnorm. Voor de vereiste wetenschap van [gedaagden sub 2 tot en met 5] bij het aangaan van de verplichtingen in de zin van dit criterium wijst Akarteks erop dat [gedaagde sub 5] in rechte heeft erkend dat [gedaagde sub 1] zowel ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst als later tijdens de faillissementszitting, niet meer was dan een lege huls en dat [gedaagde sub 1] geen baten en ook geen schulden heeft.
4.35.
Deze door Akarteks gegeven onderbouwing voldoet om verschillende redenen niet aan de hoge maatstaf van de Beklamelnorm. In de eerste plaats is de overeenkomst niet zoals voorgeschreven aangegaan door de bestuurders van [gedaagde sub 1] , maar door één van haar werknemers die daartoe niet bevoegd was. Bovendien heeft de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] voor de overeenkomst - wegens gerechtvaardigd vertrouwen van Akarteks - een risicokarakter (4.15) en geen opzetkarakter. Dit verhoudt zich niet met de voor bestuurdersaansprakelijkheid vereiste wetenschap (bewustzijn) ten tijde van het aangaan van de overeenkomst.
Bovendien hebben [gedaagden sub 2 tot en met 5] die wetenschap ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, te weten dat de vennootschap (later) niet zou kunnen nakomen, gemotiveerd betwist door erop te wijzen dat op dat moment geen reden bestond om aan te nemen dat de doorstart geen succes zou worden.
4.36.
Als tweede grondslag voor bestuurdersaansprakelijkheid beroept zich op de Ontvanger/Roelofsen-norm. Hiertoe heeft zij erop gewezen dat [gedaagde sub 1] afhankelijk was voor externe financiering en dat [gedaagden sub 2 tot en met 5] er niet voor hebben zorggedragen dat [gedaagde sub 1] van financiële middelen was of werd voorzien om de koopovereenkomst na te komen.
4.37.
Uit deze onderbouwing kan echter niet worden afgeleid dat [gedaagden sub 2 tot en met 5] hebben bewerkstelligd en/of toegelaten dat [gedaagde sub 1] geen verhaal zou bieden. Dat [gedaagden sub 2 tot en met 5] . gelden hebben onttrokken aan de vennootschap is niet gesteld of gebleken, terwijl er geen rechtsregel bestaat waaruit volgt dat bestuurders gehouden zijn de door hen bestuurde vennootschap van aanvullende gelden te voorzien.
4.38.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen op grond van bestuurdersaansprakelijkheid jegens [gedaagden sub 2 tot en met 5] wat betreft de besproken varianten daarvan, moet worden afgewezen.
aansprakelijkheid [gedaagde sub 5]
4.39.
Akarteks stelt daarnaast dat [gedaagde sub 5] aansprakelijk is i) omdat de aansprakelijkheid van de besturende vennootschap van [gedaagde sub 1] door de keten van bestuurders kan worden doorgestoten naar hem ( [gedaagde sub 5] ) als uiteindelijk bestuurder-natuurlijk persoon op de voet van artikel 2:11 BW, ii) althans omdat subsidiair voor hem als indirect bestuurder dezelfde maatstaf geldt als voor de direct bestuurder, en wel rechtstreeks op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW).
4.40.
Deze vorderingen nemen allebei tot uitgangspunt dat de besturend vennootschap (in dit geval [gedaagde sub 2] ) aansprakelijk is in en op grond van haar hoedanigheid als bestuurder van [gedaagde sub 1] . Dat is echter zoals hiervoor geoordeeld (4.32 e.v.) hier niet het geval, zodat deze vorderingen reeds daarom, en vorderingen III en IV daarmee integraal, moeten worden afgewezen.
proceskosten
4.41.
Hoewel [gedaagden] op verschillende punten met succes verweer hebben gevoerd, zijn zij wat betreft de centrale aansprakelijkheidsvraag in het ongelijk gesteld. Daarin ziet de rechtbank aanleiding om [gedaagde sub 1] in de proceskosten te veroordelen. De kosten aan de zijde van Akarteks worden begroot op:
- explootkosten € 103,83
- griffierecht € 4.200,-
- salaris advocaat
€ 3.540,- (2 punten, tarief V)
Totaal € 7.843,83
4.42.
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente kan eveneens worden toegewezen.
in voorwaardelijke reconventie
4.43.
[gedaagde sub 1] vordert ontbinding van de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden op grond van artikel 6:258 BW. Er heeft zich in haar visie een onvoorziene omstandigheid in de zin van dit artikel voorgedaan, namelijk de coronasluiting per 14 december 2020, waardoor [gedaagde sub 1] in de situatie is komen te verkeren dat zij de overeenkomst niet kan nakomen.
4.44.
Ook hier geldt dat de kwestie van ontbinding, anders dan [gedaagde sub 1] meent, moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van het Weens Koopverdrag. Het Weens Koopverdrag voorziet echter niet in de mogelijkheid tot ontbinding van onvoorziene omstandigheden. Ten overvloede geldt dat wat betreft het deel van de overeenkomst bestaande uit facturen 1 en 2 dit beroep van [gedaagde sub 1] sowieso faalt omdat reeds sprake was van een wezenlijke tekortkoming aan de zijde van [gedaagde sub 1] , ruim voordat de omstandigheid waar zij zich op beroept zich voordeed. Nu de overeenkomst voor het overige (de nog te produceren goederen) reeds in conventie is ontbonden, heeft [gedaagde sub 1] bij dat deel van haar vordering geen belang meer. De vordering in reconventie moet dan ook worden afgewezen.
proceskosten
4.45.
[gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Akarteks worden begroot op € 1.126,- aan salaris gemachtigde (2 punten, tarief II).
4.46.
De nakosten in conventie en in reconventie en de over de proces- en nakosten gevorderde wettelijke rente zijn toewijsbaar op de hierna vermelde wijze.
4.47.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan Akarteks te betalen het bedrag van € 104.022,20, te vermeerderen met rente vanaf 25 mei 2021, berekend alsof de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW van toepassing is,
5.2.
ontbindt de koopovereenkomst van 17 september 2020 gedeeltelijk, in ieder voege dat Akarteks van haar verplichting tot het produceren en leveren van nieuwe goederen is bevrijd,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan Akarteks te betalen een bedrag van € 2.912,23 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 25 mei 2021,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van Akarteks tot op heden begroot op € 7.843,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.5.
wijst het gevorderde af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van Akarteks tot op heden begroot op € 1.126,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de na dit vonnis aan de zijde van Akarteks ontstane nakosten, begroot op € 255,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en [gedaagde sub 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, en met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de 15e dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.8.
verklaart het vonnis wat betreft de veroordelingen onder 5.1, 5.3, 5.4, 5.7, en 5.8 uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger, rechter, bijgestaan door mr. P.C.N. van Gelderen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2022.