ECLI:NL:RBAMS:2022:2772

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AMS 21/3953
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging Ziektewetuitkering en procesbelang bij WIA-beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T. van der Ven, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door A.P. Prinsen. Eiseres had in beroep de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering per 18 januari 2021 aangevochten. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk was, omdat verweerder met een nieuw besluit, het bestreden besluit II, volledig aan de eisen van eiseres had voldaan door de uitkering te continueren na 18 juli 2021. De rechtbank stelde vast dat eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien het resultaat dat zij nastreefde al was bereikt. Eiseres had aangevoerd dat een juiste vaststelling van haar beperkingen van belang was voor een toekomstige WIA-beoordeling en een letselschadeprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om procesbelang aan te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II eveneens niet-ontvankelijk en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres voor het bestreden besluit I. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder een bestuursrechter tot inhoudelijke beoordeling kan overgaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3953

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. T. van der Ven),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: A.P. Prinsen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], gevestigd te Amsterdam, de voormalige werkgever. [bedrijf] heeft te kennen gegeven uitsluitend een kopie van de uitspraak te willen ontvangen.

Procesverloop

Met een besluit van 17 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) per 18 januari 2021 beëindigd.
Met een besluit van 17 juni 2021 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder de ziektewetuitkering van eiseres niet per 18 januari 2021, maar per 18 juli 2021 beëindigd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend
Met een besluit van 20 oktober 2021 (het bestreden besluit II) is verweerder alsnog verder tegemoet gekomen aan het bezwaar en is de ziektewetuitkering van eiseres na 18 juli 2021 gecontinueerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2022.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld door haar echtgenoot. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als sales assistent voor gemiddeld 28 uur per week. Op 14 september 2019 heeft eiseres zich ziek gemeld vanwege gezondheidsklachten. Eiseres is op 14 september 2020 ziek uit dienst getreden. Vervolgens is eiseres vanwege een medisch onderzoek in verband met de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling opgeroepen voor een spreekuur.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres per 18 januari 2021 voor 8,44 % arbeidsongeschikt geacht. Verweerder heeft de ziektewetuitkering per 18 januari 2021 beëindigd, omdat eiseres meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 4 december 2020 en de rapportage van de primaire arbeidsdeskundige van 17 december 2020 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van eiseres vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 december 2020.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft aan dit besluit de rapportage van de arts bezwaar en beroep van 27 mei 2021 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 juni 2021 ten grondslag gelegd. De arts bezwaar en beroep heeft de belastbaarheid van eiseres gewijzigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nieuwe functies geselecteerd, waaruit voortkomt dat eiseres 28,06 % arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft vervolgens de ziektewetuitkering van eiseres per 18 juli 2021 beëindigd.
Hangende beroep
4. Verweerder heeft hangende beroep het bestreden besluit II genomen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht wordt het beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit. Het bestreden besluit II komt in de plaats van het bestreden besluit I. Gesteld noch gebleken is dat eiseres nog belang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit I. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I dan ook niet-ontvankelijk.
Gronden eiseres
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij meer beperkt is dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. Ook met het bestreden besluit II zijn haar beperkingen onderschat. Een juiste vaststelling is van belang voor de beoordeling van haar WIA-aanvraag [1] . Verder voert eiseres aan dat het juist vaststellen van haar beperkingen door verweerder op de datum in geding van belang is voor een letselschadeprocedure die aanhangig is.
Het oordeel van de rechtbank
6. Zoals op zitting is besproken ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres nog voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit II.
7. Ingevolge vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] is de bestuursrechter in het kader van de Algemene wet bestuursrecht alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen geroepen indien er nog sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Eiseres zal belang hebben bij de beoordeling van haar beroep indien het resultaat dat hiermee wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor eiseres feitelijke betekenis kan hebben. Uitgangspunt is dat het resultaat dat wordt nagestreefd in een tussen verweerder en de betrokkene bestaande rechtsverhouding moet zijn gelegen. Procesbelang kan ook worden aangenomen als eiseres stelt dat het bestreden besluit een rechtstreeks feitelijk gevolg heeft waarvan zij in een andere rechtsverhouding nadeel zal ondervinden en de in de voorliggende zaak op bestuursrechtelijke gronden te nemen beslissing voor het al dan niet intreden van dit gevolg beslissend is.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het bestreden besluit II volledig aan eiseres is tegemoet gekomen. Zij heeft immers ook na 18 juli 2021 recht op een ziektewetuitkering behouden en dat was wat zij maximaal kon bereiken met het beroep. Dit betekent dat eiseres in beginsel geen in rechte te respecteren procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit beroep.
9. Voor zover eiseres stelt dat haar procesbelang is gelegen in het vaststellen van meer beperkingen voor een eventuele toekomstige WIA-beoordeling, slaagt dit betoog niet. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] dient de WIA-beoordeling per einde wachttijd te worden gebaseerd op een actueel medisch en arbeidskundig onderzoek, waarbij op basis van de op dat moment bij eiseres vastgestelde beperkingen een nieuwe functieselectie zal dienen plaats te vinden. In die zin heeft een oordeel van de rechtbank over de nu aan de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling ten grondslag gelegde FML en de geselecteerde functies geen betekenis voor een toekomstige WIA-beoordeling.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het bestreden besluit II ook geen rechtstreeks feitelijk gevolg waarvan eiseres bij de civiele rechter nadeel zal ondervinden. Het rechtsgevolg van het bestreden besluit II betreft het continueren van de ziektewetuitkering van eiseres. Wanneer eiseres door deze rechtbank inhoudelijk zou worden gevolgd zou het (bestuursrechtelijke) rechtsgevolg gelijk blijven. Met dit gevolg is eiseres het eens. Eiseres is het oneens met de inhoud van de door de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen opgestelde rapportages die verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit II. De inhoud van deze rapportages kan ten overstaan van de civiele rechter door eiseres ter discussie worden gesteld. De civiele rechter zal hierover, al dan niet na inschakeling van een deskundige, een oordeel dienen te vellen. Een in de onderhavige zaak te nemen bestuursrechtelijke beslissing zal dan ook niet beslissend zijn voor de uitkomst van de civiele procedure. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de civiele rechter de inhoud van de rapportages, wanneer deze deugdelijk wordt betwist, niet zonder meer zal hoeven volgen.
Conclusie
11. Er is geen sprake van een resterend in aanmerking te nemen procesbelang. De rechtbank verklaart het beroep voorzover gericht tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk, en gaat aldus niet in op de door eiseres aangevoerde inhoudelijke beroepsgronden.
12. Verweerder heeft eerst na het instellen van beroep door eiseres het bestreden besluit I herzien. De rechtbank ziet daarin aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres tegen het bestreden besluit I. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift). De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Na het nemen van het bestreden besluit II had eiseres het beroep kunnen intrekken. Eiseres ontvangt daarom geen vergoeding voor haar proceskosten voorzover die zien op het bestreden besluit II en de zitting.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II niet-ontvankelijk;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.J.A. van Eck, griffier, op 10 mei 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:53.
3.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:995.