In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. T. van der Ven, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door A.P. Prinsen. Eiseres had in beroep de beëindiging van haar Ziektewet (ZW) uitkering per 18 januari 2021 aangevochten. De rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk was, omdat verweerder met een nieuw besluit, het bestreden besluit II, volledig aan de eisen van eiseres had voldaan door de uitkering te continueren na 18 juli 2021. De rechtbank stelde vast dat eiseres geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien het resultaat dat zij nastreefde al was bereikt. Eiseres had aangevoerd dat een juiste vaststelling van haar beperkingen van belang was voor een toekomstige WIA-beoordeling en een letselschadeprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om procesbelang aan te nemen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II eveneens niet-ontvankelijk en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres voor het bestreden besluit I. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder een bestuursrechter tot inhoudelijke beoordeling kan overgaan.